Maistriau Robert

                Robert in 1943

Vernoemde namen  Kampen 

"Opeens dat besef: de trein is gestopt"
door Douglas De Coninck,
De Morgen, 29-01-2005

  Artikel Geert Van Istendael over de Stille Rebellen

Ze waren gewapend met één pistool, drie nijptangen en een stormlamp. Youra Livchitz (25), Jean Franklemon (25) en Robert Maistriau (22) zijn de enigen die in die hele oorlog ooit een jodentrein overvielen. 'Die mevrouw greep me vast: 'Maar zeg dan tenminste uw naam, zodat ik u kan vergoeden!' Oké, ik was geen ervaren verzetsman, maar kende wel regel één: noem nooit namen.' Robert Maistriau, de laatste overlevende, vertelt zijn verhaal aan Douglas De Coninck.

De plaats waar nu elke dag auto's bumper aan bumper toeteren, was toen nog een rustig pleintje. Het Meiserplein in Brussel, vlak bij het VRT-omroepgebouw. Het was 19 april 1943, iets voor achten 's avonds. Dit was de plaats van afspraak voor Youra Livchitz, Jean Franklemon, Robert Maistriau en Richard Altenhoff. Die laatste mompelde dat hij niet meeging, en stopte Youra een pistool toe. "Ik was het daar niet mee eens", zegt Robert Maistriau. "Pakten de Duitsers ons met een wapen, dan knalden ze ons direct neer. Altenhoff gaf een hand en zei: 'Bon courage.' Aan zijn gezicht merkte ik dat hij dacht dat hij ons nooit meer zou zien."

Het plan was gerijpt na een artikel van ene Meyer Tabakman in het verzetskrantje Le Flambeau. De jood had daarin beschreven hoe hij op 15 januari simpelweg uit de trein gesprongen was. Dat was het negentiende konvooi geweest, op een uiteindelijk totaal van 28, die 25.257 mensen - vooral joden - vanuit de Mechelse Dossin-kazerne naar Auschwitz brachten.

Begin 1943 zaten veel partizanen mee opgesloten in Mechelen. De jacht op verzetslui was opgedreven. Zeker in Brussel, waar de Belgische RAF-piloot Jean de Sélys-Longchamps op 20 januari van zijn route was afgeweken en na een stuntvlucht het hoofdkwartier van de Gestapo in de Louizalaan met een paar voltreffers zowat in as had gelegd. "Dat gaf een opstoot van energie", herinnert Robert Maistriau zich. Hij trok die ochtend naar de Louizalaan om het puin te bekijken en liep Youra op het lijf. "Dat gevoel, opeens: de Duitsers zijn niet zó ongenaakbaar. En ook: wanneer doen wij eens wat?"

Youra Livchitz, jood en net afgestudeerd als arts, was samen met zijn oudere broer Choura actief bij het Joodsch Verdedigingscomiteit en de Groep G., een onder oud-studenten van de vrijzinnige universiteit ULB ontstane verzetsgroep waar ook Altenhoff deel van uitmaakte. Youra was betrokken geraakt bij besprekingen over een plan van de partizanen om het twintigste konvooi te overvallen - in eerste instantie om "kameraden" te bevrijden. Youra was erdoor begeesterd. Hij had tot in het eindeloze zitten discussiëren met partizanenleider Jean Terfve, die het "te riskant" vond. Youra en Choura spraken mensen van de Groep G. aan, maar vingen ook daar bot.

Robert Maistriau: "Ten einde raad is Youra bij mij en Jean terechtgekomen, zijn oude schoolvrienden. Drie dagen voor het zou gebeuren. Ik was toen nog niet actief in het verzet. Iemand vroeg me, jaren later, of ik het heb gedaan uit wrok tegen de Duitsers of sympathie met de joden. Ik zei: 'Vijftig procent van elk.' Ik voelde het aan als iets dat juist was, dat ik móést doen. Ik was zeker van mijn stuk en roekeloos, zoals je als twintiger kunt zijn."

De band tussen de drie jongens gaat terug op het atheneum van Ukkel, begin jaren dertig een van de eerste scholen van het land met gemengd onderwijs. Al wat links-liberaal, antiklerikaal tot communistisch was, stuurde zijn kinderen er naartoe. Robert Maistriau zat drie klassen lager dan Youra, die alle meisjesharten sneller deed kloppen, en 'Pompelmoes'. Dat was de bijnaam van Jean Franklemon, de clown van zijn klas. Roodbruin haar, ondeugend gezicht. Youra en Jean vonden elkaar later terug aan de ULB, en bij het kunstenaarscollectief van Marcel Hastir, dat ook Paul Delvaux en René Magritte over de vloer kreeg, en waar op de stencilmachine blaadjes als Le Flambeau werden gedrukt. "De Brusselse bohème", typeerde de Duitse journaliste Marion Schreiber het milieu in haar viervoudig vertaalde bestseller Stille Rebellen (Atlas, 2000).

Maistriau behoorde niet tot dat milieu en voerde in 1998 lastige gesprekken met de door Youra Livchitz gebiologeerde journaliste. "Ze wou alles weten over hem, zijn broer, Jean... Over het salon van de mooie Minnie Minet, waar die gasten nachten aan een stuk zaten te drinken en te discussiëren. Maar daar wist ik allemaal niets van af. Youra woonde om de hoek. Hij heeft me op 16 april aangesproken op straat, de Molièrelaan. Ik zei: oké, ik doe het."

Het is donderdagnamiddag en het tv-toestel in het flatje in Woluwe toont live de herdenkingsplechtigheid in Auschwitz. De oude man vraagt ons om zijn fauteuil wat dichter te schuiven. Hij is zo goed als blind, kan amper stappen, heeft diabetes en kreeg daar laatst een kanker-diagnose bovenop. "Ik wil dit even zien", mompelt hij, de neus op 20 centimeter van het scherm. "Ja, Auschwitz. Erg." Het is wel wat saai, al die toespraken, moet hij even later concluderen.

"Ik ga binnenkort sterven. En ik ga u iets vertellen. Toen de oorlog uitbrak, had ik een affaire met een joods meisje dat in december 1940 naar Amerika vluchtte en geen afscheid nam. Ik was smoorverliefd. Vanuit Amerika schreef ze brieven naar vrienden, niet naar mij. (stilte) Ik was daar kapot van, jaren daarna nog. Ik miste haar zo. Gezakt voor mijn examens aan de ULB. Ik ben geen jood. Mijn enige andere connectie gaat terug op de eerste man van mijn moeder, die stierf voor ik werd geboren, maar de vader was van mijn oudere broer - een halfjood. Dat had je in die tijd: mensen die beweerden dat ze jood waren omdat dat goed klonk. Jean deed dat ook wel eens."

Hebt u het voor haar gedaan?

"U zegt?"

Hebt u het voor haar gedaan, voor dat meisje?

"Ik moet hier nog ergens een foto liggen hebben van haar. Maar waar? Kijk, Auschwitz op tv. Ging koning Albert daar nu naartoe gaan of niet?"

"Op vraag van Youra ben ik in een ijzerwinkel in de Hoogstraat, in de Marollen, vier nijptangen, een stormlamp en petroleum voor in de lamp gaan kopen. In de naaikist van mijn moeder vond ik een paar lappen rode zijde. Die moesten om de lamp. 'Als de machinist een rood licht ziet, moet hij stoppen', zei Youra. Ik had het lastig om te geloven dat het zo simpel kon zijn, maar hij scheen hier alles over te weten. Hij had geld gekregen van de Groep G., waar men wel sympathie had voor zijn vastberadenheid. Daar redeneerden ze: mooi plan, maar we kunnen geen tien mannen opofferen voor enkele tientallen joden, als de uitkomst toch is dat iedereen wordt afgeknald. Op de daken van die treinen lagen scherpschutters. Zo was ons verteld."

Choura Livchitz was graag meegegaan, maar raakte op 12 maart 1943 gewond tijdens een vuurgevecht. Wellicht hoopte Youra tot op het laatst dat Altenhoff overstag zou gaan en daarom om een vierde nijptang vroeg.

Robert Maistriau: "We hebben weinig gezegd toen we vanaf het Meiserplein begonnen te fietsen. Je kunt gerust stellen dat we te weinig hebben gepland. Met betere afspraken hadden we zoveel meer mensen kunnen redden. Zonder het hardop te zeggen, wisten we dat de kans klein was dat we dit zouden overleven. We reden via de Leopold III-laan naar de Haachtsesteenweg en zo verder tot in Haacht."

Om 22.00 uur stipt was trein 801 vanuit de Dossin-kazerne in Mechelen vertrokken. Al bij vertrek was het twintigste konvooi om meer dan één reden bijzonder. Er zaten 1.638 gevangenen op. Onder hen bevonden zich tegelijk de oudste uit België gedeporteerde ooit (Jacob Blom, 91 jaar) en de jongste (Suzanne Kaminsky, 39 dagen). Het was de dag van het joodse paasfeest. Het was ook de dag waarop in Warschau de opstand in het joodse getto uitbrak. Het was de eerste keer dat de Duitsers veewagens gebruikten, na het hoge aantal springers bij het vorige konvooi. "Youra was goed geïnformeerd", zegt Maistriau. "Hij wist dat we die poorten konden openen met een nijptang. Hij wist ook dat onder de op de trein zittende partizanen het gerucht ging dat 'iets' zou gebeuren. Dat kon ons tijdwinst opleveren."

In een van de beestenwagens ontstond ruzie tussen de 22-jarige verpleegster Régine Krochmal en een arts. Krochmal, joods en actief in het verzet, was al van in Mechelen met een mes beginnen wroeten in de houten wand. Tot grote woede van de arts, die stelde dat een verpleegster bij de patiënten moet blijven. Krochmal maakte het mirakel niet mee. Het geruzie moe, sprong ze iets voor Haacht door haar zelf gemaakte opening van de trein af, rende ze door het bos en wist zich te redden.

'Toch bleek dat net zo belangrijk te zijn", zegt Maistriau. "Dat die mensen verdorie inzagen dat anderen het de moeite vonden om tot het uiterste te gaan. Dat het dit was of de onvermijdelijke dood in Auschwitz. Veel van die mensen twijfelden daarvoor nog, wisten niet wat te geloven. Ze hadden dat duwtje nodig."

De arts werd in Auschwitz vergast, en ook al wie zijn raadgevingen opvolgde.

Tot vandaag woeden discussies over de vraag wat de modale Belg in 1943 kon weten over de holocaust. "Ik wist ervan", zegt Robert Maistriau afgemeten. "Ik handelde in de rotsvaste en juiste overtuiging dat dit voor die mensen de allerlaatste kans was. En als ik dat niet had geweten, als ik daar zelfs maar aan had getwijfeld, dan had ik het niet gedaan."

Dat beetje geschiedschrijving dat er is, zoals het aandenken in het Holocaust Museum in Washington, plaatst Youra centraal. Youra Livchitz and two compagnons, van wie geen namen worden vermeld. "Youra was de aanstoker, de bezieler", zucht Maistriau. "Ik zeg dit niet graag, ik wil niks afdoen van de verdiensten van Youra of Jean. Waren zij daar niet geweest, dan ik ook niet. Maar nu, met de dood in zicht, wil ik het één keer gezegd hebben, alleen gezegd. Vraag het aan de mensen die we uit de trein haalden, sla er alle getuigenissen op na... Ik zet dus die lamp neer, op de door Youra aangewezen plaats op de rails, in de bocht. Wij liggen in het struikgewas. Bonkende harten. Geknars van remmen. Het was onwezenlijk. De trein is over de lamp heen gereden, dat kon ik vanuit mijn positie zien. We keken elkaar aan. Opeens, dat besef. Hij is gestopt. Hij is gestopt!

"Ik denk dat wij daar diep in ons hart niet echt rekening mee hadden gehouden. Dat het zo was van: we zetten daar die lamp neer en dan zien we wel. Jean bleef zitten, Youra speelde wat met dat pistool. Daar stond die trein, in het donker. Seconden, minuten - ik weet het niet meer - zijn verstreken. Er gebeurde niks. Geen geluid, niks. Ik zat in die berm. Ik dacht: dit wordt mijn dood. Ik ben overeind gekropen en heb mijn nijptang boven gehaald. Ik heb geaarzeld. Te lang, misschien. Maar ik heb mijn zaklamp genomen en ben naar de laatste wagon gelopen."

En de anderen?

"Zij bleven zitten."

Ook Youra?

"In december 1942 was hij opgepakt en naar de Gestapo gebracht. Hij heeft daar toen een Gestapo-man bont en blauw geslagen en is gevlucht. Het toeval, zei hij, wou dat toen die trein aankwam hij die man herkende in de eerste wagon. 'Als die me had gezien, zouden ze nooit zijn doorgereden, hadden ze het bos uitgekamd en was iedereen gedood.' Het klinkt als een onmogelijk toeval, maar Youra kennende denk ik dat het waar is."

En Jean Franklemon?

"Die deed in zijn broek. Hij is blijven zitten. Hij heeft zich achteraf wel duizend keer verontschuldigd, terwijl dat voor mij niet hoefde."

Ongeveer 30.000 van de 56.000 in België geregistreerde joden, meer dan de helft, heeft de oorlog overleefd. In Nederland was dat 12 procent. Dat komt door die duizenden Belgen die joden verstopten in hun huizen. En ook wel door die overgrote meerderheid, zeker in Brussel en Wallonië, die de Duitse bezetting onderging onder het motto: 'Hou u van den domme.' Nadien in Berlijn opgedoken documenten laten zien hoe de nazi's tureluurs werden van die achtervolgingen in straatjes waarbij het doelwit een café of een winkeltje binnenglipte en alle klanten achteraf unisoon volhielden niets te hebben gezien.

Machinist August Buvens was zo'n gewone Belg. Voor zijn dood, in 1953, vertelde hij dat hij direct had gemerkt dat dat flikkerende rode dingetje op de sporen allesbehalve een regulier stoplicht was. Maar, antwoordde hij de Duitse soldaten: reglement is reglement. "Ik zei tegen mijn stoker: kom jongen, wij gaan tussen de kolen liggen, daar zijn we het veiligst."

Robert Maistriau: "Ik ben verwoed met die nijptang beginnen wrikken. Het duurde even. Van binnenin kwam geen geluid. Ik kreeg de poort open en riep: 'Friehen sie! Friehen sie!' Ik heb na al die jaren nog altijd geen idee wat dat betekent - 'bevrijd uzelf', veronderstel ik - of hoe ik het moet spellen. Ik spreek geen Duits, dat is een principekwestie. Youra had me gezegd dat ik dat moest roepen, omdat de meesten Duits zouden verstaan. Nadien is me gezegd dat ik beter niet 'sie' had geroepen, want dat klinkt bevelend. Ja, wist ik veel. Twee vrouwen zijn uit de trein gesprongen, Henda Goldsteinas en Hena Wasyng. Een andere vrouw ging voor de opening staan. Ze riep iets waaruit ik opmaakte dat ze de anderen beval in de wagon te blijven. Ook zij is vergast, heb ik achteraf gehoord.

"Ongelofelijk hé? Levensbelangrijke seconden verstreken. Eén man glipte weg langs die vrouw, en dan nog één. Uiteindelijk zijn zeventien mensen uit de wagon gestapt. Ik begeleidde hen naar een plek in het bos en deelde briefjes van 50 frank uit. Het was de bedoeling dat ik hen de weg zou wijzen naar het tramstation, maar het ging allemaal zo snel. Ik wou een tweede wagon openmaken. Die mevrouw Goldsteinas greep me vast: 'Maar zeg me dan toch tenminste uw naam, zodat ik u ooit financieel kan vergoeden!' Oké, ik was geen ervaren verzetsman, maar kende wel regel één: noem nooit namen. Stom, hé?

"Youra heeft een paar schoten afgevuurd, dat weet ik nog, waardoor de Duitsers even weken. Ik ben terug naar de trein gelopen en aan de tweede wagon begonnen. Ik zag de soldaten naderen, hoorde schoten. Ik denk dat ik de poort van die wagon zo goed als open had. Dat een duwtje van binnenuit nu wel zou volstaan. Ik ben terug in het struikgewas gedoken en heb Jean teruggevonden. We lagen op onze buiken, verspreid in het bos. Het schieten hield na een tijdje op. Na een halfuur, schat ik, zette de trein zich in beweging. Jean en ik zijn teruggekeerd naar de fietsen en weggereden. Hoe het zat met Youra, wisten we niet. Zijn fiets stond nog tegen die boom."

De nazi's hielden stipt statistieken bij van de Endlösung. Uit dit bronnenmateriaal is op te maken dat 231 van de 1.638 gedeporteerden niet meer in de trein zaten toen die na drie dagen in Auschwitz aankwam. Dat langs de spoorlijn, over dat hele traject, 16 lijken zijn opgemerkt en 7 personen nadien zijn bezweken aan hun bij de sprong opgelopen verwondingen. Optimistische bilan: 208 mensenlevens zijn gered.

"Uit de twee laatste wagons zijn veel mensen gesprongen", zegt Maistriau. "Na Haacht hebben ze gemerkt dat anderen hun leven hadden geriskeerd. Daarom hebben Jean en Youra net zo'n grote verdiensten als ik. Zij hebben mee dat signaal gegeven."

Simon Gronowski, elf jaar, zat in een van de laatste wagons. In de buurt van Borgloon minderde de trein opnieuw vaart. Zijn moeder beval hem te springen. Hij sprong. Toen stopte de trein en doken aan weerszijden soldaten op. De jongen rende door het bos, kogels ontwijkend. Simon Gronowski is vandaag advocaat in Brussel. Hij heeft zijn moeder nooit meer gezien.

Robert Maistriau: "Er zaten dus geen sluipschutters op het dak. Behalve vooraan was er wel achteraan nog een wagon met Duitse soldaten. Dat heb ik nooit gesnapt, waarom die lui bleven zitten. Waren zij in actie gekomen, dan zat ik hier niet. Met Jean ben ik terug naar Brussel gefietst, zwijgend. We hebben overnacht bij een vriendin. Ook daar hebben we nauwelijks gepraat. Hij, met zijn schuldgevoel: 'Ik had dit, ik had dat...' Youra heeft 's anderdaags gebeld. Hij was oké. We hebben afgesproken in een patisserie. Hij vertelde over die Gestapo-man. Je bent een kei, zei hij me."

Choura en Youra Livchitz worden op 26 juni 1943 door de Feldgendarmerie betrapt met een partij wapens in hun auto. Na een verblijf in het Fort van Breendonk worden ze op 9 en 17 februari 1944 gefusilleerd. Richard Altenhoff wordt op 3 juli 1943 gearresteerd op beschuldiging van medeplichtigheid aan de aanval op het twintigste konvooi en acht maanden later geëxecuteerd. Jean Franklemon wordt op 7 augustus 1943 opgepakt en op transport gezet naar het kamp van Sachenhausen. Hij overleeft. Hij wordt beroepsmuzikant en overlijdt in 1977 in een dorpje in de buurt van Frankfurt. Na 19 april 1943 worden jodentreinen bewaakt door de Vlaamse Wacht, een collaborerende Vlaams-nationalistische groep.

Robert Maistriau wordt in maart 1944 gearresteerd, belandt in Breendonk en komt op 4 mei 1944 zelf op een deportatietrein terecht die hem naar Buchenwald brengt. "In de maanden daarvoor heb ik bij de Groep G. nog veel kunnen doen. Ooit gehoord van La Grande Coupure? We hebben een deel van België, van Charleroi tot Aalst, zonder stroom gezet door elektriciteitslijnen te saboteren. Enkele voor de Duitsers werkende fabrieken lagen bijna twee weken stil.

"Ze hebben me dagen aan een stuk doen stappen, stenen en beton verslepen. Slopende, nutteloze arbeid, veertien maanden lang. Ik ben geëindigd in het kamp van Bergen-Belsen, meer dood dan levend. Een tot inkeer gekomen Zwitserse SS'er heeft mij gered door medicijnen te pikken. Op 19 april 1945, precies twee jaar na Haacht, hebben de Amerikanen ons bevrijd. Lijken alom. De Amerikanen die de Duitsers verplichtten om sleuven te graven om lichamen, twee- à drieduizend, te begraven. Tien dagen later, 29 april 1945, ben ik in Turnhout uit de trein gestapt. Het was voorbij."

Hebt u Jean Franklemon nog gezien?

"Nooit meer. Wat ik over hem weet, weet ik van zijn dochter die ik in 1995 op een herdenkingsplechtigheid ontmoette. Ik ben in 1949 met mijn vrouw uitgeweken naar Kongo en ben daar tot 1996 gebleven. Misschien heb ik er zelf schuld aan door in Kongo te zitten, maar vijftig jaar lang is over het twintigste konvooi niet gesproken. Niemand kende het verhaal. Régine Krochmal zei: 'Wij joden hadden tijd nodig om dit te verwerken.' Mooi, maar vijftig jaar vind ik toch een beetje lang. Johan Op de Beeck van de VRT heeft een documentaire gedraaid, Marion Schreiber heeft dat boek geschreven. Er is dat plakkaatje in het Holocaust Museum in Washington. Ik heb de Yad Vashem-onderscheiding gekregen, een dankbetuiging van de staat Israël voor wie joden hielp tijdens de oorlog. Ze hebben me in 1998 een reis cadeau gedaan naar Israël. Het was daar warm, moet ik zeggen."

U had op wat meer erkenning gehoopt?

"Het doet raar als je daar in Washington staat en ze geven je een gedenkplaat die je in ontvangst mag nemen 'namens Youra Livchitz'. Ik had het prettig gevonden als ze ook mijn naam hadden vermeld. Ik heb soms het gevoel dat ze er in joodse kringen niet mee omkunnen dat een niet-jood dit heeft gedaan. En eigenlijk, ach, wat maakt het uit. Laatst vond ik een briefje in de bus van een dame uit Sint-Idesbald: 'Ik wil u bedanken omdat u het leven van mijn vader, Bruno Neuman, hebt gered.' Bruno Neuman. Nooit van gehoord. Behalve die twee vrouwen heb ik geen idee wie die anderen waren, hoe het hen is vergaan. Hebben zij die ochtend ook de tram naar Brussel kunnen nemen? Zijn er mensen neergeschoten? Ik weet het niet. Bruno Neuman heeft in elk geval geleefd, is oud geworden en gelukkig geweest. Zo'n briefje betekent meer voor mij dan een gedenkplaat."

Vernoemde namen

Altenhoff Richard 1, 2
Blom Jacob
Buvens August
de Sélys-Long-
schamps Jean

Franklemon Jean 1, 2,  3, 4
Kaminsky Suzanne
Goldsteinas Henda 1, 2
Gronowski Simon
Krochmal Régine 1, 2
Livchitz Choura 1, 2, 3
Livchitz Youra 1, 2, 3, 4
Neuman Bruno
Tabakman Meyer
Terfve Jean
Schreiber Marion 1, 2
Wasyng Hena

Kampen

Breendonk
Buchenwald
Bergen Belzen