GvdB 0277  Vooraf Inleiding Dokumenten  Voetnoten

Cardijn, Jozef - [Notes de prison] in, 'De gevangenisnotities' van Jozef Cardijn 
(11 juni - 2 september 1942)', Bijdragen tot de Geschiedenis van de tweede Wereldoorlog,  
nr. 9, Brussel, NCWO-II, 1985, p. 228-268 - Inleiding F. Selleslagh

Inhoud

Vooraf 
Inleiding
De inhoud van de notities

Dokumenten
  
Voetnoten

Vooraf

Bij een bezoek, enkele jaren geleden, aan het Cardijn-Archief maakte Mevrouw Marguerite Fiévez, die de papieren van Cardijn aan het klasseren was, ons attent op de gevangenisnotities van de KAJ-stichter. Ze toonde ons een pakje dunne, verkleurde strookjes papier, zeer dicht volgepend met het gestyleerde geschrift van Cardijn, die eerder toevallig in het bezit van het Archief waren gekomen. In 1969 ontdekte de voormalige V.K.AJ.-leidster, Antoinette Sibenaler, bij het opruimen van een kamer, helemaal achterin een lade van een bergmeubel, enkele vergeelde omslagen waarin de notities waren bewaard. Ze overhandigde ze aan M. Fiévez, die de moeilijk leesbare aantekeningen met veel zorg en nog veel meer geduld uittikte. Na die dokumenten herhaalde malen te hebben gelezen, groeide het idee ze te publiceren, niet in het minst omdat wij oordeelden dat zij konden bijdragen tot een betere kennis van Cardijns persoonlijkheid, die toch een onuitwisbare stempel op het jeugdwerk in België en ook ver daarbuiten heeft gedrukt.

De notities werden in kronologische volgorde voorgesteld en genummerd. De niet-gedateerde stukken werden, aan de hand van interne en/of exteme gegevens in het geheel ingepast. Bij de publikatie werd de taal waarin ze gesteld zijn behouden. Dat Cardijn in het Frans schreef mag sommigen wellicht verbazen, maar verklaart zich door het feit dat zijn korrespondenten buiten de gevangenis franstalig waren (J. Meert, E. Arnould, e.a.) en ook wellicht omdat hij makkelijker in die taal redigeerde.

Ten slotte stellen wij er prijs op volgende personen te bedanken voor hun steun en medewerking : eerst en vooral de testamentuitvoerders van wijlen Kardinaal Cardijn die hun toestemming tot deze publikatie gaven; Mevr. M. Fiévez, die ons steeds met raad en daad heeft bijgestaan; Mgr. Schoenmaeckers en C. Vandewiel, resp. hulpbisschop en archivaris van het Aartsbisdom Mechelen-Brussel, die ons de gelegenheid boden belangrijke dokumenten i.v.m. Cardijn in te zien.

Frans Selleslagh

 

Inleiding Blz 176-227

Enkel delen uit de inleiding waar naar verwezen wordt vanuit de voetnoeten bij de Dokumenten worden uit de inleiding gelicht. 

...

Op 11 juni 1942 werd kannunnik Jozef Cardijn, de stichter en de algemene proost van de Kristelijke Arbeidersjeugd (KAJ), samen met priester Magnus, zijn hulpproost, J. Deschuyffeleer, de voorzitter van de KAJ en V. Michel, de voorzitter van de JOC, door de Duitsers achter de tralies gezet. De reden van de aanhouding was het organizeren van vergaderingen zonder toelating van de bezetter en het verspreiden van de brief d.d. 8 mei 1942 van de Belgische bisschoppen aan de militaire goeverneur, von Falkenhausen, waarin zij protesteerden tegen het zondagswerk in de Belgische mijnen. Die arrestatie was wellicht meer dan een louter politioneel optreden tegen een jeugdbeweging die zich niet aan de richtlijnen van de bezettende overheid hield. Ze moet inderdaad gezien worden in het licht van de konfliktsituatie die in de lente 1942 tussen de Duitsers en de Belgische Kerk, zeggen we maar kardinaal Van Roey, was ontstaan. In die kontekst betekende de aanhouding van de vier KAJ-prommenten een ernstige waarschuwing aan het adres van de aartsbisschop van Mechelen, die heel veel belang hechtte aan het voortbestaan van het katolieke jeugdwerk en meer bepaald van de Kajottersbeweging.

In de geschiedenis van de KAJOC (1) tijdens de bezetting kan men grosso modo drie periodes onderscheiden: een eerste, die van de hulpverlening aan de vluchtelingen, begint uiteraard in mei 1940 en loopt tot september 1940. Een tweede periode, die van het herstel van de KAJOC-aktiviteiten eindigt met de opsluiting van Cardijn in 1942. Na het drie maanden durende intermezzo van de gevangenschap begint dan de derde periode, die volledig in het teken staat van de op 6 oktober 1942 door de bezetter afgekondigde verplichte tewerkstelling in Duitsland, tijdens welke de Kajottersbeweging een biezonder intense aktiviteit zal ontplooien. In deze studie zullen wij ons beperken tot de twee eerste periodes. Wij zullen er de krachtlijnen van weergeven en proberen aan te tonen hoe het tot de arrestatie van Cardijn en zijn vrienden is gekomen. Bovendien zullen wij eveneens pogen de inhoud van de notities wat nader te onderzoeken en een overzicht te geven van de talrijke initiatieven die werden genomen om de vier opgeslotenen vrij te krijgen.

Op 10 mei 1940 hield de Belgische KAJOC feitelijk op te bestaan. De meeste leiders en leden waren gemobilizeerd en er bleef slechts een kleine kern militanten achter te Brussel. Toen de hoofdstad op 17 mei door de Duitsers werd bezet, verlieten ook zij, samen met Cardijn, het hoofdkwartier van de beweging en trokken naar Frankrijk. Het eindpunt van hun lange, moeizame tocht werd Toulouse,  aan de voet van de Pyreneeën, waar zij, na kontakten met de plaatselijke JOC, het Algemeen Sekretariaat in een gebouw op de Place Ste Scarbe vestigden (2). Al op 26 mei kwamen 360 Kajotters en Jocisten te Toulouse bijeen voor een eerste informatievergadering en werd er een tweetalige folder verspreid, gericht « Aan al de Belgische vluchtelingen. A tous les réfugiés belges » (3). Hiermee werden de vluchtelingen verzocht zich te melden bij een vijftigtal plaatselijke Franse J.O.C.-federaties, waarvan de adressen werden meegedeeld. Bovendien werden « alle jonge mannen en meisjes » opgeroepen hun naam, adres in België, verblijfplaats in Frankrijk, hun beroep en ouderdom zo spoedig mogelijk mee te delen aan het Algemeen Sekretariaat van de KAJOC te Toulouse, Ten slotte bevatte het dokument ook nog een oproep van Cardijn en Magnus, in de Nederlandse versie medeondertekend door Jef Deschuyffeleer, tot « al de Kajotters en Kajotters-leiders » niet bij de pakken te blijven zitten. « Wanneer wij ons allen samen met een onoverwinbare geestdrift voor de wagen spannen en onverbiddelijk beslist zijn, al de moeilijkheden, hoe talrijk en hoe groot ze ook wezen, te overwinnen, dan is het zeker dat wij op enkele weken onze K.A.J. hervormen. Daarom één ordewoord : initiatief nemen!... Wij wachten niet op de vrede; wij vechten, offeren, bouwen, verdienen de vrede ».

Stilaan groeide het Algemeen Sekretariaat uit tot een inlichtingskantoor waar uiteindelijk ongeveer 97.000 adressen werden bijeengebracht. Talrijke ploegen werkten er aan een stel steekkaarten en antwoordden dagelijks op tal van vragen om inlichtingen. Bovendien werd er in de korenhal van Toulouse een tehuis ingericht waar dagelijks aan honderden vluchtelingen eten en onderdak werd gegeven. Zij kwamen er ofwel uit eigen beweging ofwel werden ze er naartoe gebracht door Kajotters die de noodkantonnementen in de streek bezochten. Dat alles met de logistieke steun van de Franse JOC die zelfs het blad Monde Ouvrier volledig openstelde voor allerlei mededelingen en oproepen van de KAJOC. Ook na de kapitulatie van het Belgisch leger op 28 mei 1940 bleef de Franse JOC de Belgische zusterafdeling bijstand verlenen. Hetzelfde kan niet gezegd worden van de religieuze overheid. Mgr. Jules Saliège, aartsbisschop van Toulouse, die de Belgische Kajotters steeds had geholpen, veranderde zijn houding na 28 mei. Zoals vele Fransen beschouwde hij de Belgen als verraders en liet dat ook duidelijk blijken tijdens een sermoen (4). Hierdoor werd de tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van koning Leopold III in de schoot van de Belgische kolonie te Toulouse nog aangescherpt. Cardijn betreurde ten zeerste die situatie en verkreeg van Mgr. Saliège de toelating zich van dezelfde kansel tot de Belgische gemeenschap van Toulouse te richten. Hij hield er een vurig pleidooi voor het behoud van de eendracht onder zijn landgenoten, sinon il n'y aura plus moyen de refaire une patrie. Hoewel hij zijn sympatie voor de koning niet onder stoelen of banken stak, verklaarde hij toch dat de regering Pierlot de enige wettige overheid was. Où que s'installe le gouvernement présidé par M. Pierlot, c'est le seul investi par les Chambres et il demeurera le seul légitime, aldus de KAJ-proost. In privé-gesprekken zei Cardijn diep ontgoocheld te zijn over de koning, die het voorbeeld van zijn vader, Albert I, niet had gevolgd. Hij betreurde qu'il avait fait passer avant tout son rôle de chef militaire et qu'il avait oublié son rôle de chef d'Etat en ne se présentant pas devant le Parlement, comme son père (5).

Na de nederlaag van Frankrijk, stelde zich een nieuw probleem : de terugkeer van de vluchtelingen. De eerste die hierover met Kardinaal Van Roey ging spreken was de hulpproost van de KAJOC, Magnus, die op 29 mei te Mechelen arriveerde. Op 16 juli begaven Cardijn, Jef Deschuyffeleer en Mgr. Cruysberghs, de algemene proost van de Belgische Boerenbond zich eveneens naar de Kardinaal om deze laatste ertoe aan te zetten al zijn invloed te gebruiken om de repatriëring te bespoedigen. Met hetzelfde doel namen ze ook kontakt op met Koningin Elizabeth (6). Cardijn, Cruysberghs en Deschuyffeleer reisden terug af naar het zuiden met de opdracht ter plaatse de terugkeer te regelen. In België zelf stelde de KAJOC haar Centrale aan de Poincarélaan ter beschikking van de « Dienst voor vluchtelingen », waar de grote vergaderlokalen als slaapzalen werden ingericht en het restaurant dag en nacht werd opengehouden (7). Hier kwamen niet alleen vluchtelingen maar ook terugkerende krijgsgevangenen terecht.

Toen, in september 1940, het vluchtelingenprobleem voorgoed van de baan was, ging alle aandacht uit naar het opnieuw opstarten van de KAJ-aktiviteiten. De toestand was echter grondig veranderd. Het land was bezet en de bewegingsvrijheid beperkt. Het Algemeen Sekretariaat beraadde zich over die situatie en gaf, medio oktober 1940, een dokument uit onder de titel « De KAJ in de huidige omstandigheden », waarmee het de militanten de nieuwe koersrichting wilde aanwijzen (8). Na het ontstaan en het doel van de Kajottersbeweging te hebben geschetst, hadden de auteurs het over de KAJ in het bezette België. « Er is in ons land een voorlopig regime onder vreemde bezetting. Wij zijn er van overtuigd dat de grondstatuten van ons land zullen veranderen en daarmee hoeven wij rekening te houden », aldus het dokument. Er werd gepleit voor een duidelijk afwachtende houding en een stille start van de gewone aktiviteiten, « want de huidige toestand vraagt van ons kiesheid en voorzichtigheid ». De KAJ moest nu eenmaal leren leven met « het aanvaarden van beperkingen opgelegd door oorlogstijd en bezetting », b.v. het achterwege laten van publieke manifestaties die door de bezetter als een provokatie konden worden beschouwd. Ook onderwerpen « die de minste verdeeldheid onder het Belgisch volk kunnen verwekken » liet men liefst onaangeroerd. Openlijk verzet plegen was eveneens uit den boze, want de Kajotters werden ertoe aangespoord « altijd en overal, op alle gebied » het goede voorbeeld te geven, « ook waar het onderdanigheid geldt aan de maatregelen en voorschriften van de wettelijke en bezettende overheid ». De auteurs van het dokument verduidelijkten niet wat ze onder « wettelijke overheid » verstonden, maar, gezien de kontekst, mogen we aannemen dat ze daarmee de sekretarissen-generaal bedoelden. Al die consideransen leidden tot het besluit dat de KAJ zijn aktiviteiten moest aanpassen aan de noden van de tijd, zoals het verder uitbouwen van de reeds bestaande diensten voor beroepsoriëntering, voor werklozen en het oprichten van diensten voor oorlogsslachtoffers, voor zieken, enz.

Zoals de overgrote meerderheid van de Belgische bevolking, de eerste maanden na de kapitulatie, had de KAJ-leiding zich blijkbaar bij een Duitse overwinning neergelegd en was ze bereid zich aan het bezettingsregime aan te passen, met dien verstande dat ze in geen geval bereid was de eigen kostelijke identiteit prijs te geven. « Wij staan, aldus nog steeds het aangehaalde dokument, op het keerpunt van de wereldgeschiedenis : een tijd waar al het oude ineenstort en men verplicht is iets nieuws te maken ». Maar dat nieuwe mag zeker niet « heidens » zijn, « het moet gebouwd worden volgens Gods plan ». Alleen de Katolieke Aktie, meer bepaald de KAJ, is « geroepen om het werktuig te zijn van die goddelijke inspiratie in de menselijke dingen ». Kortom, de KAJ-leiding was bereid elke vernieuwing te aanvaarden, mits de katolieke waarden bleven prevaleren : « De nieuwe arbeidersstand, het nieuwe vaderland, de nieuwe wereld doen leven naar de leer en het voorbeeld van Kristus ».

In welke mate Cardijn bij het uitwerken van die richtlijnen werd geraadpleegd, weten we niet. Van « vernieuwing » in de zin van een « eenheidsjeugd », zoals die door de Nieuwe Orde-gezinde organizaties werd voorgesteld, wilde hij in geen geval weten. Al vóór de oorlog had hij het hierover serieus met de Rexisten aan de stok gehad (9), en de bezetting deed hem in die afwijzende houding volharden. Zo nam hij het b.v. niet dat de nationale voorzitter van de KAJ, Jef Deschuyffeleer, kontakten onderhield met Nieuwe Orde-gezinde personen en organizaties met het oog op de vorming van een eenheidsjeugd. Jef Deschuyffeleer ontmoette meerdere keren Michel Tommelein, de naaste medewerker van Hendrik de Man, die behept was « met de idée fixe dat wij tot één jeugdbeweging moeten komen » en ging ook in op een uitnodiging tot een gesprek vanwege Ast Fonteyne, de jeugdleider van het Verdinaso (10). Toen Cardijn in oktober 1940 vernam dat Deschuyffeleer die gesprekken had gevoerd, tikte hij hem serieus op de vingers. Tijdens dat onderhoud ging het er niet zacht aan toe. Cardijn verweet zijn medewerker zijn ondoordacht optreden, waarop Deschuyffeleer « brutaal » repliceerde dat hij in de schoot van de KAJ geen enkele vrijheid tot handelen had (11). In ieder geval, de donderpreek van de KAJ-stichter moet indruk gemaakt hebben, want vanaf dat ogenblik vinden wij nergens nog een spoor van enige poging van toenadering tot Nieuwe Orde-gerichte groeperingen.

Cardijn was ontegensprekelijk voorstander van een « stille werking », waardoor de KAJOC zich tijdens de oorlogsjaren zou kunnen handhaven en was zeker niet gebrand op spektakulaire verzetsdaden, die meer schaadden dan baatten. Het moreel verzet was hem liever dan gewapende akties. In een brief van 22 augustus 1945, n.a.v. het twintigjarig bestaan van de Kristelijke Arbeidersjeugd, typeerde Kardinaal Van Roey dat geweldloos verweer van de KAJOC als volgt : « Gedurende de onheilsvolle bezettingsjaren... hebben de Kajotters overal het heilig vuur in het leven gehouden; zij hebben de moed en het vertrouwen ondersteund in de gevangenissen en in de concentratiekampen, onder de weggevoerden in Duitsland evenzeer als in hun familiën in het land zelf» (12).

Nieuwe initiatieven, voor zover ze niet tegen België gericht waren en de eigen identiteit van de KAJOC niet aantastten, wilde Cardijn wel een kans geven, zoals de Service National de Volontaires du Travail (SNVT). Na de kapitulatie van het Belgisch leger kreeg de nationale JOC-voorzitter, Victor Michel, de enige nationale leider die niet naar Frankrijk was vertrokken, het bezoek van Henri Bauchau. Hij kwam Michel vragen of de JOC niet wilde samenwerken met een groep oud-officieren en -onderofficieren, die werkkampen voor jongeren wilden inrichten. De JOC-voorzitter antwoordde dat hij de terugkeer van de andere nationale verantwoordelijken moest afwachten om een beslissing te treffen. Toen Cardijn in augustus 1940 te Brussel arriveerde, kwam Bauchau opnieuw aanzetten en vroeg officieel de medewerking van de KAJOC aan zijn projekt, dat inmiddels al van start was gegaan door de oprichting van een heuse v.z.w. en van enkele werkkampen (13). Cardijn duidde enkele onderhandelaars aan, die na zes vergaderingen met Bauchau tot een akkoord kwamen, dat op 19 september 1940 werd ondertekend. Het bestond uit 5 punten : 1. De SNVT is een Belgische privé-instelling; 2. In de beheerraad zullen 3 leden van de JOC en drie van de KAJ zetelen; 3. KAJOC-leiders zullen, zowel in de centrale diensten als in de kampen, bestuursfunkties uitoefenen; 4. Het bestuur van de werkkampen zal kristelijk geïnspireerd zijn. 5. In de schoot van de SNVT kan de KAJOC zelf eigen kampen inrichten (14).

Op 8 oktober schreef Cardijn een brief naar Bauchau waarin hij die overeenkomst bevestigde en één dag later deed Bauchau hetzelfde in een schrijven aan de KAJOC-proost (15). Deze laatste vond het een voortreffelijk initiatief waarin zijn organizatie een eersterangsrol zou kunnen spelen en Bauchau was evenzeer opgetogen omdat hij uit het enorme KAJOC-reservoir zou kunnen putten om zijn kampen te bevolken. Niets stond dus blijkbaar een blijvende samenwerking op basis van het vermelde akkoord in de weg. De roes duurde echter niet lang. Op 16 oktober verscheen er in de Brüsseler Zeitung een uitgebreid interview met Oberstarbeidsführer Müller-Brandenburg, de leider van de afdelingen Buitenland en Voorlichting in de diensten van Reichsarbeitsführer Hierl. Op verzoek van von Falkenhausen, de Militärbefehlshaber in België en Noord-Frankrijk, was Müller-Brandenburg naar Brussel gekomen om in ons land de toestand inzake arbeidsdienst nader te onderzoeken. Zijn bevindingen zouden achteraf door de bevoegde instanties kunnen worden gebruikt om een volwaardige arbeidsdienst in België uit te bouwen. Dat vraaggesprek werd overgenomen door de VNV-krant Volk en Staat en door het Rex-blad Le Pays Réel (16). In onze eigen verzameling dokumenten vonden wij een kopie van het artikel dat in Le Pays Réel verscheen, waarin jocisten passages hadden aangestipt die voor hen niet door de beugel konden. Eerst en vooral werd met een blauwe stift een vette lijn getrokken onder de zin waarin Müller-Brandenburg uitdrukkelijk verklaarde dat Vlamingen en Walen geheel afzonderlijk hun eigen arbeidsdienst moesten oprichten, daar waar de KAJOC steeds één beheersorgaan voor twee niet gescheiden takken — naar het voorbeeld van de vier takken van hun eigen organizatie — had voorgestaan. De andere passage die met forse uitroepingstekens in de marge werd aangestipt, ging over het uitsluiten van groepen en organizaties uit de arbeidsdiensten. Volgens Müller-Brandenburg — we geven hier de originele verklaring zoals ze verscheen in de Brüsseler Zeitung — hadden Gruppen, mögen sie heissen wie sie wollen, in diesem Dienst nichts zu suchen und daher dürfen keinerlei Organisationen, mögen sie heissen wie sie wollen, auch nur in die Lage kommen, hier Einfluss nehmen zu wollen. Die Idee ist zu gross und zu umständig und in ihren Auswirkungen zu wertvoll für das Land, als dass sie irgendwelchen Gruppen, welcher Art auch immer sie sein mögen, als Ausbeutungs- oder Propagandaobjekt preisgegeben werden könnte. Vooral die uitspraak zat de KAJOC dwars, want was er in het akkoord van 19 september niet overeengekomen dat zij op alle niveaus belangrijke funkties zou krijgen en eigen kampen in de schoot van de SNVT zou mogen inrichten?

Als klap op de vuurpijl had men rond dal tijdstip in KAJOC-kringen vernomen dat Bauchau en zijn vrienden onderhandelingen waren begonnen met het Commissariaat voor 's Lands Wederopbouw, om de SNVT om te vormen tot een openbare instelling die onder dat Commissariaat zou ressorteren en het alleenrecht voor het inrichten van werkkampen zou verkrijgen (17). Het SNVT-bestuur was zich bewust van die psychologische flater en sloofde zich uit in allerlei démarches en besprekingen om de KAJOC-leiders alsnog te paaien. Tevergeefs. De eerste negatieve reaktie kwam uit Luik waar Mgr. Kerkhofs, op aandringen van les milieux catholiques de Verviers, zich tegen een arbeidsdienst onder overheidskontrole uitsprak (18). Enkele dagen later, op 23 oktober, stuurden Cardijn en hulpproost Magnus een brief naar Kardinaal Van Roey waarin ze zich épouvantés verklaarden over de « verstaatsing » van de SNVT (19). De oprichting van un service étatiste du Travail was volgens hen inopportune, inutile, dangereuse, opposée au but poursuivi. Aan de Kardinaal werd gevraagd de nodige stappen te doen pour écarter ce projet... particulièrement dangereux pour l'Eglise want sinon nous pourrions nous trouver bientôt devant un fait accompli.

Of Van Roey werkelijk iets heeft ondernomen om de « verstaatsing » van de arbeidsdienst tegen te gaan, hebben wij jammer genoeg niet kunnen vaststellen. Zo hij toch intervenieerde, dan haalde die tussenkomst niets uit, vermits de SNVT op korte termijn evolueerde in een door de KAJOC ongewenste richting. Op 30 november 1940 verscheen inderdaad het besluit van de sekretarissen-generaal « houdende oprichting van de 'Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen' en 'Service volontaire du Travail pour la Wallonie' » (20). Vanaf dat ogenblik hield de Kajottersbeweging de zaak voor bekeken. Al de Kaj otters en Jocisten, (behalve één) die aktief aan de oprichting van de SNVT hadden meegewerkt, trokken zich terug uit die groepering. Dat Cardijn niets meer van de « verstaatste » Arbeidsdienst wilde weten, blijkt o.m. uit de manier waarop hij de jocist Hilaire Willot onthaalde. Deze laatste, provinciaal kommissaris voor Henegouwen van de SNVT, nam op 5 december 1940 ontslag uit zijn funktie, omwille van de modifications fondamentales die de organizatie had ondergaan. Toen hij zijn beslissing persoonlijk aan Cardijn meedeelde, stond de kanunnik op, m'embrassa chaleureusement et m'approuva avec émotion, aldus Willot (21).

Na die ongelukkige experimenten had de KAJOC begrepen dat ze gewoon haar eigen aktiviteiten moest voortzetten en zich niet opnieuw mocht laten « afdwalen naar onvolledige en simplistische formules, naar de begoocheling van een valse eenheid of naar valse leerstelsels en mystiek » (22). Ze vond dat ze geen grondige wijzigingen moest aanbrengen « noch aan haar programma, noch aan haar metode, noch aan haar geest om zich nu aan de huidige noden aan te passen » (23). Gedurende de periode 1940-juni 1942 werd er dan ook voortgewerkt volgens het vooroorlogse stramien, met enkele aksentverschuivingen. Zo werd er, in het kader van de ziekendienst, vooral aandacht besteed aan de gezondheid van jonge arbeiders. Er kwamen enquêtes over de voeding van de jongeren, openluchtkuren in het KAJOC-domein te Dworp en er werd een nieuwe Dienst voor Lichamelijke Opvoeding in het leven geroepen, die in alle gewesten monitoren vormde. De beroepsoriëntering, die de KAJOC in de jaren dertig als eerste organisatie in Belgïë introduceerde, werd verder uitgebreid en aangevuld met plaatsingsdiensten die vele jongeren aan passend werk hielpen.

Gewoontegetrouw had de KAJOC niet alleen oog voor het materiële welzijn van de jonge arbeiders. Ook aan de verheffing van het kulturele peil van de jeugdige werknemers werd aandacht besteed. Door het aanleren van liederen, declamatie, het opvoeren van toneeltjes en spreekkoren, enz. wilde men « meer voornaamheid, fierheid, waardigheid in het dagelijks arbeidsleven, familieleven en ontspanningsleven »  van de  arbeidende jeugd brengen. Ook werden de leden aangezet tot lezen. Hiertoe konden ze gebruik maken van de eigen biblioteken en van de door de eigen uitgeverij (de « Kajottersuitgaven — Editions Jocistes ») gepubliceerde werken. De geestelijke vorming tenslotte gebeurde via de studiekringen en de gewestelijke studiedagen.  Dit is slechts een zeer bondig en erg onvolledig overzicht van wat de KAJOC in 1940 en 1941 presteerde (24).

Hoe stonden de Duitsers nu tegenover een beweging die, de grote vooroorlogse massabijeenkomsten daargelaten,  gewoon zijn aktiviteiten verderzette? Op 11 juli 1940 had de bezetter een verordening uitgevaardigd « betreffende de vergaderingen en de verenigingen », waarin maatregelen voorkwamen om o.m. de aktiviteiten van de jeugdgroeperingen te reglementeren (25). Volgens die tekst moesten « openbare vergaderingen die niet van politieke aard zijn en die in een gesloten lokaal zullen gehouden worden... ten laatste 7 dagen vooraf ter kennis gebracht worden van de Ortskommandant ».  Bijeenkomsten « met louter godsdienstig of artistiek karakter » waren niet aan die regel onderworpen. Aangezien echter de KAJOC en ook andere Katolieke Aktie-organizaties, zich van meet af aan op hun religieus karakter beriepen om aan de aangifteplicht te ontsnappen, zag Militärverwaltungschef Reeder zich op 17 juli 1940 genoodzaakt de inhoud van de verordening te verduidelijken. Hij onderstreepte hierbij dat de aktiviteiten van de katolieke jeugd- en andere organizaties niet als rein-religiös mochten worden aangezien en bijgevolg moesten worden gesignaleerd. In bijlage gaf Reeder dan een lijst van de jeugdgroeperingen die tot de Katolieke Aktie behoorden en drukte de Kommandanturen op het hart dat die talrijke Verbände der katholischen Aktion... sorgfältig im Auge zu behalten waren (26).

Voor zover wij hebben kunnen nagaan hielden de Kajotters zelden of  nooit rekening met die Duitse voorschriften. Vanaf de herfst 1940 werd er over heel het land vergaderd, zonder dat de bezetter daarover werd ingelicht. In 1940-1941 leidde die houding niet tot konflikten met de Duitsers, maar lokte ze daarentegen wel reakties uit vanwege Kardinaal Van Roey. Zo riep deze laatste, eind 1940, de voorzitter van de J.O.C., Victor Michel, enkele keren bij zich om hem erop te wijzen dat de KAJOC, en samen met haar de hele Katolieke Aktie, zeer grote risico's nam door niet officieel toegelaten vergaderingen te organizeren. Van Roey vond dat dergelijke bijeenkomsten beter in een kerk of in een sakristie zouden plaatsvinden, omdat op die manier de bezetter de « zuiver godsdienstige » aard van die ontmoetingen moeilijk kon betwisten.   Naar hijzelf verklaarde,  verzette Michel zich met hand en tand tegen die « katakombenmentaliteit » van de Kardinaal en zei hij vlakaf dat de KAJOC zich niet naar dat advies kon schikken. Zij was immers een organizatie voor lekenapostolaat, die zich tot alle jonge arbeiders, zowel gelovige als ongelovige, richtte en derhalve mocht ze zich niet in religieuze plaatsen afzonderen. En zo gebeurde het ook, aldus Michel. Heel de duur van de bezetting hield de Kajottersbeweging vergaderingen waar en wanneer ze dat opportuun achtte (27).

Een tweede poging om de Belgische jeugd, vooral de katolieke vleugel, onder kontrole te krijgen vond plaats op 14 juli 1941, zowat één jaar na de verordening op de bijeenkomsten. Die dag publiceerde het militair bestuur een Anordnung, een bevel, waardoor alle verenigingen deren Mitglieder sich überwiegend aus jugendlichen Personen bis zu 20 Jahren zusammensetzen verplicht werden zich bij de Kommandanturen te melden (28). Bij enkele organizaties, zoals de scouts, waarvan de Duitsers veronderstelden dat zij, gezien hun oorsprong, uitgesproken anglofiel waren, heerste er een zekere ongerustheid (29). Van katolieke zijde nam men echter ook deze oekaze met een korrel zout. Van Roey gaf de katolieke jeugdleiders de wenk de faire le mort en niet al te veel belang aan die Duitse eis te hechten (30). Het resultaat van de enquête was maar pover. Van de KAJOC b.v. antwoordden er slechts 45 afdelingen, samen goed voor 758 mannelijke en 916 vrouwelijke leden! (31). Sankties werden er niet genomen, want dan hadden de Duitsers alle katolieke jeugdorganizaties moeten verbieden. Ze beseften maar al te goed dat die konfessionellen Grappen den stärksten Block innerhalb der gesammten Jugendarbeit vormden en bijgevolg nicht unterschätzt mochten worden. Dit gold in 't biezonder für den politischen Kampf der Flamen (32). Hiermee bedoelde de bezetter dat ze de vorming van een nazi-gezinde eenheidsjeugd in Vlaanderen in de weg stonden en alles behalve geneigd waren, samen met de kollaborerende Vlamingen, tegen het bolsjevisme ten strijde te trekken.

Dat de kollaboratie vooral de KAJ niet in haar hart droeg,  blijkt voldoende uit persartikelen, waarvan wij er hier enkele zullen aanhalen. De meeste aanvallen kwamen los na de Duitse inval in Rusland op 22 juni 1941. Op 12 juli 1941 nam De SS-Man in een lang artikel de KAJ-proosten in het vizier. « Wereldproblemen rond de koffietafel » heette het stuk waarin een onderpastoor,  te gast bij een tante van een SS-man,  ten tonele werd gevoerd.  De SS-man bracht zogezegd een relaas van die ontmoeting waaraan hijzelf deelnam. « De onderpastoor, aldus de okkasionele verslaggever, is een jonge man met mooie, frisse blozekaken. Hij was de leider der kajotters en is het, onder ons, ook nu nog... Hij is een soort van held, die ook thans nog alle gevaren ten spijt, voor godsdienst en vaderland strijdt door het organizeren van geheime kajotter-burger-jeugdvergaderingen, waarop het evangeliewoord van de Engelse radio ijverig wordt verspreid, besproken en gecommenteerd en waar de jonge helden worden opgeleid tot krijthelden en tot tricolore durvers ». Op 19 juli publiceerde hetzelfde blad een artikel onder de titel « Rome of Moskou! » waarin de Katolieke Aktie gesommeerd werd een duidelijke keuze te maken. « Rome of Moskou was eens de leuze die de Katolieke Aktie hoog voor de massa's spande. Op wat wachten NU de Katolieke Aktie-mannen? Wij Wapen-SS-mannen staan reeds midden in de strijd! Waar blijft men? Hier moet stelling genomen worden. De keus is onverbiddelijk en laat geen kasuïstiek toe! Ofwel met Moskou en Engeland ofwel met Vlaanderen en Duitsland. Wie een hart heeft, wie eer bezit... zal strijden! ». En zo ging het verder, week na week.

Als laatste voorbeeld van die krampachtige oproepen tot de katolieke jeugd, citeren wij nog een artikel uit De SS-Man van 4 oktober 1941 : « Heel kristelijk Europa staat aangetreden voor een strijd op leven en dood tegen het kommunisme. Waar zijn nu de offensief-brigades? Waar is nu het Mannenverbond voor Katolieke Aktie! Waar de eens zo ijverige kajotters-beweging?... alle eens zo aktief in hun offensief-beweging tegen Moskou! De Vlaamsche strijders tegen het bolsjevisme wachten op hun daadwerkelijke hulp ».

Probeerde de Vlaamse SS de katolieke jeugd voor het Oostfront te ronselen, dan beschouwde de NSJV (Nationaal Socialistische Jeugd Vlaan­deren) het als haar taak de katolieke jongeren ertoe aan te zetten de traditionele jeugdorganizaties de rug toe te keren om naar de nazi-jeugd over te stappen. De NSJV slaagde er inderdaad in o.a. enkele Kajotters te doen overlopen, zoals de Oostvlaamse leider Marc De Bruycker, die dadelijk gepromoveerd werd tot « leider van de Sociale Dienst » van de NSJV. Andere KAJ-leiders kon de NSJV blijkbaar niet strikken, want alle artikels die in De Jonge Nationaalsocialist verschenen om Kajotters tot desertie aan te sporen, waren steeds ondertekend door die ene M. De Bruycker. Deze begon zijn lange reeks oproepen in hogervermeld blad in september 1941. In een echt triomfalistisch artikel, « Jonge Arbeiders », nam hij reeds zijn wensen voor werkelijkheid. « Eenheid. Het is werkelijk! », luidde de aanhef van het stuk. « Leiders der Kristene (K.A.J.) en der Socialistische (A.J.C.) Jeugdbonden voor jonge arbeiders, hebben elkaar gevonden in één Nationale Jeugdbeweging : de NSJV-Vlaanderen». Met « leiders » bedoelde De Bruycker niemand minder dan zichzelf en AJC-leider Karel Wiedemann! Andere KAJ-verantwoordelijken volgden het voorbeeld van de Oostvlaming niet. « Datgene waarvoor wij jaren hebben gestreden, een schoner leven voor de arbeidende jeugd, gaat naar zijn verwezenlijking. Schoon klaart de dag! Morgen marcheert de arbeidende jeugd vooraan, trouw achter de Jeugdleider, Jonge arbeiders, Uw kameraden verwachten U! Hou Zee! », aldus nog de nieuwbakken NSJV-er (33).

In november 1941 achtte De Bruycker het nodig opnieuw een vurig appel tot de jonge arbeiders te richten, waaruit blijkt dat zijn vorige artikels maar bitter weinig hadden uitgehaald. Hij deed dat in de « Sociale rubriek » van De Jonge Nationaalsocialist. De oproep werd voorafgegaan door een vinnige kritiek op de KAJ, die slechts een produkt van de klassenstaat was. « Alhoewel haar leiders en leden bezield met grootse idealen, gedeeltelijk althans, er in lukten de arbeidersjeugd te groeperen, op te voeden en te helpen, werkte de arbeidersjeugdbeweging de klassenstrijd in de hand en maakte elke waarachtige volksverbondenheid onmogelijk. De jonge arbeider is niet alleen een werkmanskind, maar op de eerste plaats is hij een volwaardig volksgenoot. Daarom mag de jonge werker niet afzonderlijk worden gegroepeerd, maar moet samen met de jongere kerels uit de andere standen in het gelid staan. En als dan 's avonds rond het kampvuur, ging De Bruycker in een romantische bui verder, de student en de boerenzoon naast de jonge koolputter zal zijn neergehurkt en zij samen als uit één mond hetzelfde lied van Volk en Vaderland zullen zingen, dan zullen zij beide voelen en beseffen hoe innig verbonden zij zijn, hoe onverbreekbaar de band zal geworden zijn voor gans het verder leven. Dan alleen zal de leuze die de arbeidersbeweging zo dikwijls heeft gebruikt : « Nieuwe Jeugd » werkelijkheid zijn geworden ». De overloper besloot zijn betoog met de zoveelste poging zijn vroegere vrienden tot vaandelvlucht aan te zetten, waarbij hij verwees naar Kajotters (hij noemde geen namen) die de stap naar het verraad al hadden gezet : « Kameraden die gisteren bij u stonden, die vochten als gij onder dezelfde vlag voor een leugen, verwachten u. Wij zijn ervan overtuigd, wij vinden ons allen eens terug in de ene Nationaalsocialistische Jeugdbeweging » (34).

Het was precies om het hoofd te bieden aan het gevaar dat de Katolieke Aktie liep, zich door de sirenenzang van de « eenheidsjeugd », dat de kollaboratie al sinds het begin van de bezetting forte had aangeheven, te laten meeslepen, dat in 1941 twee vergaderingen voor proosten werden gehouden. In juli kwamen de franstalige en in december de Vlaamse nationale proosten bijeen, om over dat belangrijk tema van gedachten te wisselen. De vergadering van de Waalse aalmoezeniers werd bijeengeroepen door Kanunnik Dermine, de direkteur van de Kristelijke Werken van het bisdom Doornik, in het kleine plaatsje Mesvin, waar er gedurende drie volle dagen (14, 15 en 16 juli) werd gedebatteerd. Cardijn kwam er veelvuldig aan het woord tijdens de diskussies en hield zelf een referaat over Le problème de la jeunesse (35). Hij hield het bij zijn bekend standpunt dat de Kerk moest instaan voor de « integrale opvoeding » van de jeugd, wat op heel wat tegenstand stuitte, o.a. vanwege Kanunnik Van der Elst, de man die later met het militair bestuur over Cardijns vrijlating zou onderhandelen. Tijdens het debat over La jeunesse nationale zette de KAJOC-stichter zich biezonder scherp af tegen de idee van een eenheidsjeugd onder staatskontrole. « Ze kunnen een dergelijke jeugd slechts geleidelijk aan organizeren, aldus Cardijn, en eer er in dit land een eenheidspartij komt, wat de conditio sine qua non is voor een eenheidsjeugd, zal het nog wat duren » Hier botste hij opnieuw met Van der Elst die slechts twee uitwegen zag : ofwel blijft België onder een Duits regime (alors nous aurons à bien mourir), ofwel komt er un état belge nouveau, un état fort en zal de jeugd vanzelfsprekend onder het toezicht van die staat staan.

Kanunnik Leclercq merkte daarbij op dat de katolieken in bepaalde landen hun voordeel uit een nationale jeugd konden halen. Mgr. Picard was het daarmee eens en citeerde het voorbeeld van Portugal, waar de nationale jeugd volledig door de katolieken werd gekontroleerd. Cardijn vond dat alles behalve een ideaal model, omdat het regime de neiging had zich te veel met kerkelijke aangelegenheden te bemoeien. Hij verwees hierbij naar het getuigenis van een goede kennis, Kardinaal Cerejeira, primaat van Lissabon en proost van de Portugese KAJ, die n'est pas tellement enthousiaste du régime Salazar. Volgens Kanunnik Vieujean zouden er in om het even welk regime wrijvingen tussen Kerk en Staat zijn, vermits het nagestreefde doel niet hetzelfde was. Leclercq oordeelde dat men er toch best aan deed een oplossing te zoeken om zich te integreren in het nieuwe staatsbestel, plutôt que de se cramponner à un état fini. Kanunnik Dermine veerde daarop recht en zei dat het un devoir patriotique was de réagir contre l'ordre nouveau, s'il se présente sous un idéalisme néo-payen. Cardijn was het met deze laatste zienswijze volledig eens en parafrazeerde het citaat uit het Evangelie : Je donne à César tout ce qui revient à César, pourvu qu'il soit Chrétien. Hiermee bedoelde hij dat de staat niet verstikkend mocht werken op de ontplooiing van katolieke initiatieven en aan de bestaande organizaties de mogelijkheid moest bieden zich vrij te ontwikkelen. Cardijn verwees in dat verband naar het (gefaalde) experiment met de nationale arbeidsdienst : J'ai pris attitude contre le camp de travail et je le ferai quant l'Etat m'empêchera d'avoir un milieu pour former des chefs.

Ongeveer dezelfde ideeën bracht Cardijn naar voor tijdens de studiedagen voor de Vlaamse nationale proosten van de Katolieke Aktie, die van 28 tot 31 december 1941 te Groot-Bijgaarden werden gehouden (36). « In zekere landen, aldus de KAJOC-proost, heeft een totalitair staatsregiem het jeugdvraagstuk op dusdanige wijze opgelost, dat het op korte jaren beslag gelegd heeft op de ganse jeugd en deze gewonnen heeft voor een levensopvatting die gans het volksleven heeft omwenteld. Hier te lande worden van verscheidene zijden buitengewone inspanningen gedaan om een eenheidsbeweging tot stand te brengen, hetzij in dienst van een staatspartij of van een levensopvatting ». De ideale oplossing van het jeugdprobleem lag, volgens Cardijn, besloten in het « pluralisme », d.w.z. dat de Staat alle bestaande jeugdorganizaties zou subsidiëren en vooral aan de Kerk het recht zou toekennen « een jeugdbeweging op touw te zetten die voor de nodige levensopvoeding der jeugd instaat ». Op de bezwaren die tegen dat pluralisme werden geuit (verdeeldheid onder de jeugd, bestendiging van de partijpolitieke strijd en van « de noodlottige gevolgen van het liberalisme en het individualisme ») antwoordde hij dat dit kon worden opgelost « door een geest van verstandhouding en samenwerking... door gezamenlijke verwezenlijkingen, betogingen en vieringen die de ganse jeugd samenbrengen in 't teken van volk en land... door bestendige staatsinstellingen die de hoofden der jeugdbeweging samenbrengen in dienst ener levende en doelmatige eenheid ». Kortom, « dit pluralisme — aanpassing aan de basis en eenheid van het hoofd — sluit elk liberalisme en individualisme uit, alsook willekeur en dwingelandij ». De katolieke jeugdbeweging moest, aldus nog Cardijn, aan de buitenwereld tonen dat de eigen verscheidenheid de eenheid met hinderde en op die manier het bewijs leveren dat de pluralistische oplossing de beste was.

Wat nu zijn eigen beweging, de KAJOC, betrof, stelde hij vast dat de toestand « hoopgevend » was. Sinds het begin van de oorlog had ze « aan godsdienstige diepgang en invloed gewonnen ». Aan de andere proosten bijeen te Groot-Bijgaarden deelde hij nog mee dat hij over « een sterke kern en degelijk gevormde leiders » beschikte. De enige hinderpaal bij het verden uitbouwen van de beweging was « het verdwijnen van de uiterlijke hulpmiddelen », waardoor de KAJOC niet meer zoveel als vroeger naar buiten kon treden. Voor het overige zetten de Kajotters gewoon hun werkzaamheden voort, zonder door de bezetter echt verontrust te worden. Zoals we reeds eerder zagen,  kwamen de aanvallen veeleer van de kollaboratie dan van de bezetter. De chef van de afdeling IV B 1 (Politische Kirche und Sekten) van de Sipo-SD, SS-Obersturmführer Gerhard Seeck, bevestigde trouwens dat er in 1940-1941 geen enkele aanleiding was om tegen de KAJOC op te treden. Die KAJ bot uns zum Frühjahr 1942 keinerlei Grund gegen sie einzuschreiten (37). Wat deden de Kajotters en de Jocisten in 1942 dan zoal verkeerd dat de Duitsers, na twee jaar kwasi onverschilligheid, zich plotseling voor die jeugdorganizatie gingen interesseren?, Volgens Seeck moet de oorzaak ervan gezocht worden in het feit dat rond die tijd er zich meer en meer gevallen voordeden, in denen KAJ-Angehörige an der Verbreitung der im Untergrund erscheinenden Zeitung « La Libre Belgique » beteiligt waren. De Duitse politie had zelfs, steeds volgens Seeck, een sterk vermoeden dass die Redaktion der Zeitung in der KAJ zu suchen sei en dat was ook de reden voor de inval tijdens de JOC-studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe, waarover wij het verder zullen hebben. Nochtans führten die sicherheitspolizeiliche Untersuchungen zu keinen Ergebnis, unser Verdacht fund keine Bestätigung. Dat vele KAJOC-leden verdelers waren van La Libre Belgique en dat de KAJ-centrale aan de Poincarélaan eveneens een tijdlang als depot voor het klandestiene blad gediend heeft, klopt met de waarheid, maar de redaktie was daarentegen niet in handen van KAJOC-verantwoordelijken (38).

In zijn aktiviteitsverslag voor de periode van 15 maart tot 1 juni 1942, maakte Reeder, de chef van het militair bestuur, ook gewag van een toenemende geëngageerdheid van de katolieke scouts en van de KAJOC in het verzet (39). Diese Jugendverbande sollen in letzter Zeit einen grossen Zuwachs erhalten haben. Sie befassen sich neben der politischen Beeinflussung ihrer Jugendmitglieder durch geistliche Betreuer hauptsachlich mit der vormilitarischen Ausbildung. Reeder heeft het hier dus niet over medewerking aan de klandestiene pers, maar over «premilitaire opleiding ». Hij precizeerde niet wat hij hiermee bedoelde, maar wellicht beschouwde hij het dragen van een uniform, het op stap marsjeren en het regelmatig organizeren van bijeenkomsten, die zelden of nooit aan de bezetter werden meegedeeld, als zovele kenmerken van paramilitaire agitatie! Het militair bestuur had zich dan ook voorgenomen een scharfe Ueberwachung und Untersuchung der deutschfeindlichen Betatigung van de scouts en de KAJOC door te voeren, die über kurz oder lang zu einer Auflösung und Zerschlagung der Organisationen moest leiden.

Het eerste optreden van de bezetter tegen de Kajottersbeweging vond plaats tijdens het Paasweekeinde 1942. De Sipo-SD, o.l.v. Seeck, deed toen een inval in het Instituut voor Doven en Blinden te Sint-Lambrechts-Woluwe waar de JOC een Nationale Studieweek hield, die liep van vrijdag 10 tot dinsdag 14 april. Deze belangrijke bijeenkomst werd al in december 1941 voorbereid. Vooreerst was ze voorzien te Godinne, maar omwille van de oorlogsomstandigheden werd ze verplaatst naar het makkelijker te bereiken Brussel. De Broeders van Liefde, die het Instituut bestuurden, stelden vergaderlokalen ter beschikking, terwijl andere religieuze instellingen en kolleges van de hoofdstad slaapgelegenheid boden aan de talrijke jocisten die vanuit alle hoeken van franstalig België aan het bezinningsweekend kwamen deelnemen. De definitieve inschrijvingslijst vermelde 183 personen, waaronder 25 proosten, 47 seminaristen en ook 6 vertegenwoordigers van de Franse JOC (40).

Volgens naoorlogse getuigenissen waren de Duitse politiediensten op een of andere manier in het bezit geraakt van het programma van de Studieweek. Ze waren vooral geïnteresseerd in de lezingen die Cardijn ging houden en in de uiteenzetting van Kanunnik Dermine over Notre devoir patriotique d'aujourd'hui et de demain. Vooral de tweede « les » van de KAJ-proost over L'Education de la dignité ouvrière wekte de belangstelling van de bezetter (41). In dat exposé trok Cardijn van leer tegen politieke regimes die de opvoeding zagen als une sorte de dressage des facultés psychiques et des forces physiques, de l'intelligence, de la volonté, des sentiments et du corps en qui préconisent comme moyen d'éducation le culte absolu de certaines réalités temporelles : la race, l'Etat, le travail, le prolétariat, etc. qu'elles proposent comme fin dernière de l'homme et de la vie terrestre (42). Hij veroordeelde al degenen die réservent à un Parti ou à l'Etat aux mains d'un Parti, le monopole de l'éducation à donner à la jeunesse, maar verwierp ook het liberalisme en het individualisme die verantwoordelijk waren voor l'abandon de la jeunesse dans sa vie para­scolaire et post-scolaire. Al die opvoedingsssystemen waren verkeerd, aldus Cardijn, omdat ze geen rekening hielden met la fin essentielle, intérieure et éternelle de la personne des jeunes travailleurs, en séparant la vie terrestre de sa signification et de sa destinée éternelle, en faisant des jeunes travailleurs des instruments et des moyens en vue d'un idéal qui leur est extérieur. Daartegenover stond de kristelijke opvoeding van de jeugd die, zoals Pius XI het formuleerde in zijn encycliek van 31 december 1929 over dat onderwerp, wel degelijk rekening hield met la fin sublime pour laquelle elle a été créée. Het is een uitermate verheven opvoeding want elle embrasse la vie humaine sous toutes les formes : sensible et spirituelle, intellectuelle et morale, individuelle, domestique et sociale, pour l'élever, la régler, la perfectionner d'après les exemples de la doctrine du Christ. Dat de Staat of een Partij zich de volledige opvoeding van de jeugd wilden toeeigenen was dus verwerpelijk, niet alleen omdat ze die bovennatuurlijke dimensie niet konden meegeven, maar ook omdat ze de jeugd louter als een machtsfaktor gebruikten en misbruikten.

Het spreekt vanzelf dat de bezetter weinig begrip voor dergelijk proza kon opbrengen, evenmin trouwens als voor wat Kanunnik Dermine in zijn lezing over Notre devoir patriotique d'aujourd'hui et de demain naar voor bracht. Deze direkteur van de Kristelijke Werken van het bisdom Doornik, had kort voordien reeds een Catéchisme du patriotisme Chrétien samengesteld, waarin hij met vragen en antwoorden de kristelijke burger wilde aantonen wat hij moest doen om een goed patriot te zijn (43). Te Sint-Lambrechts-Woluwe zette hij uiteen wat er in vaderlandslievend opzicht van de ware kristen (le citoyen le plus noble et le plus utile) zowel tijdens de bezetting als daarna verwacht werd. De twee kerngedachten van dat exposé waren, enerzijds, dat de kristen steeds moest gehoorzamen aan de wettige overheid en, anderzijds, wat de toekomst betrof, alles in het werk moest stellen om het nationaal herstel mogelijk te maken. Dit laatste veronderstelde qu'il mortifie l'esprit de lutte des classes, de partis, de langues et s'élève même au-dessus du particularisme national pour préparer après la guerre, la réconciliation des peuples et leur collaboration dans la justice (44). Verder sprak hij ook nog over sabotage van het bezettingsapparaat, maar dit gedeelte kwam vanzelfsprekend niet voor in de programmabrochure! (45).

Niettemin hoopte Seeck de tekst van Dermines uiteenzetting m handen te krijgen, want hij deed zijn inval tijdens de slotvergadering van de Studieweek, die, volgens het programma, zou ingezet worden met de lezing van Dermine. Jammer genoeg voor de SS-Obersturmfuhrer had de kanunnik de dag tevoren, maandag 13 april, het woord gevoerd (46). Toen Seeck en zijn manschappen de vergaderzaal binnenvielen, liet hij onmiddellijk alle uitgangen bewaken. Er ontstond een geweldig tumult, waarop Cardijn tot kalmte aanmaande en een diskussie met de Duitser begon. Op de vraag van Cardijn naar de reden van die inval, antwoordde de Duitser dat die bijeenkomst niet aan de overheid was meegedeeld en bijgevolg niet toegelaten. Terwijl Cardijn verder praatte, werden alle deelnemers in lange rijen geplaatst om hun identiteit te kontroleren. In het rumoer dat daarmee gepaard ging, verdwenen er enkelen naar de toiletten waar ze kompromitterende dokumenten, die ze bij zich hadden, zoals klandestiene krantjes en vlugschriften, doorspoelden. Eentje slaagde erin de boekentas van Cardijn ongezien door een openstaand venster naar buiten te smokkelen. Een andere deelnemer, minder koelbloedig, peuzelde enkele gevaarlijk geachte papieren op !

Reden voor paniek was er nochtans niet, want de Duitsers gingen op een weinig akkurate manier te werk. Dit bleek o.m. uit het voorval met priester Emmanuel De Neckere,  onderpastoor te Moeskroen en JOC-proost, die enkele maanden later, op 9 november 1942, zou worden gefusilleerd. Wanneer hij aan de beurt kwam om zijn identiteit te laten kontroleren, droeg hij in de ene hand zijn aktentas en in de andere zijn regenjas. Beleefd vroeg hij aan een politieman of hij even zijn jas wilde overnemen, zette rustig zijn boekentas op de grond naast zich neer en haalde zijn portefeuille boven die hij aan Seeck zelf overhandigde. De papieren die erin zaten werden zorgvuldig een na een nagekeken en na enkele minuten kreeg De Neckere zijn kleinood terug. De priester groette, nam zijn boekentas op en ging doodkalm naar buiten. Geen enkele politieman die de aktentas had opgemerkt. Hadden ze die opengemaakt, ze zouden er een groot aantal eksemplaren van de klandestiene La Libre Belgique in gevonden hebben, die de Neckere naar Moeskroen meenam om ze daar uit te delen (47). Ook de Franse jocisten die aan de studieweek deelnamen, kwamen er zonder kleerscheuren vanaf. Zij slaagden erin stiekem te verdwijnen, door zich te verbergen achter een groepje jocisten die al het onderzoek gepasseerd waren. Na twee uur ondervraging en kontrole vertrokken de Duitsers. Niemand werd gearresteerd, maar het belangrijkste gevolg was wel dat de KAJOC nu duidelijk had ondervonden dat de bezetter haar degelijk en wel in het vizier had. Het was een serieuze verwittiging aan het adres van de beweging. Trouwens, onmiddellijk na Woluwe werden zowel Cardijn als Michel enkele keren aan de tand gevoeld. Vruchteloos evenwel, want volgens Gerhard Seeck, die de ondervragingen leidde, zat Cardijn telkens mit absoluter Ruhe und Gelassenheit tegenover hem en was het sehr schwer aus ihm etwas herauszubekommen (48).

Niettemin vreesde Cardijn elk ogenblik aangehouden te worden. Dat blijkt uit een nota die hij direkt na Woluwe opstelde en uit twee brieven die hij richtte aan,  enerzijds, de propagandisten, de  gewestelijke  en de plaatselijke (V)KAJ-JOC(F)-leiders en, anderzijds, aan de gewestelijke en de lokale proosten van de beweging. In de nota (49), die voor Jacques Meert bestemd was, vroeg Cardijn dat men en cas d'absence de ma part, de KÄJ-organizaties van Frankrijk, Portugal, Mexico en Argentinië zou verwittigen pour qu'on fasse éventuellement des démarches en dat ook Dr. Carrel over zijn arrestatie zou ingelicht worden (50). Voorts drong hij nog aan op het voortzetten van de KAJOC-aktiviteiten en suggereerde hij de samenstelling van een noodkomitee dat, in nauw overleg met de proosten, de beweging moest besturen. Bovendien verzocht hij de financies in handen van Juffr. Sibenaler, de VKAJ-leidster, te geven en richtte tenslotte een oproep tot alle leden om vertrouwen en optimisme te verspreiden en de gelederen te sluiten. Cardijn voorzag zelfs de mogelijkheid dat hij, mocht hij gearresteerd worden, niet in België zou blijven, want in diezelfde nota vroeg hij aan J. Meert, zijn kleren en andere zaken in een zak en niet in een valies na te sturen, want zoiets was plus facile à porter qu'une valise au cas où il faudrait voyager. Op 24 april, dus nauwelijks tien dagen na de bewogen studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe, verstuurde Cardijn de twee hierboven vermelde brieven, die alleen qua aanhef verschilden (51). Ook hier luidde zijn boodschap : de werking voortzetten en uitbreiden. Voorts vroeg hij de Almachtige « dat hij ons allen de grootste genade verlene getrouw te blijven aan onze huidige apostolaatsroeping » en zette hij alle Kajotters en Jocisten ertoe aan « te bidden, te communiceren en te offeren », want « zo zullen KAJ en VKAJ sterker dan ooit uit de strijd optreden en heldhaftiger meewerken aan de verovering van de massa der arbeidersjeugd voor Kristus en Kerk ». 

Dezelfde dag waarop Cardijn zijn brieven had verzonden, verscheen er in het Verondnungsblatt van het militair bestuur, een dekreet dd. 9 april 1942, over de verplichte arbeid in de Belgische mijnen op zon- en feestdagen. Deze tekst lag aan de basis van een konfliktsituatie tussen de Kerk en de Duitse overheid, waarvan Cardijn en enkele van zijn medewerkers onrechtstreeks de gevolgen zouden dragen. De Verordnung bepaalde dat de Belgische mijnwerkers verplicht waren « éénmaal in de maand, op een door de ondernemer dezer bedrijven (de mijnen), zijn plaatsvervanger of zijn lasthebber, op aanwijzing van het militair bestuur daartoe te bepalen zondag of wettelijke feestdag, te werken ». Veertien dagen later, op 8 mei, schreven de Belgische bisschoppen een brief naar von Falkenhausen waarin ze tegen de maatregel krachtig protesteerden. « Die verplichting, aldus de bisschoppen, is in stellige tegenspraak met een der hoofdwetten van de Katolieke Kerk en is een rechtstreekse aanslag op de gewetensvrijheid der gelovigen... De vrijheid voor het uitoefenen der godsdienstige verplichtingen blijft voor ieder mens gewaarborgd door 't natuurrecht zelf, en voor een katoliek is de heiliging van de zondag en de geboden Feestdagen een zijner zwaarste plichten » (52). Zich o.a. beroepend op art. 46 van de Konventie van Den Haag van 18 oktober 1907, oordeelden zij dat de bezetter ertoe verplicht was de godsdienstige overtuiging en de uitoefening van de eredienst te eerbiedigen. « Bijgevolg heeft de bezettende overheid niet het recht onze werklieden voor de keuze te stellen : ofwel hun zware gewetensplichten niet naleven, ofwel zich blootstellen 't zij aan gevangenis, 't zij aan boete of aan beide tegelijk ». Na er te hebben op gewezen dat de mijnwerkers niet alleen voor het binnenlands verbruik, maar ook en veel meer voor Duitsland produceerden, stelden de bisschoppen zich tevens op als de verdedigers van de arbeiders die men « met allemogelijke middelen zedelijk heeft verplicht in de vreemde werk aan te nemen » (53) en gaven ze uiting aan hun mening volgens welke « de herinnering aan de maatregelen door de bezettende overheid tegenover de arbeiders genomen, een der diepste wonden zal blijven, die de Duitse bezetting in het hart der Belgische bevolking zal hebben geslagen ». Het antwoord van von Falkenhausen volgde op 20 mei 1942. In een lange brief aan Kardinaal Van Roey weerlegde hij systematisch alle door de Belgische bisschoppen geuite bezwaren (54). Wat de zondagsplicht betrof, stelde de militaire goeverneur b.v. voor de misviering, die toen doorgaans 's zondagsvoormiddags werd gehouden, naar de namiddag te verplaatsen, zoals dat trouwens veelvuldig in Duitsland het geval was.

Dat de koude oorlog tussen het bezettingsbestuur en de Kerk in België voorgoed ingezet was, bleek eveneens uit de perskonferentie van Reeder op 30 mei 1942 (55). De Militärverwaltungschef viel er scherp uit tegen de Kerk die tot dusver ongehinderd haar werkzaamheden had kunnen verderzetten. « Het militair bestuur, aldus Reeder, heeft de Kerk en haar gelovigen noch bij de uitoefening van de eredienst, noch bij de uitingen van haar godsdienstige overtuiging op de geringste wijze gehinderd. Het is integendeel tot nog toe zo breeddenkend geweest, dat het bij de kerkelijke organen en organizaties een bedrijvigheid heeft geduld, die de voor de bezettingstijd gewoonlijk gedulde bedrijvigheid soms zelfs op merkelijke wijze te buiten ging ». Met die « kerkelijke organizaties » vizeerde hij vooral de scouts en de KAJOC. In het editoriaal van Volk en Staat waarmee de toespraak van Reeder bij de lezers werd ingeleid, schreef Jan Brans, de hoofdredakteur van die krant : « Door zijn rede heeft president Reeder te kennen gegeven, dat er door de totnogtoe gevolgde politiek van mildheid en toegevingen een dikke streep wordt gezet » (56).

Het zou dus hard tegen hard gaan. De volgende stap in de escalatie werd op 5 juni gezet door Kardinaal Van Roey die antwoordde op de brief van von Falkenhausen (57). De Kerkvorst beet fel van zich af en was blijkbaar niet bereid enige toegeving te doen. Wat het verplaatsen van de zondagsmis betrof, onderstreepte hij dat, zelfs indien het Vatikaan ermee zou akkoord gaan, het kompleet onzinnig was « de arbeiders, na uren zwaar labeur in de mijnen, uit te nodigen 's avonds een mis bij te wonen». Bovendien bestond « het heiligen van de dag des Heren » niet alleen uit het bijwonen van de mis, maar ook uit het zich onthouden van « slaafs werk ». Van Roey repliceerde eveneens uitvoerig op de Duitse kritiek op de houding van de klerus, die het bezettingsregime niet zeer genegen was, door erop te wijzen dat de geestelijken de plicht en het recht hadden « trouw te blijven aan hun vaderland en het volledig herstel te wensen van zijn onafhankelijkheid ». 

Ondertussen was de brief van 8 mei van de Kardinaal door middel van vlugschriften en klandestiene bladen onder het publiek verspreid. Ook bij de KAJOC werd dat schrijven in 't geheim op een groot aantal eksemplaren gedrukt en door de leden uitgedeeld. Dit feit lag, zoals wij verder zullen zien, mede aan de basis van de aanhouding van Cardijn. Toen Reeder dat vernam, schreef hij op 6 juni 1942 een striemende brief naar Van Roey (58). De Militärverwaltungschef deelde mee dat hij mit peinlicher Ueberraschung had moeten vaststellen dat de brief van 8 mei overal in het land, en dan nog op een illegale manier, bekend was gemaakt, waardoor für die Besatzungsmacht eine untragbare Lage was ontstaan. Hoewel Reeder de Kardinaal er niet direkt van verdacht de verspreiding te hebben georkestreerd, verweet hij hem nochtans zoiets durch mangelnde Sorgfalt mogelijk te hebben gemaakt Dan volgden de dreigingen. De bisschoppen zouden, als verantwoordelijken, gestraft worden met een boete waarvan de omvang evenredig zou zijn aan het aantal in beslag genomen kopieën van de brief van 8 mei. Het juiste bedrag zou na het beëindigen van de enquête vastgesteld worden. Tevens zou het militair bestuur ook overwegen alle voor de openbaarheid bestemde teksten van de kerkelijke overheid, vooral de herderlijke brieven, aan een voorafgaande goedkeuring te onderwer­pen. Van Roey gaf niet toe aan die chantage en antwoordde op 11 juni, in naam van alle bisschoppen, dat de publikatie van de brief van 8 mei zonder hun medeweten en tegen hun bedoeling in gebeurd was. Inzake de mogelijke boete, waarmee de bezetter dreigde, deelde de Kardinaal mee dat hij de gelovigen daarover zou informeren, vermits zij ten slotte toch het geld ervoor zouden moeten bijeenbrengen. De eventuele censuur voor o.a. de herderlijke brieven, wees Van Roey kategoriek van de hand. Nous ne l'accepterons jamais, quoiqu'il advienne, aldus de Kardinaal (59).

De toestand was nu zo gespannen dat de « koude oorlog » tussen Kerk en bezetter een open konflikt dreigde te worden, waarvan de gevolgen niet te overzien waren. In zijn werk over Kardinaal Van Roey tijdens de bezetting, typeerde Leclef de situatie als volgt : Le débat en était arrivé à un point particulièrement critique. Le Commandant militair ne pouvait mettre à exécution ses invraisemblables menaces, sans entrer en lutte avec l'Episcopat (60). In die kritieke situatie verscheen er een deus ex machina, die de knoop zou ontwarren : kanunnik Van der Elst. Volgens de versie-Leclef vroeg une personnalité allemande de passage à Bruxelles op 18 juni aan Van der Elst, voormalig legeraalmoezenier en pastoor van de parochie Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans te Ukkel, s'il consentirait à avoir un entretien avec l'Oberkriegsverwaltungsrat Thedieck om de onenigheid tussen Kerk en militair bestuur uit de wereld te helpen (61). Van der Elst aanvaardde de opdracht en, na overleg met de Kardinaal, verklaarde hij tegenover de Duitsers dat Van Roey ne souhaitait pas de conflit en qu'il ne cherchait nullement à créer de l'agitation (Hetze) dans le pays.

Die versie klopt echter niet met de vizie van Reeder op het inschakelen van Van der Elst. Volgens zijn brief van 1 juli 1942 aan OKH/Gen.Qu.-Abt.Kr.Verw., ging het initiatief tot verzoening zeker niet uit van het militair bestuur, maar lies der Kardinal bei der Militärwaltung antragen, ob sie gewillt sei, einen hohen geistlichen zu empfangen, den er mit einer besonderen Mission beauftragt habe (62). De bezettende overheid hield es für tunlich, sich diesem Einlenkungsversuch des Kardinals nicht zu verchliessen. Ze was inderdaad van oordeel dat de binnenlandse toestand (vooral de verhoogde eisen inzake ekonomische produktiviteit) die Vermeidung eines offenen Kampfes mit der katholischen Kirche, die noch weit mehr als die Justiz zweifellos ein besonderen Machtfaktor in Belgien ist, zweckmässig erscheinen liess. Medebepalend voor het aanvaarden van het Einlenkungsgesuch van de Kardinaal was eveneens het feit dat het gedeelte van Reeders perskonferentie van 30 mei, waarin hij de Belgische klerus hekelde, op bevel van hogerhand (auf zentrale Weisung) niet in de Duitse pers werd gepubliceerd. Reeder had hieruit begrepen dat de verantwoordelijke instanties te Berlijn een offizielle Verschärfung der Auseinander­setzung mit der Kirche als ongewenst beschouwden en konstateerde dat het akuut gevaar voor een open konflikt met de Kerk in België was geweken. Hij vond het zelfs verheugend dat die pacifikatie tot stand was gekomen « zonder dat het militair bestuur aan gezag inboette of toegevingen moest doen ». De Kerk leed evenmin gezichtsverlies, maar voelde wel aan dat de bezetter vast besloten was de schroeven aan te draaien. In een brief van 4 augustus 1942 aan het Vatikaan toonde Van Roey zich over de afloop van het geschil tevreden, maar stelde tevens vast dat, ondanks de godsvrede, er nog tal van priesters leden onder les vexations les plus arbitraires (63). Les derniers temps surtout, aldus de Kardinaal, des vicaires, des professeurs, des curés, des doyens, des aumôniers d'Action Catholique (notamment le Chanoine Cardijn, aumônier général des Jocistes, et l'aumônier adjoint, l'abbé Magnus) ont été arrêtés sans motifs raisonnables; ils restent en prison et sont traités de façon indigne.

De KAJOC liet zich door het konflikt Kerk-Militair Bestuur, dat op het hoogste niveau werd uitgevochten, niet beïnvloeden en ook na de serieuze verwittiging van Reeder tijdens zijn perskonferentie op 30 mei, zette de beweging haar aktiviteiten gewoon voort. Wij zagen dat Cardijn reeds zijn voorzorgen had genomen na de Studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe, maar dat belette hem niet verder deel te nemen aan vergaderingen en er het woord te voeren, De JOC riskeerde het zelfs bijeenkomsten te organizeren die vooral als public-relations bedoeld waren, dus ook op niet-leden gericht. Vanaf mei 1942 werden er in elke federatie dergelijke vergaderingen gehouden. Het doel ervan was de faire connaître notre activité jociste et notre conception de l'éducation de la jeunesse ouvrière aux personnalités de la région, les personnalités seront donc spécialement visitées et invitées à cette réalisation jociste (64). Die séances d'information verliepen steeds volgens eenzelfde stramien en kenden een grote toeloop (65). Zo ook te Brussel op zondag 7 juni 1942. Die dag hield de JOC haar informatievergadering in de nokvolle feestzaal van het Instituut Sainte-Marie aan de Haachtsesteenweg. Naast een jeunesse enthousiaste et pleine d'entrain namen ook talrijke personaliteiten deel aan deze door Cardijn voorgezeten zitting, o.a. graaf Henri Carton de Wiart, de oud-ministers Joseph Pholien en Charles du Bus de Warnaffe, volksvertegenwoordiger Fieullien, de dekens van Brussel, de sekretarissen-generaal Delmer en Snoy (66). Het verslag over twee jaar JOC-aktiviteit werd voorgesteld door Emilie Arnould, voorzitster van de JOCF, waarin ze de klemtoon legde op de voortzetting van de meeste aktiviteiten ondanks de vele verbodsbepalingen die moesten omzeild worden. Daarna kwamen nog Victor Michel en Cardijn zelf aan het woord. De eerste hield un discours ardent et plein d'audace. Hij verwierp met klem elke toegeving aan de idee van een eenheidsjeugd en eiste, nu en later, een volledige autonomie voor de Kajottersbeweging. Cardijn besloot de bijeenkomst par une allocation pleine de flamme dans laquelle il a proclamé que les Jeunesses Jocistes participeraient avec leurs drapeaux au défilé de la Victoire. De kroniek­schrijvers Delandsheere en Ooms eindigden hun relaas met de genoeglijke opmerking : Tout ceci au nez et à la barbe de l'occupant.

De bezetter had er echter meer dan genoeg van steeds maar opnieuw de Kajotters de pin op de neus te zetten, zonder dat ze daarmee rekening hielden. Bovendien was het tijdstip goed gekozen om toe te slaan. De Kardinaal had ruzie met het militair bestuur en een coup tegen de KAJOC kon de Kerkvorst er alleen maar toe aanzetten zich wat inschikkelijker te tonen (67). Op donderdag 11 juni greep de Sipo-SD in. Cardijn en drie andere vooraanstaande KAJOC-leiders, Jef Deschuyffeleer, Victor Michel en priester Magnus werden opgepakt en naar het hoofdkwartier van de Duitse politie aan de Louizalaan gevoerd. Voor alle vier luidde de beschuldiging : het houden van niet-aangevraagde vergaderingen en het verspreiden op grote schaal van de brief van 8 mei 1942 van de Belgische bisschoppen over het zondagswerk in de mijnen. Op 19 juni werd hun aanhouding bevestigd en verlengd, want alle vier erschweren durch Leugnen und Verdrehungen die Ermittlungen, so dass diese noch nicht zum Abschluss gebracht werden konnten (68);

Op 11 juni werd Cardijn het eerst gedurende één uur ondervraagd over de JOC-studieweek te Woluwe, waarvoor geen toelating was gevraagd. De drie anderen werden daarna eveneens aan een verhoor onderworpen. Tegen de middag werden de vier gearresteerden naar de gevangenis van Sint-Gillis overgebracht waar ze ieder in een afzonderlijke cel werden gezet. De volgende dag werden ze, na de interneringsformaliteiten te hebben vervuld, naar een andere cel verplaatst. Voor Cardijn werd dat het nummer 93. Van maandag 13 tot zaterdag 27 juni werd de KAJOC-proost zes keer door de Sipo-SD ondervraagd (69). Hij werd vooral aan de tand gevoeld over de brief van Van Roey van 8 mei. De ondervragers wilden Cardijn blijkbaar doen toegeven dat hij die brief van de Kardinaal zelf, zoniet van iemand uit diens entourage had gekregen. Cardijn verweerde zich dapper, maar werd wel wat in het nauw gedreven toen men hem de verklaring van Jef Deschuyffeleer voorlas. Deze beweerde dat Cardijn de brief in kwestie tijdens een proostenvergadering had voorgelezen en daarbij had verklaard dat hij dat dokument van de Kardinaal zelf had gekregen. Bovendien zou hij, op verzoek van enkele aanwezigen, eksemplaren van dat schrijven hebben uitgedeeld. Het was trouwens daar dat Deschuyffeleer er eveneens een kopie van ontving. Ils veulent me faire avouer que j'ai reçu cette lettre du Cardinal (70), aldus een verbolgen Cardijn, die natuurlijk niet kon vermoeden dat zo'n bevestiging de Duitsers uitstekend gelegen zou komen. Met een bevestigend antwoord van de KAJOC-proost konden ze Van Roey op een leugen betrappen, daar waar deze laatste in zijn brief van 11 juni had gesteld dat de verspreiding van het schrijven van 8 mei à notre issu et contre notre intention was gebeurd. Het enige wat Cardijn uiteindelijk toegaf was dat hij een kopie van de brief op een goeie morgen in zijn brievenbus had gevonden en dat hij hem wel degelijk op een vergadering had voorgelezen en had laten afdrukken. Wie dit laatste had gedaan en op welke oplage kon hij zich met meer herinneren. 

Tussendoor werd Cardijn nog gehoord over twee boeken die men in zijn biblioteek had gevonden. « Mein Kampf» en « De Mythe der 20steEeuw» van A. Rosenberg, waarin hij enkele passages had geannoteerd. Hij zei niet meer te weten van wie die annotaties waren, want hij had de boeken meermaals uitgeleend. De ondervrager drong niet verder aan. De laatste keer dat Cardijn bij de Sipo-SD werd geroepen was op 27 juni. Die dag zat hij samen met Deschuyffeleer in hetzelfde lokaal, waar ze door Gerhard Seeck zouden ondervraagd worden. C'était probablement pour nous confronter, schreef Cardijn, mais il ne put nous recevoir. Un autre agent nous posa pour la forme quelques questions banales et nous fûmes ramenés à Saint-Gilles. Ce fut mon dernier interrogatoire (71). Dat de KAJOC-proost verder niet meer werd lastiggevallen, kan wellicht worden verklaard door de détente die er vanaf eind juni in de relaties Kerk-Militair Bestuur was opgetreden. Dat hij echter nog twee maanden in hechtenis bleef mag o.i. worden toegeschreven aan communicatiestoornissen, om niet te zeggen onenigheid, russen de Sipo-SD en de Militärverwaltung. Hierop komen we later terug, wanneer we het over de onderhandelingen met het oog op Cardijns vrijlating zullen hebben.

De inhoud van de notities

Cardijns aantekeningen zijn in meer dan een opzicht interessant. Ze leren ons heel wat, niet alleen over het dagelijke leven in de gevangenis, maar ook over zijn relaties met de buitenwereld, de bekommernissen van de proost over het behoud en de toekomst van de KAJOC en zijn spiritualiteit.

Typerend voor Cardijn is dat hij in zijn nota's veel aandacht schonk aan zijn metgezellen, die zijn humeur en zijn gedrag blijkbaar sterk hebben beïnvloed. De dag zelf van zijn arrestatie werd hij samen met twee stropers en twee Antwerpse mécaniciens, beschuldigd van sabotage, in cel 1 te Sint-Gillis opgesloten, 's Anderdaags, op 12 juni, werd hij overgebracht naar cel 93 waar hij het gezelschap kreeg van Broeder Schaus, leraar aan het O. L. Vrouwinstituut te Laken. De man was tot bloedens toe geslagen en derhalve weinig mededeelzaam (72). Er was ook nog een arbeider uit Haren, aangehouden wegens diefstal van kolen, die gelukkig voor wat voedsel zorgde wanneer hij van een of andere karwei terugkwam. De volgende dag kwam een Frans soldaat, ontvlucht uit een krijgsgevangenenkamp nog het gezelschap vervoegen, maar verdween al na drie dagen.« Vermits de arbeider bijna de hele dag uit werken was, was het leven in de cel kalm en was het gemakkelijk te mediteren, bidden, studeren en lezen» (73). Op woensdag 24 juni vertrok de arbeider echter met een groep van 100 gevangenen naar Merksplas en verhuisde Cardijn naar cel 88, broeder Schaus achterlatend. Hier ontmoette hij een politieagent uit Etterbeek en « een heer uit Schaarbeek ». Van studeren en schrijven kwam in die nieuwe omgeving niet veel terecht, van ontspanning des te meer. De eerste avond al werd Cardijn tot een partijtje kaart uitgenodigd, dat niet minder dan twee uur duurde. Tijdens het spel werd een vierde gevangene binnengebracht. Cardijn besefte dat hij zich nu geen illuzies meer moest maken over het verrichten van intellektueel werk : « Vaarwel studeren en schrijven. Een nieuw offer dat ik ook bij de andere mag voegen » (74). Gelukkig voor hem, werd hij twee dagen later, op vrijdag 26 juni, naar de gevangenis van Vorst overgebracht, waar hij in cel 104 terechtkwam bij Arthur Haulot, de leider van de Jonge Socialistische Wacht, de jood Max Goldberg en Jean Decoster uit Sint-Truiden (75). Hij begon er zowat genoeg van te krijgen : « In de vier cellen waarlangs ik passeerde, heb ik reeds een interessante kollektie van 13 makkers ontmoet. Het is niet altijd lollig! » (76). Nochtans zou hij goed met Haulot opschieten, hoewel deze laatste als « een volslagen ateïst, zonder de minste godsdienstige behoefte » overkwam (77). Die aanvankelijke argwaan zou echter spoedig in een reële vriendschap voor de socialistische jeugdleider omslaan. Cardijn liet zelfs de vier lezingen, die hij tijdens de studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe hield, in de gevangenis binnensmokkelen om ze samen met Haulot te bespreken. Die gedachtenwisseling resulteerde in het uitwisselen van nota's, die ook de verantwoordelijke instanties van de Belgische socialistische beweging en van de KAJOC buiten de gevangenis bereikten en waarmee de basis werd gelegd voor de na de oorlog opgerichte Nationale Raad voor de Jeugd (78) Toen Haulot op 9 juli 1942 uit de cel werd gehaald om op transport te worden gezet noteerde Cardijn: «Een beproeving! Haulot is vertrokken.."(79) De volgende dagen zou hij nog voortdurend informeren naar die boeiende gesprekspartner, wiens plaats enige tijd later door een Poolse jood zou worden ingenomen. In 't begin wantrouwde Cardijn hem, omdat de jood blijkbaar niet erg spraakzaam was. Later ebte dat wantrouwen weg en kwam er een soliede vriendschap tot stand, die na de oorlog bleef voortbestaan (80).

Na Haulot was het definitief gedaan met studeren, lezen en het voeren van interessante diskussies. «Werken is moeilijk, omdat men de hele dag kaart speelt, zingt en praat over de meest dubbelzinnige zaken. Wat 'n wereldje! » (81) Een voor een vertrokken Jean Decoster, Max Goldberg en de Poolse jood, Leskie. De Brusselse priester Gripekoven kwam nog een tijdje in de cel van Cardijn, die op 21 augustus zijn laatste verhuis meemaakte. Die dag belandde hij in cel 97 bij zijn adjunkt, proost Magnus en zes andere gevangenen. Lang bleef hij er niet, want op 2 september werd hij vrijgelaten. Zowel met Magnus als met Jef Deschuyffeleer had Cardijn voordien al kontakten, echter niet met Victor Michel. Hij gaf regelmatig boodschappen door aan Deschuyffeleer en Magnus, die nauwelijks een paar cellen van de zijne verwijderd opgesloten waren (82) en slaagde er vooral tijdens de wandelingen op de binnenplaats in met de twee enkele woorden te wisselen of iets te overhandigen. « Maak de pakjes die voor Jef bestemd zijn zo dun mogelijk, schreef Cardijn op 17 juli naar zijn korrespondenten buiten de gevangenis, ik kan ze hem slechts op het binnenplein overhandigen en hij moet ze direkt in zijn zak kunnen stoppen om niet opgemerkt te worden door de bewakers, die streng toezicht houden. Zij keren ook vaak de zakken binnenste buiten ». Op een bepaald moment werd Jef Dechuyffeleer aangeduid om tijdens het dagelijks rondjeslopen als turnleraar voor de medegevangenen te fungeren. Cardijn was een van zijn « leerlingen ». « Of hij er toe gekomen is mij in de pas te houden met de anderen staat nergens geboekt, maar dat valt te betwijfelen », merkte de kanunnik ironisch op (83).

Zoals alle gevangenen hechtte Cardijn veel belang aan al het materiële dat zijn verblijf in de cel draaglijk kon maken. De korte periode die hij in de gevangenis van Sint-Gillis doorbracht (12 tot 26 juni) was in dat opzicht wellicht de beste (« Het eten is beter dan men mocht verwachten »). In Vorst liet de toestand daarentegen veel te wensen over. « Alles is er in elk opzicht (eten, dagindeling, wandelingen, netheid) slechter dan te Sint-Gillis », noteerde Cardijn, die aandrong om pakjes met voedsel en linnen te krijgen. Ook om een of meerdere pakjes tabak verzocht hij telkens hij een briefje naar zijn vrienden buiten de gevangenis smokkelde. Dan zou hij tenminste de twee pijpen kunnen gebruiken die men hem gelaten had. « Vergeet niet mij elke week wat Semois en lucifers te bezorgen. Er ligt Semois-tabak bij mijn broer en ook in de kelder van de Paleizenstraat » (84). Wanneer hij te lang op wat rookgerief moest wachten, uitte hij zijn ongenoegen over de niet-rokers die zijn pakjes klaarmaakten. « Het valt op dat zij die voor de pakjes instaan geen rokers zijn, want anders zouden zij niet de lucifertjes en de tabak vergeten ». Om die mensen te tonen hoe belangrijk het wel was in de gevangenis over een paffertje te kunnen beschikken, schreef hij hen dat men « iemand die in de nor zit geen groter genoegen kan doen dan hem een sigaret en een lucifer te bezorgen » (85).

Voor de zestigjarige Cardijn was het geen sinecure elke dag opnieuw paillasse par terre te moeten slapen. « Mijn ouwe knoken zijn er helemaal stijf van » (86). Dat hij vaak over het slechte eten kloeg en zoveel mogelijk om vers en licht voedsel smeekte, had te maken met zijn zwakke ingewanden, waardoor hij voortdurend met krisissen van enteritis te kampen had (87). «Mijn darmen spelen mij lelijk parten... De diarree bereikte gisteren en vannacht haar hoogtepunt. De sluizen waren ononderbroken geopend. Dat is niet leuk... zeker niet voor mijn metgezellen, tijdens zo'n hitte. Dat alles heb ik zeker aan dit regime te danken... » (88). Wat hij te Vorst voorgeschoteld kreeg was gewoonweg « onuitstaanbaar voor mijn darmen en put mij volledig uit » (89). Op zo'n momenten denkt hij met een zekere heimwee terug naar zijn opsluiting te Sint-Gillis, waar alles zoveel beter was. Toch waren er enkele « feestelijke » uitschieters, zoals toen hij van zijn familie in Halle wat goudgele rijstebrij ontving. « De rijstpap is nog even goed als 26 jaar geleden! », riep Cardijn gelukkig als een kind uit (90). Het regelmatig toesturen van voedselpakketten was echter maar een druppel op een hete plaat. Cardijn bleef lijden onder darmstoornissen en zocht meer dan eens de gevangenisdokter op. Die onderzocht hem... en stuurde hem telkens terug naar de cel. « Men zou hem moeten kunnen wijsmaken dat ik darm- of niertuberculose heb!», meende hij en zag hierin een middel om vrij te komen (91). Zijn vrienden buiten de gevangenis probeerden alvast dat argument van een wankele gezondheid m het voordeel van de kanunnik uit te spelen. Ze deden hiervoor een beroep op Cardijns huisdokter, Dr. Rosman, die onmiddellijk bereid was een brief met gegevens over de precaire gezondheid van zijn kliënt te sturen naar zijn Duitse kollega, Dr. Pfau, de Wehrmacht-arts die de proost te Vorst had onderzocht. Ook Cardijns broer, Charles, richtte zich schriftelijk tot advokaat de Radzitzky, opdat die een spoedige vrijlating zou bepleiten, want « de broze gezondheid van mijn broer doet mij op korte termijn een fatale afloop vrezen, indien hij nog langer in de gevangenis moet blijven » (92). Geen van beide initiatieven werd echter met sukses bekroond, de bezetter was niet te vermurwen.

Enig soelaas vond Cardijn in zijn regelmatige kontakten met de buitenwereld. Over het ontstaan van die relaties zijn er twee, uiteenlopende, getuigenissen voorhanden, dat van Arthur Haulot en dat van Zuster Ignace (Vanderhelpen). Deze laatste was tot september 1943 overste van de zusters die te Vorst in dienst waren (93). Over zijn eerste ontmoeting met de KAJOC-proost en het kontakt met de zusters, die de verbinding met buiten zouden verzekeren, vertelt Haulot het volgende : Lorsqu'on nous a transféré de Saint-Gilles à Forest, j'ai remarqué dans la cour une « soutane ». Je me suis rapproché, c'était Cardijn. Nous avons été mis dans la même cellule, au 104, au premier étage, ensemble avec un jeune juif. Dans la cellule on s'est embrassé et on a fait plus ample connaissance. Cherchant à entrer en contact avec le monde extérieur, je suis monté sur un tabouret qui se trouvait devant la fenêtre. Je commence à frapper sur les vitres carrées qui sont enchâssées dans du plomb et du mastic. Cardijn me dit :« Qu'est-ce que vous allez faire? ». Je savais que dans pratiquement toutes les cellules il y a toujours une vitre qui bouge si on frappe dessus, parce que le mastic s'est rétréci. Au bout d'un quart d'heure j'avais enlevé un carreau que je pourrais facilement remettre en place en cas d'alerte. Je regarde par la fenêtre et je vois que notre cellule donnait sur un jardin. Je dis à Cardijn ce que je vois, qui me dit que cela doit être le jardin des sœurs qui sont responsables du service hospitalier de la prison. Au bout d'un certain temps, j'aperçois une grande cornette qui traverse paisiblement le jardin. J'ai commencé à l'appeler en disant: « Chanoine Cardijn ici, chanoine Cardijn ici... ». Peu de temps après elle est revenue avec une deuxième qui était sans doute sa supérieure. Je dis à nouveau : « Cardijn ici, je vous envoie une preuve ». Je demande à Cardijn d'écrire quelque chose de sa main pour qu'on puisse l'identifier. Un premier billet fut jeté, mais vite nous avions assez de reelle pour établir un moyen de communication plus perfectionné dans les deux sens (94).

Volgens Zuster Ignace, de toenmalige overste te Vorst, ontstond het eerste kontakt tussen de zusters en Cardijn in de gangen van de gevangenis. « Toen Cardijn werd binnengebracht, aldus Zuster Ignace, zei hij stilletjes, maar toch luid genoeg om verstaan te worden, tegen elke zuster die hij tegenkwam : « Cardijn, Cardijn » en zo wisten wij dat de stichter van de Kajotters in ons midden vertoefde. Hij was het ook die het eerste het touwtje met een bericht eraan naar beneden gooide. Hij kende immers die truukjes, vermits hij al in 1914-1918 in een cel gezeten had» (95). Zuster Ignace, wier nicht voorzitster van een JOCF-afdeling was, telefoneerde kort daarop naar Emilie Arnould, de JOCF-voorzitster, om haar het nieuws mee te delen. Beiden maakten een afspraak, tijdens welke ze de beste manier bespraken om met Cardijn in kontakt te komen. De zuster vertelde over het touwtje als verbindingsmiddel en er werd afgesproken daarmee door te gaan. Bovendien zouden de berichten van en voor Cardijn steeds door eenzelfde persoon, Juffrouw Sidonie Vanderjeugd, de huiszorg van de Kajotterscentrale, in de infirmerie van de gevangenis van Vorst worden afgehaald en/of gebracht.

Tot 1 juli verliep die zonderlinge trafiek vrijwel rimpelloos. Toen begon Cardijn te vrezen voor het verdere verloop van die « touwtjestrekkerij », omdat de zusters al met meerdere gevangenen die truuk gebruikten. « Ik begrijp dat het voor hen moeilijk is te weigeren, aldus Cardijn, maar moesten ze gesnapt worden, zou dat biezonder erg zijn voor de kongregatie. Asjeblief, wees voorzichtig en zo iemand betrapt wordt, dat er niets over de andere zusters gezegd wordt » (96). Uit veiligheidsoverwegingen vroeg Cardijn, dezelfde dag nog, dat de berichten hem voortaan tussen 12 en 14 uur zouden worden bezorgd. Gewoonlijk gebeurde dat tussen 11 en 13 uur omdat Juffrouw Vanderjeugd rond die tijd naar de infirmerie kwam om de boodschappen te brengen of te halen. Volgens Cardijn was dat een slecht moment, omdat hij in de voormiddag vaak werd gestoord, nu eens om een karwei te verrichten, dan weer om op de binnenplaats een luchtje te gaan scheppen (97). Op 12 juli, toen een Poolse jood de plaats van Haulot in de cel innam, was de kanunnik biezonder angstig : « Ik ben bezorgd om de zusters, sinds die Poolse jood in onze cel vertoeft. Indien u iets verdachts opmerkt, wanneer u de boodschap naar de gevangenis brengt, aarzel dan niet om alles op te schorten zolang die Pool hier is. Dat de zusters mij dan gewoon een bericht laten geworden met erop : « Alles wegens gevaar opgeschort »... laat nooit iets geschreven achter en geef nooit enig detail » (98). Drie dagen later drong hij nog maar eens aan op de la prudence, wat hij drie keer vet onderlijnde. Tevens vroeg hij de brief, die de Pool met een van Cardijns berichten had meegegeven, te verbranden direkt nadat men hem door diens vrouw had laten lezen (99).

Cardijns vrees werd bewaarheid. Het op en neergaan van de berichten en van de pakjes werd uiteindelijk toch ontdekt. In een notitie van 21 juli schreef Cardijn aan zijn mensen buiten de gevangenis : « Zoals de zuster het jullie zal uitleggen, werden wij gisterenavond betrapt door een jonge bewaker die, vanuit een andere cel, de pakjes naar boven zag gaan». Gelukkig was de man geen verrader. Hij ging zelf Cardijn vertellen wat hij had gezien en beloofde hem het zaakje niet te verklappen (100). Wat hij ook deed. De kanunnik was door het voorval zo aangegrepen, dat hij een week lang niet meer met de buitenwereld korrespondeerde. Bovendien werd het alsmaar lastiger dat procédé te gebruiken. Na het vertrek van zijn vertrouwde celgenoten, had hij geen al te groot vertrouwen in de nieuwkomers om een oogje in 't zeil te houden, terwijl hij het touw naar buiten gooide. Bovendien had men nieuw glas in het venster gezet, dat moeilijker uit te nemen was. Op 14 augustus zette hij zijn problemen uiteen in een briefje aan de zusters : « Ik moet zelf op de vensterbank gaan staan, mij aan de bovenrand van het raam vasthouden en het touw gooien en optrekken, zonder dat ik iets kan zien. Ik riskeer elke keer mijn toog te scheuren en daarbij kan de celdeur op elk moment opengaan. Bovendien hoort men u in alle naburige cellen op mij roepen. Geef liever het afgesproken seintje, dan zal ik touw en bericht laten dalen. Dat is minder gevaarlijk » (101).

Voor zover wij uit de notities kunnen afleiden bleef Cardijn tot zijn vrijlating op die originele manier met de buitenwereld in kontakt. Het is zelfs niet uitgesloten dat hij pakjes ontving via de Duitse bewaker die hem had betrapt. Hij suggereerde alleszins aan de zusters de Duitser daarover te polsen : « Ik geloof dat hij katoliek is. Hij is steeds heel vriendelijk geweest. Misschien kunt u hem vragen, wanneer hij alleen van wacht is, of u mij geen levensmiddelen en tabak via hem kunt bezorgen » (102).

De meeste notities die de KAJOC-proost buitensmokkelde getuigen van een grote bezorgdheid omtrent het behoud en de toekomst van zijn beweging. Ze tonen eveneens aan dat Cardijn niets van zijn legendarisch entoesiasme, zijn dynamisme en vooral zijn onverwoestbaar optimisme in de cel had verloren. Zijn eerste zorg gold de kontinuïteit in de leiding van de beweging. Hij stelde Kanunnik Boone aan als zijn plaatsvervanger en gaf aan Jacques Meert opdracht alle verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de verdere werking van de Kajotterscentrale aan de Poincarélaan, het domein te Dworp en het Algemeen Sekretariaat in de Paleizenstraat. Het financieel beheer van de beweging vertrouwde hij toe aan Juffrouw Sibenaler, de VKAJ-leidster. Onder geen enkel beding mochten Meert en Sibenaler zich met het organizeren van bijeenkomsten bezighouden, want hiermee liepen ze het risico eveneens aangehouden te worden. « Dit zou een ramp zijn », aldus Cardijn (103). Hij wilde ten allen prijze vermijden dat de KAJOC een tweede keer zou onthoofd worden. Niettemin calculeerde hij die mogelijkheid in en bepaalde dat desgevallend Sidonie Vanderjeugd, de huiszorg van de Centrale, Meert zou vervangen. Vooral de vrouwelijke verantwoordelijken drukte hij op het hart zeer voorzichtig te zijn. Hij drong erop aan, in de gegeven omstandigheden, zo weinig mogelijk vrouwen bij de nationale leiding te betrekken. Niet uit een antifeministische refleks, integendeel, maar omdat hij wel besefte, mochten ze aangehouden worden, dat «het regime met meerdere personen in één één cel pijnlijker moet zijn voor vrouwen » (104).

Organizatorisch hechtte Cardijn ook veel belang aan het behoud van de Studieweken, die de hefboom waren van de beweging en de beste garantie voor de kohesie in eigen rangen. In vele notities spoorde hij zijn vrienden aan gewoon met de Studieweken door te gaan en vertrouwde de inrichting ervan toe aan de gewestelijke proosten, bijgestaan door de propagandisten. Hij beschouwde die bijeenkomsten als een ideaal middel « om de beweging nieuw leven in te blazen » en om « entoesiasme en optimisme op te wekken ». Als stimulans vroeg Cardijn ook dat men tijdens die Studieweken aan de kaders zou meedelen « hoe gelukkig ik zou zijn hun trouw en hun moed te mogen ervaren en de beweging sterker en meer veroveringsgezind weer te vinden » (105). De kanunnik zag in zijn opsluiting niet alleen een middel om zijn aanhang tot doorzetten aan te moedigen, maar ook een mogelijkheid om de aanwerving te bevorderen. Zo vroeg hij op19 juli de KAJOC-leiding aan alle leden een gededicaceerde foto van hemzelf te verkopen en alles in 't werk te stellen om het ledenaantal fors op te drijven. « Er is een onweerstaanbaar elan nodig! » aldus Cardijn (106), die vanuit de gevangenis werkelijk alles deed om zijn mensen vooruit te stuwen. Begin augustus stuurde hij hen een naar inhoud en vorm typische Cardijn-boodschap om ze nog strijdvaardiger te maken. « Augustus is de maand van de grote Kajottermaneuvers. Dit jaar zal ik niet de formidabele trips naar alle studieweken maken. De verborgen offers in de gevangenis zullen meer opleveren dan de vlammendste toespraken. Ik ben overal in gedachte aanwezig. Ik bid voor het grootst mogelijk sukses... Steeds meer mannelijke en vrouwelijke militanten! Geen mensen die maar half propagandist zijn, of zelfs voor 9/10de, maar volledig voor 100 procent! Het uur van Kristus' overwining is geslagen. Maar daarvoor zijn er apostelen nodig, steeds meer, steeds beter. Dat men voor niets wijke. Heel deze maand zal daaraan gewijd zijn. Onder de bescherming van Onze-Lieve-Vrouw » (107).

Cardijns exalterende en stimulerende boodschappen richtten zich in de eerste plaats tot de mannelijke jocisten. Volgens hem kwam de JOC in Wallonië niet snel genoeg van grond en hij hamerde er dan ook steeds op dat het aantal leden van die tak zou moeten verdubbeld worden (108). Soms werd hij ongeduldig en zou dan liefst zelf « het juk opnieuw opnemen » om de JOC uit het slop te halen (109). De toestand van de JOCF, de franstalige vrouwelijke arbeidersjeugd, was daarentegen rooskleuriger. Volgens Jacques Meert, daarover door Cardijn schriftelijk ondervraagd, kenden de meisjes meer sukses omdat ze meer overredingskracht bezaten dan de jongens. Bovendien « diskuteren ze minder, en doen ze meer aan opvoeding, niet alleen tegenover de propagandisten en de leidsters, maar ook jegens de proosten. Ze overdrijven soms en « maneuvreren te veel, maar ze bekomen daarentegen meer » (110). De reden voor de trage ontwikkeling van de JOC lag zowel volgens Cardijn als voor Meert aan de houding van de Waalse klerus die niet volledig in de JOC geloofde. J. Meert nam evenwel geen blad voor de mond toen hij naar Cardijn schreef dat de lauwe houding van de franstalige geestelijken enigszins te wijten was aan de KAJOC-proost zelf, wiens appels généraux en style fort door « de meeste priesters in Wallonië — in tegenstelling tot de Vlaamse geestelijken — met scepticisme en verveling » onthaald werden. Volgens hem had de JOC vooral un prêtre jociste à 100 % nodig « die vijf dagen op de zeven de gewestelijke en de plaatselijke proosten zou bezoeken om ze te ondervragen, ze mee te delen wat elders slaagt, te antwoorden op hun vragen, samen met hen naar een oplossing voor hun moeilijkheden te zoeken. Op die manier zouden ze de best geschikte proosten kunnen opsporen en ze in kontakt brengen met andere priesters. De houding van de klerus is de sleutel voor alles » (111).

Terwijl Cardijn en zijn naaste medewerkers ijverig zochten naar een oplossing voor de doorbraak van de JOC, kreeg hij uit een totaal onverwachte en ongewenste hoek, die van de kollaboratie, lovende woorden voor zijn beweging toegezwaaid. In de krant Le Nouveau Journal verscheen er op 13 augustus 1942 in de « Sociale kroniek » een lang artikel met als titel Jeunesse ouvrière chrétienne waarin met veel waardering over de KAJOC werd geschreven en dit naar aanleiding van de publikatie van de brochure « Hier de jeugd, Ici la jeunesse travailleuse » (112). Cardijn die het artikel in de gevangenis in handen kreeg was verwonderd zo'n proza in een kollaborerend blad te lezen en vroeg zich af welke reakties het zou uitlokken en of de bezetter « dergelijke publiciteit gaat laten passeren » (113). Reakties kwamen er niet, ook niet van de bezetter, wellicht omdat de auteur van het stuk in zijn slotbeschouwing de KAJOC voorstelde als een beweging die, ondanks de aanwezigheid van de Duitsers, affirme sa volonté de servir en donne ainsi une fameuse leçon à tous ceux qui font profession et étalage d'attentisme. De Kajottersbeweging werd dus gewoonweg — en Cardijn had dat blijkbaar niet direkt ingezien — voor het karretje van de kollaboratie gespannen!

Cardijns bekommernis om het voortbestaan en de toekomst van zijn organizatie weerspiegelde zich ook enigszins in zijn spiritualiteit. Het leitmotiv ervan kan men in drie woorden samenvatten : moed, vertrouwen en doorzetting. Moed om het moeilijke gevangenisleven te doorstaan. Een rotsvast vertrouwen in de Voorzienigheid, waaruit hij dan weer zijn doorzettingsvermogen en dynamisme putte. Die drie deugden probeerde hij niet alleen voor zichzelf door het gebed en de meditatie te bereiken. Hij wilde ze ook overbrengen op zijn vrienden buiten de gevangenis. Zij moesten als het ware leven in het verlengde van wat hij voelde en ervaarde binnen de vier muren van zijn cel. Gedurende de hele tijd dat hij verhoord werd, valt het op dat zijn notities veeleer gebeden dan mededelingen waren. Hij smeekte God veelvuldig om bijstand. Mon Dieu, éclairez-moi, fortifiez-moi, emballez-moi!«, schreef hij op 17 juni (114). Een dag later onderwierp hij zichzelf aan een gewetensonderzoek en vroeg hij zich af of hij, na « de beproeving », de gevangenis, nog wel dezelfde kracht zou hebben als voorheen om zijn beweging te leiden en vooruit te stuwen. Le Bon Dieu me donnera-t-il encore pareille grâce?... A 60 ans, reprendre, recommencer avec plus de jeunesse, plus de fougue, plus de totalitarisme (115) qu'à 20 ans! Alors aussi j'avais de la fougue, de l'audace; mais aussi que de faiblesses. J'étais plus fort en paroles qu'en actes et plus fort en actes qu'en renoncement! On ne peut servir deux maîtres. Mon Dieu, aidez-moi. Vous connaissez ma faiblesse et mon néant. Soyez ma lumière, ma volonté mon amour, ma vie! » (116). In de cel hoopte hij zich over alles te kunnen bezinnen, want hij beschouwde dat gedwongen verblijf als een gelegenheid om pouvoir faire une bonne retraite, la meilleure depuis 30 ans, j'en ai un si grand besoin (117).

Cardijn miste nochtans een belangrijk iets in zijn geestelijk leven : de dagelijkse mis. Op 18 juli was hij dolgelukkig wanneer hij van een Duitse aalmoezenier een draagbaar altaar ter beschikking kreeg, waarmee hij elke dag, nog voor zijn celgenoten wakker waren, het misoffer in alle stilte kon opdragen (118). Nu zijn zijn dagen plus sanctifiés par la messe où mon propre sacrifice peut s'ajouter plus généreusement à celui du Maître (119). Vanaf dat ogenblik schreef hij vrijwel geen religieuze mijmeringen meer neer. Hij verwerkte ze van dan af blijkbaar zelf in de dagelijkse mis. Nog een keer, op de eerste vrijdag van augustus stuurde hij nog enkele persoonlijke beschouwingen over de betekenis van het feest van het Heilig Hart naar zijn medewerkers. Eens te meer stelde hij daarin Kristus als het voorbeeld en verklaarde hij zich bereid hem « tot aan het Kruis » te volgen. Daarover mediteerde hij dan : « De gevangenis mag mijn ijver niet afnemen, maar integendeel volledig doen openbloeien. Niets vragen aan de anderen dan wat men zelf niet probeert volkomen te realizeren. Daarvoor is een persoonlijke, trouwe, exclusieve vriendschap met de Goddelijke Meester nodig en moet men in alles met hem verbonden blijven, maar vooral in het offer te Betlehem, te Nazareth, te Gethsemani, in de gevangenis, bij de beulen, op de Golgotha. Hem moed en kracht vragen. Hij moet zijn werk in ons voortzetten. En hoe omvangrijk is dat niet wanneer men denkt aan de toestand in de wereld. Door onze lafheid en onze onwaardigheid schiet dat werk niet snel genoeg op. De hele mensheid zou gered geweest zijn, indien elk land en elke eeuw enkele Sint-Paulussen hadden gehad, die voor niets terugdeinsden om de enige Redder van de mensheid te doen kennen en liefhebben. Ah! Indien wij al de nodige beslissingen zouden kunnen nemen en ze langs Maria aan onze goddelijke Meester opdragen » (120).

   

Reacties van de buitenwereld

In eigen land raakte het nieuws van Cardijns gevangenneming uiteraard eerst bekend in de katolieke middens, die het daama via de klandestiene pers in de publieke opinie brachten. De gecensureerde bladen maakten er alleszins geen gewag van. Het was pas op 31 juli 1942 dat het te Dendermonde door Dom Anselmus De Meirsman opgerichte krantje België Vrij de opsluiting van Cardijn voor het eerst meedeelde (121). « De generale staf der KAJ, aldus het blad, werd door de Duitsers gevangen genomen en in St-Gillis Brussel opgesloten. Daarbij maakten de aartsleugenaars het personeel wijs dat kanunnik Cardijn voor een week op reis moest... In de oorlog 1914-1918 heeft Kan. Cardijn zijn eerste stage gedaan in St-Gillis en er het Handboek der KAJ geschreven. Deze tweede opsluiting zal niet minder vruchtbaar zijn ». Dat bericht werd dezelfde maand en ook nog later overgenomen door andere klandestiene krantjes. In La Légion Noire , eveneens van juli 1942, werd de arrestatie bijvoorbeeld als volgt aangekondigd : Avant de terminer, citons simplement guelques récentes arrestations de marque... surtout celle du Chanoine Cardijn, le grand animateur et le porte-drapeau de la jeunesse ouvrière catholique belge et avec lui les présidents des sections française et flamande de ce même mouvement. Sans doute sont-ils coupables de ne pas avoir prêché aux jeunes ouvriers les théories hitlériennes et principalement de ne pas les avoir encouragés à faire une visite en Allemagne, aux frais du Reich... et de leur vie.

Het bericht van Cardijns arrestatie geraakte nog later bekend in de Belgische kringen te Londen. Op 24 september — Cardijn was toen al vrij — publiceerde La Belgique Indépendante, het blad van de Belgische regering in Engeland, een klein artikel waarin de (vermoedelijke) aanhouding werd meegedeeld : D'après les nouvelles qui ont atteint les milieux catholiques de Londres, le chanoine Cardijn, aumônier général des jocistes belges aurait été arrêté par les Allemands. Het werd 8 oktober (!) eer het blad de arrestatie bevestigde : Un journal clandestin confirme l'arrestation par la Gestapo du Chanoine Cardijn... écroué à la prison de Saint-Gilles-Bruxelles... Het is niet uitgesloten dat het nieuws van de aanhouding in Londen werd bekendgemaakt door minister A. Delfosse, die in augustus 1942 vanuit België in Engeland arriveerde. In een artikel in de Catholic Herald, waarvan we jammer genoeg de datum niet kennen, had hij bovendien geschreven dat er in België drie centra van verzet waren : de Koning, de Kardinaal en de proost der Kajotters (122). De bevestiging van het bericht vond de Belgische regering in « een klandestiene krant » die, zoals het meeste nieuws uit België, meestal met grote vertraging door klandestiene koerierdiensten naar Engeland werd versast. Tenslotte nam het Belgisch nieuwsagentschap, Inbel, de mededeling over en stuurde ze door naar alle Belgische diplomatieke posten (123), die ze op hun beurt verspreidden langs allerlei officiële publikaties, zoals Noticias de Bélgica, Dépêches belges enz. (124)

De gecensureerde pers in België bracht dus het nieuws van Cardijns opsluiting niet. Daarentegen zette ze haar hetze-campagne tegen de KA] en de Katolieke Aktie onverminderd voort. In tal van artikels werden de Kajotters verweten « hun plicht niet te doen » of de jeugd tegen het nationaalsocialisme op te zetten. Op 22 augustus 1942 pakte De SS-Man bijvoorbeeld uit met een stuk waarin de kostelijke arbeidersjeugd eens te meer tot dienstneming in de Waffen-SS werd opgeroepen. « Het is ons nog altijd niet bekend dat de leiders der Kajotters... aan hun volgelingen bevel gegeven hebben hun plaats aan het front in het Oosten te gaan innemen », aldus de sarcastische aanhef van het artikel. « Het tegenovergestelde blijkt veeleer waar te zijn. Want, het is toch een publiek geheim dat proosten der Kajottersbeweging net als de kommunisten bespottelijke sluikblaadjes opstellen... Indien het de Kajotters met hun eerbied en hun liefde voor hun kostelijk geloof ernst is, dan is hun plaats op dit ogenblik niet in de patronages... maar wel in de kazernes van de Wapen-SS en aan het Oostfront. Indien wij daadwerkelijk na de oorlog aan de arbeid de eer willen geven die hem toekomt, dan moeten zij allereerst soldaten worden van Adolf Hitler ».

Na de vrijlating van Cardijn, werd de anti-KAJOC-campagne nog geïntensiveerd. Het waren dan niet alleen militante bladen zoals De SS-Man die tegen de Kajotters stookten, maar ook « gewone » kranten zoals Vooruit sprongen in de dans. Uit dit blad pikken we als voorbeeld een artikel van 18 september 1942 waarin vooral het anti-nazisme van de scouts en van de Kajotters aan de kaak werd gesteld. « Naast de scouts staan de Kajotters-bonden, waar onderpastoors met een Duits op de neus en Stalin in het hart, onder het mom van Katolieke Aktie de jeugd volpompen met haat tegen alles wat nationaalsocialistisch is en haar voorbereiden op de terugkeer van de Tommies. Uit mijn eigen omgeving, aldus nog de redakteur, zou ik tientallen voorbeelden kunnen noemen van de verderflijke invloed dezer Kajottersbonden op de houding van de jeugd tegenover het nationaalsocia lisme » (125). Die citaten tonen voldoende aan, in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, dat de Kajotters tijdens de bezetting vasthielden aan hun afkeer van het nazisme en zich niet zo gemakkelijk voor het Oostfront lieten rekruteren (126).

 

De demarches voor Cardijns vrijlating

Van zodra de aanhouding van Cardijn en van zijn drie medewerkers bekend was, werd in de schoot van de KAJOC gezocht naar alle mogelijke middelen om ze spoedig vrij te krijgen. Op 14 juni 1942 kwamen vertegenwoordigers van de vier takken van de beweging te Brussel bijeen om de toestand te onderzoeken. Vooreerst werd beslist alle leden op te roepen de situatie niet te dramatizeren en ervoor te zorgen dat er in de organizatie geen paniek zou ontstaan. Er werden suggesties gedaan in verband met de tijdelijke vervanging van Cardijn en Magnus en de te ondernemen démarches (127). Die zouden op twee fronten worden gevoerd : naar het buitenland toe en in België zelf.

Wij zagen reeds dat Cardijn, nog vóór zijn arrestatie, een nota had opgesteld waarin hij vroeg, in geval hij achter de tralies zou belanden, de Franse, Portugese, Mexicaanse en Argentijnse Kajottersorganizaties te verwittigen en ook Dr. A. Carrel op de hoogte te brengen (128). Later probeerde hij vanuit de gevangenis de démarches te leiden en gaf hij voortdurend nieuwe richtlijnen. In een notitie van 1 juli 1942 vroeg hij zich af of men niet zou moeten schrijven naar de Patriarch van Lissabon, Mgr. Manuel Cerejeira, om Salazar tot een tussenkomst bij de Duitsers te bewegen. Ook vond hij dat de Argentijnse kardinaal Copello zou moeten verzocht worden de Argentijnse diplomatie ertoe aan te zetten ten gunste van zijn vrijlating bij Duitsland te interveniëren. « Duitsland is erg op die landen gesteld », aldus Cardijn die, in zijn bekende wereldomvattende vizie, meteen ook nog aandrong om « langs Zwitserland iets te proberen » en zeker Rome en Dr. Carrel niet te vergeten (129). Drie dagen later vroeg Cardijn nog maar eens dat de JOC « officieel » naar de Zwitserse, Portugese en Argentijnse zusterorganizaties zou schrijven om een tussenkomst van hun resp. regering en episcopaat te vragen en dat men Mgr. E. Devoghel, vertrouwensman van Nuntius Micara, in Brussel moest kontakteren om te weten hoe het Vatikaan te bereiken. Hij stelde voor de brieven naar Portugal en Argentinië via het onbezette Frankrijk en Zwitserland te versturen en wees erop dat Argentinië hem, als KAJOC-proost, officieel tot een bezoek aan dat land had uitgenodigd (130). Van een eventuele démarche door Kardinaal Gerlier van Lyon, die nochtans de JOC goed gezind was, wilde Cardijn niet weten. « Ik heb geen vertrouwen in hem », schreef hij, vermoedelijk omdat de Franse prelaat zich teveel met het Pétain-regime had gekompromitteerd (131).

Wat is er van al die suggesties van Cardijn terechtgekomen? Heel weinig. Wij hebben alvast nergens een spoor teruggevonden van een eventuele briefwisseling met de door de kanunnik aangeduide personen of instanties. Twee getuigen die wij daarover ondervroegen, Victor Michel en Emilie Arnould, verklaarden eveneens niets van een dergelijke korrespondentie af te weten, maar zegden wel dat er kontakten met het buitenland waren geweest. Michel verwees naar een interventie op verzoek van enkele Jocisten, van de Rijselse Kardinaal Liénart bij von Falkenhausen. De Franse prelaat en de militaire goeverneur waren zeer goed bevriend met elkaar, aldus Michel. Van personen uit de entourage van Liénart had hij op het einde van de oorlog vernomen dat de stappen van de kardinaal bij het militair bestuur Cardijns vrijlating zoniet hadden opgeleverd, dan toch zeker in de hand gewerkt (132). De andere getuige, E. Arnould, vertelde ons uitvoerig over haar kontakten te Parijs (133). Uit eigen beweging nam ze, vermoedelijk in juli 1942, het besluit in verbinding te treden met de nationale proost van de Franse JOG, priester Georges Guérin, die haar Mgr. Jean Rodhain zou laten ontmoeten, toen de aalmoezenier van de Franse krijgsgevangenen. Aangezien deze laatste makkelijk naar Vichy kon, zou hij daar de pauselijke nuntius, Valerio Valeri, van het geval Cardijn op de hoogte kunnen brengen en hem vragen het Vatikaan daarover in te lichten. De laatste stap zou dan een rechtstreekse interventie, op verzoek van Rome, van de nuntius te Berlijn bij de Duitse overheid zijn.

Met de tekst «Joseph gravement malade, besoin de votre aide» deelde E. Arnould de opsluiting van Cardijn aan priester Guérin mee. Om te voorkomen dat het telegram in België zou onderschept worden, ging een JOCF-leidster uit Bergen het op het postkantoor van Aulnois, aan de Frans-Belgische grens, afgeven. Voor die tocht kon ze rekenen op de hulp van een pater van het Heilig Hart uit Quévy, dat dichtbij Aulnois ligt. Van zodra de leidster wist dat het telegram verstuurd was, keerde ze terug naar Bergen van waaruit ze naar E. Arnould belde om de goede afloop van haar opdracht te melden. Nu kon de JOCF-voorzitster zelf naar Parijs gaan om Guéfin over Cardijns vrijlating te spreken. Om Frankrijk binnen te geraken, liet ze zich door een Kajotter een pas van cantinière bezorgen, waarmee ze zogezegd in de keukens van de Organisation Todt aan de Atlantikwall tewerkgesteld was. Met dat pasje ging ze echter eerst naar de paters te Quévy en vroeg ze er op haar beurt iemand om met haar mee te gaan, wat prompt gebeurde. Eens te Aulnois stuurde ze van daaruit een tweede telegram naar Guérin waarin ze het vermoedelijke uur van haar aankomst te Parijs meedeelde. Toen ze in de Franse hoofdstad aankwam werd ze niet alleen door Guérin, maar ook door Mgr. Rodhain opgewacht (134). Met hun gedrieën stapten ze in een kleine wagen en toerden wat in Parijs rond, lang genoeg om E. Arnould haar relaas te laten doen. Mgr, Rodhain beloofde haar dat hij een van de eerstvolgende dagen naar Vichy zou gaan om Mgr. Valeri te informeren. De JOCF-voorzitster is er rotsvast van overtuigd dat de nuntius de zaak te Rome heeft uiteengezet en het Vatikaan daarop te Berlijn stappen heeft gedaan om Cardijn vrij te krijgen (135).

Die tussenkomst lijkt ons nogal twijfelachtig, omdat de nuntius te Berlijn, Orsenigo, blijkbaar nooit een démarche ten gunste van Cardijn bij het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gedaan (136). Zeker is dat Kardinaal Van Roey pas op 4 augustus 1942 Rome officieel over de opsluiting van de KAJOC-proost inlichtte. Hij deed dat in de brief waarin hij het einde van het konflikt met de Militärverwaltung aankondigde (137). Dat het Vatikaan echter ook uit een andere, ons onbekende bron werd geïnformeerd, blijkt uit het antwoord van Kardinaal-Staatssekretaris Maglione op die brief van Van Roey. In dat schrijven van 4 september 1942 maakte Maglione inderdaad gewag van de slechte gezondheidstoestand van Cardijn, waarover de Primaat van België het niet had gehad. C'est avec peine que nous avons appris l'épreuve que traverse la JOC , en la personne de son zélé fondateur, aldus de Staatssekretaris, dont les conditions actuelles seront une douloureuse entrave à l'apostolat des jeunes travailleurs. J'en éprouve d'autant plus de regret que l'état de santé de M. Cardijn laisserait beaucoup à désirer. Nul doute que Votre Eminence, dans sa chanté coutumière ne s'emploie à alléger le sort de cet excellent aumônier et à obtenir, si possible, qu'il soit rendu à un ministère si bienfaisant (138). Rome liet dus het initiatief om Cardijn vrij te krijgen volledig in handen van Van Roey. Een bewijs voor die alleengang van de Kardinaal vindt men zeer duidelijk in een brief van 19 oktober 1942 aan Maglione. Hierin deelde hij de vrijlating van Cardijn mee, die hij alleen had bewerkstelligd. Puisque Votre Eminence a bien voulu s'intéresser au sort de M le Chanoine Cardijn, j'ai le plaisir de vous faire savoir que ce dernier a été libéré, après nos instances réitérées, au début de septembre, aldus Van Roey (139).

De Kardinaal doelde daarmee op de stappen die door Kanunnik Van der Elst, zijn onderhandelaar bij de Militärverwaltung, werden gedaan. Herinneren wij eraan dat Van der Elst in feite als bemiddelaar optrad in het konflikt russen de bezetter en Van Roey, ontstaan na de verspreiding van de brief van 8 mei 1942 van de Belgische bisschoppen over het zondagswerk in de mijnen (140). Na regeling van dat geschil bleef hij echter zijn rol van kontaktpersoon vervullen onder andere om personenkwesties te behandelen. In een brief van 5 juli 1942 aan Van Roey, schreef Van der Elst dat het militair bestuur een « uitzonderlijk belang » hechtte aan de godsdienstvrede « voor het behoud van de openbare orde » en daarom wenste de voir le clergé impliqué le moins possible dans des activités qui l'exposent à des recherches de la Gestapo et à la critique des organismes ou à la presse du Parti. Vandaar ook de wens de régler si possible par contact personnel et à l'amiable des incidents de personnes (141). Voor dat laatste was hij biezonder goed geplaatst omdat hij nu eenmaal het vertrouwen van de Kardinaal en van Thedieck, zijn belangrijkste gesprekspartner in de Militärverwaltung genoot. Het was trouwens met die Duitse ambtenaar dat hij over de zaak Cardijn zou onderhandelen (142).

Toen Cardijn vernam dat Van der Elst zijn belangen zou behartigen, was hij zeer misnoegd. « Dat ons lot en de toekomst van de beweging worden toevertrouwd aan de interventie van Van der Elst, heeft mij pijn gedaan. Aan zoiets verwachtte ik mij niet, aldus Cardijn. Mgr. Van Eynde als onderhandelaar, dat had ik nog kunnen aanvaarden, maar Van der Elst! Zijn stellingen tijdens de bijeenkomst te Mesvin (143)... stonden lijnrecht tegenover de onze... Wat staat er te doen? Van der Elst bekeren? Ik geloof dat jullie er niet zullen in slagen... (144). De wanhoop nabij, gaf Cardijn aan zijn vrienden buiten de gevangenis toch nog de raad de voorzitter van de kerkfabriek van de Ukkelse parochie, waar Van der Elst pastoor was, een zekere Mélin, te gaan opzoeken. Cardijn zag nog een waterkansje om langs die man Van der Elst, die ervan verdacht werd de KAJOC te willen opofferen, tot andere en betere gevoelens te brengen. Waarom Mélin? Zoals Cardijn het zelf zei, omdat hij deel uitmaakte van de direktie van de Société Générale, waarbij de KAJOC een lening had aangegaan. Om zogezegd financiële problemen te regelen, zou men bij Mélin gaan aankloppen en van die gelegenheid gebruik maken om het optreden van Van der Elst te berde te brengen. Juffrouw Sibenaler, die de financies van de KAJOC beheerde, werd met die delikate opdracht belast. Of zij inderdaad Mélin kontakteerde en welke desgevallend de resultaten van die ontmoeting waren, hebben wij jammer genoeg niet kunnen achterhalen (145).

Wanneer precies Van der Elst de zaak Cardijn bij de Militärverwaltung ter sprake bracht, weten wij niet. De eerste brief hierover aan Van Roey dateert van 26 juli 1942 (146). Cardijn was toen al anderhalve maand opgesloten. Volgens de Duitsers was het geval Cardijn une affaire politique. Il a dépassé dans son activité le domaine religieux; cependant ce n'est pas grave. Il y aura moyen de faire quelque chose, aldus Van der Elst. Hij voegde eraan toe dat het militair bestuur op een verslag van de Sipo-SD wachtte en van zodra het dat in zijn bezit had, zou er een beslissing getroffen worden. Thedieck gaf hem zelfs te verstaan dat nog de daaropvolgende week de zaak een gunstige afloop zou kennen. Het was pas op 13 augustus dat Van der Elst een tweede brief over het geval Cardijn naar Van Roey stuurde, en opnieuw echode hij de mooie beloftes van Thedieck: Mon interlocuteur m'a positivement affirmé qu'il pensait qu'il pourrait très prochainement peut-être déjà demain, annoncer sa libération. Nous touchons donc au but. Espérons que le cher chanoine puisse fêter l'Assomption en pleine liberté (147). Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart zou de KAJOC-proost echter nog achter de tralies vieren. Demain, werd uiteindelijk woensdag 2 september! Die dag kwam hij om ll u. vrij, maar het werd een invrijheidstelling met een bittere nasmaak. Hij liet inderdaad Magnus, Deschuyffeleer en Michel achter, die alle drie aangehouden bleven, 's Anderdaags greep een uitermate geïrriteerde Cardijn naar zijn pen om Van der Elst het een en ander duidelijk te maken (148).

Na beleefdheidshalve zijn konfrater voor zijn démarches te hebben bedankt, ging Cardijn uitvoerig in op twee punten die hem lelijk dwars zaten : De voorwaarden van zijn vrijlating en het feit dat zijn drie vrienden te Vorst achterbleven. Hij vond het vreemd dat hij direkt bij het buitenkomen van de gevangenis naar het hoofdkwartier van de Sipo-SD werd gebracht. Daar wilde Seeck, de leider van de afdeling Politische Kirche und Sekten (IV BI) die hem had laten aanhouden en de meeste ondervragingen had geleid, Cardijn  een  verklaring doen ondertekenen.  Hierdoor zou de kanunnik zich tot nader order ertoe verbinden af te zien van de algemene leiding van de KAJOC en de Paleizenstraat 90, waar hij woonde, te verlaten om elders te gaan wonen, bijvoorbeeld bij zijn broer te Halle. Ook mocht Cardrjn geen beroep doen op de religieuze overheid om haar mening over die dubbele verbintenis te kennen. Hij antwoordde dat hij zich daartoe niet kon engageren, onmiddellijk de Kardinaal wilde opzoeken en zijn ambt hervatten. Hij tekende de verklaring « onder voorbehoud » en beschouwde ze louter als een mededeling, niet als een verbintenis. Hij onderstreepte dat hij zijn vrijlating niet kon accepteren, zolang ze gehypotekeerd werd door allerlei voorwaarden « die het apostolaat van heel mijn leven in het gedrang brengen». Cardijn deelde aan Van der Elst ook mee dat hij Seeck uitdrukkelijk had verklaard « dat hij niet kon aanvaarden te worden vrijgelaten zonder Magnus, Deschuyffeleer en Michel, die slechts werden opgesloten omdat ze mijn bevelen hadden opgevolgd ». De Duitser zei dat die beslissing niet van hem, maar van « de bevoegde overheid » afhing. De KAJOC-proost vroeg dan ook aan Van der Elst de bezetter te doen inzien hoe onhoudbaar zijn situatie was, want, aldus Cardijn, « noch mijn medewerkers, noch de ouders van mijn medegevangenen, noch onze leden zullen begrijpen dat ik een lot aanvaard dat verschilt van dat van degenen die wegens mij worden vastgehouden ». « Trouwens, voegde hij er nog aan toe, zo'n toestand zal het gunstig gevolg dat de bezettende overheid van de maatregel die ze jegens mij trof mag verwachten, teniet doen ».

Van der Elst begaf zich op 7 september naar Reeder en rapporteerde de dag zelf nog zijn onderhoud aan Kardinaal Van Roey (149). Hij schreef dat de Militärverwaltungschef verbaasd was over de voorwaarden die de Sipo-SD aan Cardijn had gesteld en vond het ook ongehoord dat ze hem had verboden een beroep te doen op de religieuze overheid, in casu Van Roey. Reeder zou zelf kontakt met de politiedienst opnemen en Van der Elst zeer binnenkort « een kort en duidelijk » antwoord over die zaak bezorgen. Ten slotte werd het geval van de drie nog gevangen vrienden van Cardijn besproken. Reeder zei dat hij niet wist waarom ze nog in hechtenis waren en beaamde Van der Elst die op het onlogische van een dergelijke situatie wees. « Ik heb werkelijk goede hoop », aldus nog de Kannunnik, die eraan toevoegde dat hij Cardijn de raad had gegeven ergens te gaan rusten, « om zich te kalmeren ». Op 10 september 's avonds kreeg Van der Elst een telefoontje van Reeders sekretaris, Dr. Heim, die hem meedeelde dat Magnus, Deschuyffeleer en Michel « zeer binnenkort zullen worden vrijgelaten ». Dan begon een lange konversatie tussen Heim en Van der Elst over de toekomstige gedragslijn van de KAJOC, conditio sine qua non voor de vrijlating van de drie (150).

Heim spoorde de Kajottersbeweging ertoe aan « geen agitatie te voeren rond die vrijlating » en zich in alle vergaderingen te onthouden van kommentaar op Tages-politische Fragen. Ook kwam opnieuw het probleem van het meedelen van de bijeenkomsten ter sprake. Heim stelde voor dat de KAJOC haar vergaderingen aan de Duitse politie zou bekendmaken, zonder echter om de toelating te vragen, pour éviter dans la suite les susceptibilités de la police. Van der Eist ging hiermee niet akkoord. Hij wees erop dat de KAJOC behoorde tot de Katolieke Aktie en als dusdanig niet aan de verordening over de bijeenkomsten onderworpen was. « Alleen al die vergaderingen melden, aldus Heims gesprekspartner, zou principieel onaanvaardbaar zijn ». De Duitse ambtenaar was het daarmee eens, maar drong er toch op aan de bijeenkomsten aan de Duitse politie te signaleren. Heims aanbeveling sloeg vooral op « grote vergaderingen », zoals studieweken, waarover de Sipo-SD zich ongerust maakte, ne sachant pas de quoi il s'agit « Als ze hiervan verwittigd wordt, dan hoeft ze zich niet af te vragen wat er tijdens die bijeenkomsten gebeurt en heeft ze ook geen reden om een onderzoek in te stellen », aldus nog de sekretaris van Reeder. Van der Elst oordeelde niettemin dat « de toestand gevaarlijk bleef, van de kant van de Gestapo » en sprak de hoop uit dat de kontakten tussen de Militärverwaltung en de Sipo-SD tot een voor de KAJOC bevredigende oplossing zouden leiden. Helemaal gerust was hij nochtans niet in de goede afloop van die onderhandelingen, want hij wist maar al te goed dat het niet boterde tussen het Militair bestuur en de Sipo-SD, die meestal haar eigen gangetje ging. Manifestement la Militärverwaltung ne domine pas la Gestapo... et craint manifestement que la Gestapo ne fasse de nouvelles difficultés par la suite, aldus Van der Elst.

Na tien dagen tevergeefs op nieuws te hebben gewacht, stapte Van der Elst op maandag 21 september opnieuw naar het militair bestuur. Daar trof hij zijn gewone gesprekspartner, Thedieck, die zopas uit verlof was teruggekeerd. «Thedieck was erover verwonderd dat Magnus, Deschuyffe-leer en Michel nog niet vrij waren », schreef de kanunnik op 21 september naar Van Roey (151). Daarop telefoneerde Thedieck in aanwezigheid van Van der Elst naar Dr. Heim die hem meedeelde dat het schriftelijk bevel tot invrijheidstelling de vrijdag voordien, 18 september, aan de gevangenis was overgemaakt en zo de gevangenen nog niet vrij waren, dat zeker nu, dus maandag, het geval zou zijn (152). Van der Elst profiteerde van de gelegenheid om aan Thedieck enkele vragen te stellen in verband met de verdere aktiviteit van de KAJOC. Hij had daarover wel wat van Heim vernomen, maar wilde nu blijkbaar horen wat Thedieck ervan dacht. Deze bevestigde dat de Kajotters zich voortaan van elke kommentaar op Tages- politische Fragen moesten onthouden en niet verplicht waren hun vergaderingen mee te delen. Nochtans raadde hij dat laatste aan, pour se mettre à l'abri des investigations de la police. Ook peilde Van der Elst naar de relaties militair bestuur-Sipo-SD, omdat hij de Duitse politie in staat achtte Cardijn een tweede keer te arresteren, zelfs indien het militair bestuur hem een hand boven het hoofd wilde houden. Il m'a affirmé, schreef Van der Elst, que la question ne se posait pas, la Gestapo étant soumis en dernière analyse à la Militärverwaltung et que si jamais la Gestapo faisait un coup, ils étaient là et interviendraient... qu'en fin de compte eux décident et que nous pouvions nous fier à eux. Seuls les ordres de la Militärverwaltung ont force de loi. Nochtans kon Thedieck niet garanderen dat Cardijn nooit als gijzelaar zou worden gearresteerd. Est-ce une menace? Je ne crois pas, oordeelde Van der Elst. Je pense qu'il s'agit plutôt d'une réserve de scrupule de mon interlocuteur devant mon insistance répétée pour que plus jamais M Cardijn ne fut mis en état d'arrestation (153).

De nogal dubbelzinninge houding van het militair bestuur — vergaderingen meedelen is niet verplicht, maar toch aan te raden — zou voor heel wat moeilijkheden zorgen, waardoor Van der Elst meermaals werd verplicht bij de bezetter tussenbeide te komen (154). Uit die talrijke kontakten groeide uiteindelijk een overeenkomst die op 16 oktober 1942 door Van der Elst aan Cardijn werd meegedeeld (155). Na de doelstellingen en de werking van de KAJOC te hebben gedefinieerd (« beschouwt het leven van de jonge arbeiders alzijdig van religieus-zedelijk standpunt uit en duldt niet dat in haar schoot aan politieke beschouwingen of aktie wordt gedaan »), gaf Van der Elst het Duitse standpunt weer, waaraan het militair bestuur zich stipt zou houden. « De Duitse overheid erkent... dat de KAJ komt te staan onder die verenigingen van godsdienstige aard die.,, vrijelijk en in volle omvang hun werking mogen doorzetten, openbare en besloten vergaderingen beleggen, en daartoe niet verplicht zijn een toelating te vragen. Alleen de openbare vergaderingen van niet louter godsdienstige aard moeten voorafgaandelijk aangemeld worden. De Duitse overheid wijst op de noodzakelijkheid dat de KAJ-leiders er zich zouden van onthouden de politieke vraagstukken van de dag te bespreken... Zij raadt nochtans de grotere samenkomsten op voorhand bij de Orts- of Kreiskommandanturen aan te melden, opdat bij het Duitse bezettingsleger geen argwaan of misverstand zou oprijzen over het doel en de aard der belegde vergaderingen ». In een in handschrift bijgevoegde nota van 10 november 1942 schreef Van der Elst dat alle Oberfeldkommandanturen van dat officiële standpunt op de hoogte waren gebracht, « volgens een verklaring van Dr. Thedieck in mijn onderhoud van 9 november, 171/2 uur ». Van der Elst voegde er nog, optimistisch, aan toe : « Daarmede kan de kwestie der Katolieke Aktievergaderingen als opgelost beschouwd worden ». Een zoete illuzie, want de echte problemen zouden zich pas vanaf december 1942 stellen, toen de KAJOC volop in het verzet ging tegen de in oktober 1942 afgekondigde verplichte tewerkstelling in Duitsland en het zo moeizaam tot stand gekomen akkoord tussen Van der Elst en het militair bestuur volkomen negeerde.

Naast de démarches van Van der Elst, die doorslaggevend waren voor Cardijns vrijlating, en die we hebben doorgetrokken tot de overeenkomst van oktober 1942, omdat dit akkoord, nogal paradoksaal, het begin betekende van een militanter KAJOC-optreden, werden er op binnenlands vlak nog tal van andere initiatieven genomen om de vier arrestanten uit de gevangenis te halen. Van enige koördinatie was daarbij echter geen sprake. Er werden kontakten gelegd met het Paleis, P.W. Segers, Prins de Ligne en de advokaten J. Basijn en de Radsitzky. Volgens Emilie Amould, over wier tussenkomst bij Mgr. Rodhain te Parijs wij het al hebben gehad, was het nogmaals zij die de kabinetsattaché van Leopold III, graaf Gobert d'Aspremont-Lynden ging opzoeken om de tussenkomst van de Koning te vragen (156). Omstreeks 20 juni 1942 verkeerden de overgebleven KAJOC-leiders in alarmtoestand, omdat ze van de Zusters van de gevangenis te Vorst hadden vernomen dat een grote groep gevangenen, waaronder vermoedelijk Cardijn, zeer binnenkort op transport naar Duitsland zou gezet worden (157). E. Amould belde in een eerste reaktie Prof. Jules Cardijn, hoogleraar aan de Leuvense Universiteit en neef van Jozef Cardijn, op, die op zijn beurt d'Aspremont-Lynden inlichtte. E. Arnould werd daama op het Paleis ontboden waar de graaf haar meedeelde dat het geval Cardijn aan de koning zou worden voorgelegd. Op 29 juni schreef ze een brief aan de kabinetsattaché van Leopold III waarin ze te kennen gaf dat er niet langer voor een wegvoering van Cardijn moest gevreesd worden. Het door de zusters verspreide bericht bleek ongegrond. Nochtans verzocht ze om stappen vanwege het Paleis bij de Duitsers om de KAJOC-proost op vrije voeten te stellen (158). Schriftelijk ondervraagd over een dergelijk initiatief en de eventuele gevolgen ervan, antwoordde de Vleugeladjudant van Leopold III, Kolonel SBH Baron van Caubergh, ons: Le Roi Leopold qui a été tellement sollicité pendant toute la guerre, ne se souvient pas des détails de cet événement précis. Le Roi Leopold est cependant formel et m'affirme que, s'il a été sollicité en faveur du Chanoine Cardijn, il est certainement intervenu (159).

Ook P.W. Segers, toen ook al een vooraanstaande personaliteit in de Kristelijke Arbeidersbeweging, werd opgezocht om te interveniëren bij de bezetter, meer bepaald bij Dr. Rudolf Leiber. Deze was tot augustus 1942 hoofd van de Gruppe Polizei in de schoot van de Militärverwaltung en werd daarna naar Antwerpen verplaatst waar hij Polizeireferent werd bij de Feldkommandantur (160). « Langs stadssekretaris K.C. Peeters om, had ik kennis met hem gemaakt vóór de oorlog, in katolieke middens en ik hoopte alzo toegang tot hem te hebben om voor de vrijlating van Kanunnik Cardijn te pleiten. Of mijn tussenkomst van beslissende aard is geweest durf ik niet getuigen, maar Dr. Leiber heeft mij wel beloofd om terzake de beste weg te zoeken teneinde een gunstige oplossing te bekomen », aldus P.W. Segers, die zich echter niet meer het juiste tijdstip herinnerde waarop hij die démarche deed. Wel wist hij dat hij die stappen deed « op een ogenblik waarop kanunnik Cardijn van een gevangenis naar een andere gevangenis was overgebracht en mij de onrust werd meegedeeld die bij de vrienden bestond omwille van de gevangenschap en vooral omwille van een eventuele wegvoering van kanunnik Cardijn naar Duitsland », dus vermoedelijk eind juni-begin juli (161).

Op aanraden van Cardijn zelf werd een beroep gedaan op prins Albert de Ligne (162), die tijdens de oorlog als verbindingsman optrad tussen het Rode Kruis van België en het Duits militair bestuur. De 86-jarige prins stond inderdaad bekend om zijn talrijke, vaak suksesvolle tussenkomsten ten gunste van aangehouden landgenoten (163). Zowel Jacques Meert als Emilie Arnould herinnerden zich de Ligne te hebben ontmoet, maar achtten het beiden onwaarschijnlijk dat de man werkelijk iets ondernomen heeft (164) Dit laatste kan niet gezegd worden van advokaat Baron Jules de Radzitzky d'Ostrowick, die in 1942 al een stevige reputatie bezat als verdediger van door de bezetter aangehouden personen (165). Het was J. Meert die met hem in kontakt kwam, nadat hij eerst was gaan aankloppen bij een goede vriend van Cardijn, advokaat Jacques Basijn. Hij stuurde Meert door naar de Radzitzky van wie Basijn wist dat die goede relaties had met de Duitsers (166). In 't begin was Cardijn zelf niet erg ingenomen met dat initiatief en vroeg hij zich herhaaldelijk af of het wel iets kon opleveren (167). Naderhand verzoende hij er zich mee, op voorwaarde dat niet J. Meert, maar zijn broer Charles Cardijn de Radzitzky zou gaan opzoeken. Zoals we reeds zagen, vreesde Cardijn dat J. Meert zich zou kunnen kompromitteren waardoor hij het risico liep eveneens aangehouden te worden, wat in de ogen van de KAJOC-proost fatale gevolgen voor de beweging zou gehad hebben. « Als mijn broer naar een advokaat gaat, wordt hij verondersteld niets te weten », deelde Cardijn aan Meert mee. « Hij kan hem zeggen dat ik mij sinds dertig jaar met de jonge arbeiders bezighoud; dat ik steeds gezegd heb dat men de verordeningen van de bezetter moest naleven; dat mijn aanhouding de Duitsers veel nadeel zal berokkenen omdat de bevolking kennis heeft van al het goede dat bij de KAJ gedaan wordt » (168). Dat bericht, waarin Cardijn zijn broer ertoe aanzette de Kajottersbeweging en zijn proost zo voordelig mogelijk te laten overkomen, dateerde van 12 juli. Op 8 juli had Charles Cardijn echter al een brief geschreven naar de Radzitzky waarin hij vooral wees op het apolitieke karakter van de KAJOC en op de zwakke gezondheid van zijn broer. « Mijn broer en de organizatie die hij leidt hebben nooit op politiek vlak aktie gevoerd, wat politici hen voor de oorlog vaak zeer kwalijk hebben genomen. Zelfs katolieke politieke mandatarissen waren het dikwijls met die houding niet eens. Ik weet, aldus Charles Cardijn, dat mijn broer zich sinds het begin van de oorlog met niets anders heeft beziggehouden dan met de godsdienstige, morele en sociale opvoeding van de jeugd en de hulpverlening aan de oorlogsgetroffenen ». Hij voegde er nog aan toe, vermoedelijk om elke aarzeling bij de pleiter om de zaak te aanvaarden weg te werken, dat zijn broer een zeer zwakke gezondheid had, wat hem op korte termijn een fatale afloop deed vrezen zo hij in hechtenis bleef (169).

Mr. de Radzitzky aanvaardde voor Cardijn tussenbeide te komen. Op 11 juli stuurde J. Meert hem een nota waarin de doelstellingen en de aktiviteiten van de KAJOC nader werden uiteengezet, waardoor de advokaat zich kon laten inspireren om het geval Cardijn zo voordelig mogelijk bij de Duitsers voor te stellen (170). Wat later, op 24 juli, gaf de Radzitzky in een vertrouwelijke brief aan Charles Cardijn een overzicht van de démarches die hij tot dan ten voordele van diens broer had gedaan (171). Hij had, schreef hij, Gerhard Seeck, de man die Cardijn had laten arresteren, ontmoet en hem. een lange nota over die zaak overgemaakt. Ook had hij nog andere stappen gedaan — bij wie, weten we met — om zijn onderhandelingen kracht bij te zetten. « Maar », voegde hij er sceptisch aan toe, « al die sabotagedaden die de laatste tijd plaatsvinden dragen er niet toe bij om het lot van de onschuldigen te verbeteren ». Hij deelde mee dat Cardijn als « een vijand van Duitsland » beschouwd werd, niet alleen wegens het verspreiden van de brief van 8 mei van Van Roey, maar ook omdat hij in tal van lezingen het nazisme met het bolsjevisme gelijkstelde. Eigenaardig genoeg had de Radzitzky er bij de Duitsers op aangedrongen Cardijn in vrijheid te stellen « onder de formele voorwaarde dat hij zich tijdens de oorlog niet meer met de KAJ zou bezighouden ». Hij had dit wellicht op eigen initiatief gedaan, want Cardijn had zich steeds — zijn gevangenisnotities tonen het aan — biezonder hardnekkig tegen een dergelijke « koehandel » verzet. Hoofdzaak voor de Radzitzky was dat de kanunnik vrij kwam, want in zijn ogen was het alleszins beter dat Cardijn ergens zou kunnen gaan uitrusten « dan zwaar ziek te worden in de gevangenis ». Maar dan hield hij wel geen rekening met het temperament van de proost die zijn funktie steeds boven het eigenbelang stelde. Ook voor Magnus bepleitte hij een ontslag uit de gevangenis omwille van gezondheidsredenen. Seeck was het met dit laatste eens. maar hield halstarrig vast aan de (onaanvaardbare) voorwaarde dat beiden zich dan niet langer met de KAJOC mochten bezighouden (172). Buiten die brief van de Radzitzky, hebben wij geen enkel dokument kunnen terugvinden dat op verdere démarches van de advokaat zou kunnen wijzen. Navraag onder meer bij de zoon van de Radzitzky leverde niets op, omdat hij — hoe ongelooflijk het ook moge klinken — al de papieren van zijn vader heeft laten vernietigen! (173).

Voetnoten Inleiding

(1) Met KAJOC bedoelen wij voortaan de nationale organisatie als dusdanig. De afzonderlijke predikaten (V)KAJ en JOC(F) doelen op de vier "takken" van de beweging wanneer die afzonderlijk aan bod komen.
(2) Voor een bondig overzicht van de KAJOC in Frankrijk, zie De  .A.J. in België sedert den oorlog, 1 december 1941, gestenc p. 4 e.V.
(3) Navorsings- en Studiecentrum voor de geschiedenis van de tweede wereldoorlog (voortaan NCWOII), KAJ-Archief, nr. 540.
(4) Interview van Emilie Arnould door J. Wynants, mei-juni 1975. Wij danken E. Arnould, die ons dit vertrouwelijk vraaggesprek liet inzien en gebruiken
(5) Ibidem.
(6) LECLEF, Le Cardinal Van Roey et l'occupation allemande, Brussel, 194S, p. 43 en Mgr. K. CRUYSBERGHS, Memoires, Mechelen, 1971, p. 134. Direkt na zijn terugkeer in Zuid-Frankijk, op 24 juli, richtte J. Deschuyffeleer een rondschrijven aan alle Kajotters waarin hij de zending naar België als volkomen geslaagd beschouwde. « Na het bezoek aan de hoogste personaliteiten, mogen wij zonder de minste aarzeling verklaren dat er van Belgische zijde alles, maar alles, wordt gedaan wat enigszins mogelijk is... om de terugkeer te bewerkstelligen », aldus Deschuyffeleer, die verder nog in zijn brief een overzicht gaf van de toestand in België die hij als « tamelijk normaal » omschreef. (NCWOII, KAJ-Archief, nr. 529).
(7) Dat de bevoorrading van het restaurant, waar aan de lopende band maaltijden werden geserveerd, niet van een leien dakje liep, blijkt onder meer uit het getuigenis van Jacques Meert, die toen de Kajotterscentrale leidde : « Om aan eten te geraken, gaan voortdurend enkele ploegen Kajotters op pad die heel Brussel afschuimden op zoek naar leveranciers
die ons voedsel aan redelijke prijzen wilden verkopen. Een moeilijk  probleem dat elke dag opnieuw moest opgelost worden ». (Interview van J. Meert door de auteur, 9 april 1975).
(8) Eigen verzameling dokumenten (voortaan Evdok.)
(9) Toen de kersverse rexistische senator Xavier de Grunne Cardijn in oktober 1936 ging opzoeken om met hem over een eventuele samenwerking tussen de KAJOC en de Rexisten op het gebied van de formation civique de la jeunesse te praten, werd hij door Cardijn prompt de laan uitgestuurd. Hij kreeg zelfs de tijd niet zijn ideeën uiteen te zetten. Devant l'explosion volcanique rencontrée, la présentation des projets prévus a été rendue impossible, schreef een verbouwereerde de Grunne aan Kanunnik Leclef (Brief van de Grunne aan Leclef, 31 oktober 1936 in het Archief van het Aartsbisdom Mechelen (voortaan AAM), dossier Rex). Ongeveer een maand later veroordeelde Cardijn tegenover de KAJ-proosten, in scherpe bewoordingen, de nefaste invloed van Rex op de opvoeding van de jeugd. Een kleine greep uit Cardijns verklaringen : « Rex wil een staatsorganisme van nationale opvoeding der jeugd vanaf de ouderdom van 10 jaar; Rex is nu reeds bezig met het op touw zetten van een Rexistische jeugdorganizatie buiten de Kerk; Rex wekt de politieke drift op bij de jeugd vanaf 10 jaar met gevolg van opstandgeest tegen ouders, kerkelijke overheid, openbare wettige overheid; Rex verspreidt bij de jeugd de afgoderij van den « Uebermensch », den « Führer » « (AAM, ibidem).
(10) Dagboek van Jef Deschuyffeleer, september-oktober 19-30.
(11) ld, 29 oktober 1940.
(12) Jubileumalbum. 20 jaar K.AJ. (1925-1945).
(13) Camp de travail et J.O.C., s.d. (Archief van het Bisdom Luik, Volontaires du Travail. H 75). Dit stuk werd ons meegedeeld door kollega A. Dantoing, die wij hiervoor oprecht danken.
(14) Service National des Volontaires du Travail et JOC (Evdok).
(15) Evdok. In zijn brief precizeerde Cardijn nogmaals hoe hij de op te richten arbeidsdienst zag : Le Service National du Travail veut appliquer une formule belge, conforme aux traditions nationales et aux richesses spirituelles de notre pays et rejette toutes les formules antibelges en opposition avec ces traditions et ces richesses. Cest l'unique moyen de répondre aux aspiration de /a jeunesse ouvrière et de mériter la confiance de toutes les autorités, tant civiles que religieuses.
(16)
Volk en Staat, 17 oktober 1940 — Le Pays Réel, 17 oktober 1940.
(17) Interview van V. Michel door de auteur, 3 december 1979.
(18) Brief van L. Halleux, jocist en Vervierse SNTV-verantwoordelijke aan V. Foucart, 16 oktober 1940 (Evdok),
(19) (Evdok).
(20) Belgisch Staatsblad, 8 december 1940.
(21) Jean-Jacques FLAHAUX, Le Service des Volontaires du Travail pour la Wallonie (1940-1944). Un mouvement dans la tourmente de la Belgique occupée, Leuven, Licentiaatsverhandeling, UCL, 1979, p. 23-24.
(22) De K.A.J. in België sedert den oorlog, 1 december 1941, p. 8.
(23) Ibidem
(24) Voor een gedetailleerd overzicht, raadplege men het in noot 22 vermeld verslag.
(25) Verordnungsblatt des Militärbefehlshabers in Belgien und Nordfrankreich (voortaan VoBlatt), 18 juli 1940.
(26) Als « zuiver religieus » mochten alleen de godsdienstige plechtigheden beschouwd worden (Richtlinien zum Vollzug der Verordnung über Versammlungen und Vereine vom 11. Juli 1940, bestemd voor alle Oberfeld-, Feld- en Ortskommandanturen in België, 17 juli 1940— German Records Microfilmed at Alexandria (voortaan GRMA), T SOI, r. 102, fr. 863- 868). Met die maatregelen transponeerde Reeder in bezet België een wetgeving die al sedert het begin van het nazi-bewind in Duitsland van kracht was. Al op 5 november 1934 verscheen er een voor het hele Rijk geldende Gesetz zur Regelung der öffentlichen Sammlungen und sammlungsähnlichen Veranstaltungen, waardoor alle niet tot de NSDAP behorende organizaties verplicht werden hun bijeenkomsten vooraf te melden. Die wet werd later nog aangevuld met enkele uitvoeringsbesluiten, waardoor vooral de katolieke groeperingen gedwongen werden in kerken en andere godsdienstige gebouwen te vergaderen. Zelfs dan nog kwam de politie vaak tussenbeide omdat in een kerk of een parochiezaal katolieke jongeren b.v. Duitse volksliederen zongen. Dat was immers in de ogen van de nazi's geen rein religiöse aktiviteit! (U. VON HEHL, Priester unter Hitlers Terror. Eine biographische und statistische Erhebung, Mainz, 1984, p. LXIX en LXVIII — H. EBELING en D. HESPERS, Jugend contra Nationalsozialismus, Frechen, 1966, p. 31-32).
(27) Interview van V. Michel door de auteur, 3 december 1979.
(28) Anmeldepflicht für Jugendorganisationen (NCWOII, affiches). De verenigingen moesten op een tiental vragen antwoorden door middel van een formulier, af te halen bij de plaatselijke Kommandantur : de naam van de vereniging, het doel ervan, welke insignes, vlaggen en uniformen werden er gebruikt, naam en adres van de leider, aantal leden, bedrag van de geïnde ledenbijdragen, enz. De ingevulde formulieren moesten vóór 21 juli 1941 afgeleverd worden (Le Pays Réel, 16 juli 1941).
(29) P. DELANDSHEERE en A. OOMS, La Belgique sous les nazis, deel 1, Brussel, s.d. p. 394-395.
(30) De Duitse Anordnung werd besproken tijdens het beraad dat de franstalige proosten op 14, 15 en 16 juli te Mesvin hielden, (zie daarover, p. 188). Er werd overeengekomen dat E.H. Mampaey, nationaal proost van de J.IC. (Jeunesse indépendante catholique) met Mechelen kontakt zou opnemen om een gemeenschappelijke houding van alle K.A.-
organizaties te bepalen. Op 16 juli bracht Mampaey het antwoord van Van Roey : L'avis de Son Eminence est de faire Ie mort, nous devons manœuvrer... Le Cardinal interviendra s'ils vont trop loin. L'ordonnance ne nous regarde pas. Les scouts c'est plus difficile : donner des renseignements vagues et généraux.
(31) Erfassung der belgischen Jugendverbände, 19 augustus 1941. (NCWOII, dossier Jeugd).
(32) Ibidem.
(33) De Jonge Nationaalsocialist Strijdblad der Nationaalsocialistische Jeugd in Vlaanderen, Midden Herfstmaand (september) 1941
(34) De Jonge Nationaalsocialist, Slachtmaand (november) 1941.
(35) Zie ook dok. nr. 46, noot 232. Te Mesvin werden volgende uiteenzettingen gehouden, steeds gevolgd door een levendig debat : Kanunnik J. Vieujean (Hoogleraar UCL), Action catholique : œuvre d'élite ou de masse; Cardijn, Le problème de la jeunesse; J. Jadot (proost van de JEC), L'action catholique de la bourgeoisie; J. Dermine, La mise en œuvre des décrets du Concile de Malines; Mgr. L. Picard (proost van de ACH), L'action catholique et la paroisse; Kanunnik Jacques Leclercq (hoogleraar UCL), L'Eglise au carrefour des temps présents.
(36) Besluiten van de studiedagen te Groot-Bijgaarden en J. CARDIJN, Het jeugdprobleem. Uiteenzetting gehouden te Groot-Bijgaarden, december 1941 (Evdok.)
(37) Brief van G. Seeck aan de auteur, 21 november 1981. — Het is wel jammer dat de verslagen van de Sipo-SD over de situatie in België voor de jaren 1940, 1941 en 1942 verloren zijn gegaan. Ze zouden ons zeker meer geleerd hebben over de plotse belangstelling, vanaf de lente 1942, van de bezetter voor de KAJ-aktiviteiten.
(38) Interview van Victor Michel door de auteur, 3 december 1979.
(39) Tätigkeitsbericht Mlitärverwaltungschef (voortaan TB), Nr. 20 (GRMA, T 501, r.  105, fr. 832).
(40) Een gedetailleerd overzicht van de voorbereiding van die Studieweek vindt men in Réunions du Bureau National de la JOC (10 oktober 1941 — 30 september 1942) in Archives de la JOC /F, Brussel.
(41) Zie noot 38 en La JOC et la Résistance (Evdok.). De vier lezingen die door Cardijn werden gehouden waren:  La dignité des jeunes travailleurs et des jeunes travailleuses — L'Education de la dignité ouvrière — La J.O .C. éducatrice de la masse des jeunes travailleurs — Un statut de vie pour la jeunesse ouvrière. Ze werden nog tijdens de oorlog uitgegeven (zie dok. nr. 1, noot 13).
(42) Xlle Semaine d'Etudes Nationale des Dirigeants Fédéraux de la J.O .C, à Woluwé du vendredi 10 avril au mardi 14 avril 1942, p. 14 e.v.(Archives de la JOC /F-Brussel).
(43) J. DERMINE, Catéchisme du patriotisme chrétien, dact, 15 p. (NCWOII, JP 071). Vaak waren de antwoorden nogal  dubbelzinnig geformuleerd,  zoals bijvoorbeeld in het hoofdstuk 3 over « De gehoorzaamheid ». Op de vraag : Doit-on obéissance à un pouvoir illégitime?, luidde het antwoord : Non, sauf dans les cas où, en tant que gérant de la chose publique, il édicté des mesures qui sont nécessaires au bien commun. Bien commun is inderdaad  een  nogal  rekbaar  begrip,   dat  iedereen  naar  eigen goeddunken kan interpreteren.
(44) Zie noot 42, p. 36-37.
(45) La JOC et la Résistance (Evdok).
(46) Ibidem.
(47) L. MULLIER, Monsieur Ie Vicaire De Neckere, Brugge, 1945, p. 125-126.
(48) Brief van G. Seeck aan de auteur, 21 november 1981.
(49) Archief Cardijn, Dossier 27/1.
(50) Over Dr. Alexis Carrel, zie dok. nr. 13, noot 104.
(51) Deze brieven werden ons bezorgd door Mevr. M. Fiévez, die wij hiervoor bedanken.
(52) Wij citeren hier de Nederlandse tekst, zoals hij verscheen in het klandestiene blad De Vrijschutter, 2e jg., nr. 5. Zie ook LECLEF, op.cit, p. 118-119.
(53) De  bisschoppen  verwijzen  hier  naar  allerlei  maatregelen,   zoals  bijvoorbeeld  het uitkammen van de bedrijven, die de bezetter had genomen om in de Belgische nijverheid « overtollig » personeel te creëren, dat dan wel verplicht was naar Duitsland te gaan werken, om in eigen land niet van honger om te komen.
(54) LECLEF, op.cit, p. 119-123.
(55) Voor een verslag van de perskonferentie, in feite een lange toespraak van Reeder tot de opgetrommelde journalisten, zie Volk en Staat, 2 juni 1942. — In zijn aktiviteitenverslag voor de periode 15 maart tot 1 juni 1942 had Reeder al gesignaleerd dat de Belgische bisschoppen hun bischer bewahrten Zurückhaltung tegenover het bezettingsbestuur hadden laten varen en zich met hun protestbrief van 8 mei sehr offen auf das rein politische Gebiet begeven hadden (TB, Nr. 20 — GRMA, TS01, r. 105, fr. 801). Was het een louter toeval dat in datzelfde Tätigkeitsbericht Reeder de twee belangrijkste katolieke jeugdorganizaties, de KAJOC en de scouts, duchtig op de korrel nam? Was zijn dreiging beide groeperingen te « verpletteren » geen pressiemiddel om de Belgische kerkelijke overheid opnieuw op « het rechte pad » te brengen? Wij geloven van wel. (Zie p. 191)
(56) Volk en Staat, 2 juni 1942.
(57) LECLEF, op.cit, p. 124-128.
(58) GRMA, T175, r. 125, fr. 26503-26504.
(59) LECLEF, op.cit, p. 129-130.
(60) Id., p. 130.
(61) Ibidem.
(62) GRMA, T501, r. 105, fr. 1022-1023
(63) LECLEF, op. ci t., op. cit., p. 134.
(64) Archief Cardijn, dossier 487.
(65) Er werden informatievergaderingen gehouden te Luik, Namen, Charleroi, La Louviere, Doornik en Brussel. Het programma zag eruit als volgt : 1. Entrée des drapeaux; 2. Chant jociste; 3. Prière jociste; 4. La JOC et la JOCF depuis deux ans; 5. Chœur parlé, rebâtir le monde' 6. Chant « Notre Devise »; 7 Regards vers l'avenir; 8. Chœur parlé; 9. Chant.
(66) Een verslag van de vergadering werd gepubliceerd in P. DELANDSHEERE en A. OOMS, op.cit, deel II, p. 236-237.
(67) Ook Paul Struye legde op 18 juni 1942 in zijn onuitgegeven Oorlogsdagboek een duidelijk verband tussen het konflikt Kardinaal-Militair Bestuur en de aanhouding van Cardijn (NCW011).
(68) Zie de dossiers Cardijn (nr. 84027), Magnus (nr. 40156), Deschuyffeleer (nr. 1436) en Michel (nr. 87153) in het Ministerie van volksgezondheid Dienst Oorlogsgetroffenen (Brussel) (vooraan MVG)
(69) Een globaal overzicht van de verhoren vindt men in Dok. nr. 1.
(70) Zie Dok. nr. 7.
(71) Zie Dok. nr. 1.
(72) Zie Dok. nr. 1, noot 9
(73) Dok nr. 1
(74) Dok nr. 6
(75) Over Max Goldberg en Jean Decoster, zie resp. Dok nr. 8, noot 68 en Dok. nr. 13, noot 103.
(76) Dok. nr. 11
(77) Dok. nr. 1
(78) De gesprekken Cardijn-Haulot en de oprichting van de Nationale Jeugdraad, werden uitvoerig door F. Selleslagh en J. Gotovitch behandeld in de Mededelingen van het NVWOII nr. 8, maart 1978, p. 32 tot 51.
(79) Dok. nr. 18; id, noot 137.
(80) Dok. nr. 20, noot 140.
(81) Dok. nr. 22.
(82) Dok. nr. 23.
(83) Jef Deschuyffeleer (1913-1959), Brussel, 1960, p. 63 en 112.
(84) Dok nr. 17.
(85) Dok. nr. 21.
(86) Dok. nr. 11.
(87) Al vóór de oorlog had Cardijn fel geleden onder darmaandoeningen (Interview van E. Amould door de auteur, 17 augustus 1979)
(88) Dok nrs. 11 en 12
(89) Dok nr. 15.
(90) Dok nr. 16.
(91) Dok nr. 21.
(92) Dok. nr. 21; id., noot 148. Over de initiatieven van de Radzitzky, zie p. 225.
(93) De gevangenis van Vorst was in se een vrouwengevangenis. Wegens plaatsgebrek in de nabije gevangenis van Sint-Gillis, schakelde de bezetter ook Vleugel B van Vorst in voor de opvang van mannelijke gevangenen. De Zusters van de Kongregatie Sœurs de la Providence et de l'Immaculée Conception met hoofdzetel te Champion (Namen), waren al lang vóór de oorlog belast met de bewaking en de zielezorg van de vrouwelijke gedetineerden. Toen in oktober 1941 een gedeelte van Vorst door de Wehrmacht werd ingepalmd, bleven de zusters weliswaar in Vleugel B werkzaam, maar dan uitsluitend om voor de zieken te zorgen en intendance-zaken te regelen.  De bewaking was dan toevertrouwd aan Duitse soldaten.  (Brief van  18 oktober  1978 van het Bestuur der Strafinrichtingen en brieven van 30 oktober en 27 november 1978 van Zuster Jean-Marie Halleux, overste te Champion, aan de auteur — Zie ook in het onuitgegeven gedenkboek van de Zusters het hoofdstuk Activités des Sœurs).
(94) Interview van A. Haulot door de auteur, 9 december 1980 en door Jacques Meert, 13 juni 1969 (Archief Cardijn).
(95) Interview van Zuster Ignace Vanderhelpen door de auteur op 15 juni 1979.
(96) Dok. nr. 15. Een politiek gevangene van de Klein-Brabantse verzetsgroep « De Zwarte Hand », beschreef de inzet van de zusters als volgt : « Het zijn deze, ik zou haast zeggen Heilige Vrouwen, die onbaatzuchtig de grootste gevaren trotserend, onder de neus van de mof, als briefsmokkelaars fungeerden... » (G. VIVIJS, Onder Duitschen knoet, s.l, s.d., p. 18). De religieuzen van Vorst werden regelmatig door de Duitsers over hun kontakten met de gevangenen ondervraagd, maar tot 1943 werden ze nooit echt verontrust. Op 27 september 1943 werd Zuster Ignace echter gearresteerd pour ne pas avoir assez surveillé en gedurende twee maanden in volledige afzondering opgesloten. Kort daarop werden nog twee oudere zusters om dezelfde reden aangehouden (Gedenkboek van de Sœurs de la Providence — Champion).
(97) Dok. nr. 16.
(98) Dok. nr. 22.
(99) Dok. nr. 24.
(100) Dok. nr. 30.
(101) Dok. nr. 34.
(102) Dok. nr. 35.
(103) Dok. nr. 15.
(104) Ibidem.
(105) Dok. nr. 12.
(106) Dok. nr. 29.
(107) Dok. nr. 32.
(108) Dok. nr. 43.
(109) Ibidem, Over de « noodsituatie » waarin de JOC verkeerde, zie ook dok. nr. 5, noot 42.
(110) Dok nr. 43, noot 227.
(111) Dok nr. 43, noot 226.
(112) Over de inhoud van het artikel, zie Dok nr. 41, noot 218.
(113) Dok nr. 41.
(114) Dok. nr. 3.
(115) In Cardijns woordenschat betekende « totalitarisme » de volledige inzet van zijn persoon.
(116) Dok. nr. 3.
(117) Ibidem.
(118) Dok. nr. 28.
(119) Dok. nr. 30.
(120) Dok. nr. 33.
(121) België Vrij, Orgaan der Vaderlandslievende Vlaamsche Belgen, startte in februari 1942 en bleef slechts tot september van datzelfde jaar bestaan. De meeste medewerkers werden op 8 september 1942 aangehouden, waaronder de oprichter, Dom Anselmus De Meirsman. Deze laatste werd op 10 november 1942 gefusilleerd (NCWOII, Historiek «België Vrij» en Helden en Martelaren (1940-1945). De gefusiljeerden, Brussel, s.d., p. 358).
(122) Zie H. BALTHAZAR en J. GOTOVITCH, Camille Huysmans. Geschriften en dokumenten, Deel VII, Camille Huysmans in Londen, Antwerpen-Amsterdam, 1978, p. XIX.
(123) NCWOII, Fonds Inbel bundel 1088.
(124) Het bericht van Cardijns arrestatie werd onder andere meegedeeld in volgende tijdschriften:  Noticias de Bélgica y del Congo Belga,  Mexico, 17 november 1942; Dépêches belges. Informations de la Légation de Belgique à Lisbonne, Lissabon, Nr. 42, 30 september 1942 en Nr. 53, januari 1943; Bulletin de Nouvelles pow la Colonie belge en Irlande, Nr. 47, 15 oktober 1942 (NCWOII).
(125) Later, dat wil zeggen vanaf het begin van de verplichte tewerkstelling in Duitsland (6 oktober' 1942). werd niet alleen de KAJOC, maar ook haar leider, Cardijn, door de kollaboratie op de korrel genomen. In andere publikaties zuilen we wellicht de gelegenheid hebben daarop terug te komen. Als staaltje van het denigrerend proza over Cardijn, geven wij hier enkele uittreksels van het op 17 oktober 1942 in De SS-Man verschenen artikel over De " Witte » Generaal, alias Cardijn. « Nu verwijlt de beruchte generaal zonder soldaten teruggetrokken in de eenzaamheid. Af en toe gaat de beruchte generaal evenwel toch op weg, vanuit zijn ivoren hoofdkwartier, niet naar het front hoor, o neen, maar naar het strategisch belangrijke Bommerskonten om er zijn « dapperen » toe te spreken- In zijn aktentas draagt hij dan de gehamsterde kolen mee (voor het heilig vuur), doch totnogtoe kregen wij geen al te grote geestdrift te zien van deze hemelbestormers van de nieuwe tijd ». Woedend stelde het blad tenslotte vast dat die « eigenwijze, versteende en bovendien laffe 'generaal' » zijn manschappen nu, « als puntje bij paaltje komt », niet aanzet om aan het Oostfront dienst te nemen.
(126) In de aanvulling, na het derde programma van de door de B.R.T. uitgezonden reeks De Nieuwe Orde werd, bewust of onbewust, de indruk gewekt alsof de KAJ een kweekschool voor het Oostfront zou zijn geweest. Er kwamen onder andere enkele voormalige Oostfrontvrijwilligers aan het woord die lieten verstaan dat een groot aantal Kajotters op basis van hun godsdienstige overtuiging en tegen de achtergrond van de KAJ-ideologie, zich bij de Waffen-SS hadden gemeld om tegen het bolsjevisme ten strijde te trekken. Men mag echter de vraag stellen of ze inderdaad wel zo talrijk waren als in dat programma werd gesuggereerd. Alleen al uit de teksten, alle ontleend aan kollaboratiebladen, die wij in deze studie publiceren, blijkt toch overduidelijk dat de respons vanwege de Kajotters, « die platbroeken » zoals De SS-Man ze vaak noemde, sterk beneden de verwachtingen bleef. Indien de KAJ-leden zich in grote getale hadden gemeld, dan zou de kollaboratiepers zeker niet zo'n hetze, de hele bezetting lang, tegen die beweging hebben ontketend!
(127) Réunion extraordinaire VKAJOCF, 14 juni 1942 (Archives de la JOCF-Brussel ).
(128) Zie. p. 194.
(129) Dok. nrs. 10 en 13.
(130) Dok. nr. 14.
(131) Dok. nr. 14, noot 113.
(132) Interview van V. Michel door de auteur, 3 december 1979.
(133) Interview van E. Amould door de auteur, 17 augustus 1979. Een andere getuige, Jacques Meert, herinnerde zich vaagweg dat er een brief naar de Zwitserse JOC werd gestuurd, met het verzoek bij Kardinaal Cerejeira van Lissabon op een démarche bij de Heilige Stoel aan te dringen. Maar, en de getuige insisteerde erop, het is maar een onduidelijke herinnering (Interview van J. Meert door de auteur, 9 februari 1979).
(134) Onze pogingen om van Franse zijde meer over eventuele démarches vanwege Guérin en Mgr. Rodhain te vernemen leverden niets op. Op 27 november 1980 en op 28 januari 1981 schrijven wij naar de verantwoordelijke van het JOC-archief te Parijs, Michel Meyer, maar mochten daarop geen antwoord ontvangen. Daarna telefoneerden wij nog twee keer in de hoop alsnog enige informatie te bekomen. Tevergeefs. Wij kregen telkens te horen dat de archieven van de Franse JOC niet volledig geklasseerd waren!
(135) Interview van E. Arnould door auteur, 3 oktober 1979.
(136) Orsenigo's démarches beperkten zich tot gevallen van terdoodveroordeelde personen uit bezette gebieden. Hiermee ging hij al zijn boekje te buiten, want volgens een Führerbefehl, genomen in juni 1942, werd zijn bevoegdheid tot interveniëren beperkt tot het Altreich, dat wil zeggen dat deel van het Reich waarop het Konkordaat van 1933 van toepassing was. Gevallen of problemen die betrekking hadden op de door het Reich bezette of erdoor geannexeerde gebieden, mocht Orsenigo volgens dat bevel niet meer aan het Auswärtiges Amt voorleggen. Nochtans bleef de nuntius de belangen van de bezette landen behartigen, durch Interventionen zugunsten zum Tode verurteilte Belgier und Franzosen.   Hij  verantwoordde die tussenkomsten met erop te wijzen dat hij uitsluitend « uit humanitaire overwegingen » handelde. Het lijkt dan ook heel twijfelachtig dat hij het geval Cardijn, een gewone opsluiting, bij het Auswärtiges Amt aanhangig zou hebben gemaakt (D. ALBRECHT, Der Notenwechsel zwischen dem Heiligen Stuhl und der Deutschen Reischsregierung, Deel III, Der Notenwechsel und die Démarches des Nuntius Orsenigo 1933-1943, Mainz, 1980, p. XXXIX-XL). In de vermelde bronnenpublikatie vonden we trouwens nergens een nota of een démarche ten gunste van Cardijn. Dat Rome te Berlijn moeilijk kon tussenbeide komen werd eveneens bevestigd door Kardinaal-Staatssekretaris Maglione in zijn brief van 9 november 1942 aan Van Roey. Daarin vroeg hij dat Mechelen bij de Duitse overheid in België stappen zou doen om de vrijlating van de graven Jean en Thierry de Renesse te bekomen. Je ne sais si votre Eminence pourra faire quelque chose en leur faveur, schreef Maglione. Les interventions du Nonce à  Berlin  sont malheureusement inefficaces,   surtout quand il s'agit de ressortissants des territoires occupés mais non annexés au Reich et c'est ce qui me pousse à recourir plutôt à Votre Eminence pour qu'elle fasse éventuellement les démarches qu'elle jugera opportunes... (AAM, Archief Van Roey).
(137) Zie p. 198.
(138) AAM, Archief Van Roey.
(139) ibidem.
(140) Zie hierover, p. 195 e.v.
(141) AAM, Archief Van Roey.
(142) Thedieck herinnert zich bitter weinig van de onderhandelingen die hij met Van der Elst over Cardijns vrijlating voerde. Meine Erinnerung an die Einzelheiten der damaligen Vorgänge sind leider sehr minimal, schreef hij ons op 31 maart 1979. Ich weiss nur noch, dass ich wegen der Verhaftung von Mgr. Kanonikus Cardijn mehrere Besprechungen mit Mgr.  Kanonikus  Van der Eist hatte. Was ich im Anschluss daran im Einzelnen unternommen habe, kann ich leider nicht mehr in meine Erinnerung zurückführen, aldus Thedieck, die echter zo vriendelijk was ook bij twee vorige medewerkers, W. von Hahn en W. Reusch, zijn licht te gaan opsteken. Jammer genoeg konden beide heren niet veel meer zeggen dan dat Thedieck inderdaad de zaak Cardijn behandeld had (Brieven van W. von Hahn d.d. 12 juni 1979 en van W. Reusch d.d. 8 juni 1979 aan Thedieck (Evdok).
(143) Zie hierover, p. 188.
(144) Dok. nr. 46. Over Mgr. Van Eynde, zie dok. nr. 28, noot 164.
(145) M.A. Sibenaler, die wij hadden willen interviewen, kon ons jammer genoeg omwille van een slepende ziekte niet te woord staan. Andere getuigen, zoals J. Meert, hadden wel iets over die kontakten met Mélin gehoord, maar wisten niet waartoe ze hadden geleid.
(146) AAM, Archief Van Roey.
(147) ibidem.
(148) Brief van 3 september 1941 van Cardijn aan Van der Elst (Archief Cardijn).
(149) Brief van 7 september 1942 van Van der Elst aan Van Roey (AAM, Archief Van Roey).
(150) Brief van 10 september 1942 van Van der Elst aan Van Roey (AAM, Archief Van Roey).
(151) AAM, Archief Van Roey.
(152) De drie  medewerkers van  Cardijn werden inderdaad op 21 september om 15u vrijgelaten, maar moesten, evenals Cardijn dat had moeten doen, daarna nog naar de Louisalaan 510 gaan waar ze door Seeck nog eens extra werden geïntimideerd. Normaal hadden ze tot 1 oktober 1942 moeten zitten (MVG, Dossiers Magnus, Deschuyffeleer en
Michel).
(153) Wist Thedieck dat Cardijn op een gijzelaarslijst stond? Kort voor de bevrijding van Brussel werd Cardijn gezocht door de Sipo-SD. Op 1 september 1944 kwamen drie Duitsers in de Paleizenstraat aankloppen en vroegen naar de proost. Cardijn was de mis aan het lezen in de kapel, toen hij van het dreigend gevaar verwittigd werd. Zonder aarzelen liep hij weg, klauterde over de tuinmuur en liep naar het naburig huis waar hij zich op het dak, achter de schouw ging verstoppen. Heel het hoofdkwartier van de KAJOC werd van onder tot boven doorzocht... zonder resultaat. Veiligheidshalve ging Cardijn de enkele dagen die de hoofdstad van de bevrijding scheidden, in een religieuze gemeenschap doorbrengen. Zo bleef hij buiten de greep van het Duitse politieapparaat (M. FIEVEZ en J. MEERT, Cardijn, Brussel, 1969, p. 161).
(154) Bijvoorbeeld in een brief van 26 september aan Van Roey, signaleerde Van der Elst dat onder meer de KAJ-afdeling Kortrijk het aan de stok had met de Kreiskommandant, die de KAJ wilde verplichten haar vergaderingen aan te kondigen. De kanunnik was eerder tevreden met dat incident, want « nu zullen we zien of de Militärverwaltung werkelijk oprecht is ». « Als ze oprecht is, dan zal ze in West-Vlaanderen en elders het nodige doen om de kristelijk opvoedende en bijgevolg niet-politieke aard van de KAJ te bevestigen, waardoor ze dus van het vooraf melden van de bijeenkomsten wordt vrijgesteld », aldus Van der Elst (AAM, Archief Van Roey).
(155) Brief van 16 oktober 1942 van Van der Elst aan Cardijn (AAM, Archief Van Roey).
(156) Interview van E. Amould door de auteur, 17 augustus 1979.
(157) Ook Paul Struye moet zo'n gerucht opgevangen hebben, want in 2ijn dagboek noteerde hij op woensdag 1 juli : Le Chanoine Cardijn a été transféré en Allemagne (NCWOII, Oorlogsdagboek Paul Struye).
(158) Brief van 29 juni 1942 van E. Arnould aan Graaf d'Aspremont-Lynden (Archief Cardijn).
(159) Brief van 9 december 1980 van Kol. van Caubergh. Wij danken Dr. J. Vanwelkenhuyzen, direkteur van het NCWOII, die onze vraag aan kolonel van Caubergh heeft voorgelegd.
(160) Volgens Leiber zelf werd hij van Brussel naar Antwerpen verplaatst, « omdat ik niet tot de nazipartij behoorde en moeilijkheden had met de SS » (Verhoor van Leiber op 27 september 1948 door Eerstaanwezend Inspekteur Demol van de Veiligheid van de Staat inzake Wildiers. NCWOII, Papieren Wildiers). — Het is niet oninteressant te vermelden dat Leiber de broer was van de pater jezuïet Robert Leiber, toen privé-sekretaris van Paus Pius XII. Heeft Rudolf zijn broer over het geval Cardijn ingelicht? Het is mogelijk, maar daarvoor bezitten wij geen enkel bewijs.
(161) Brieven van 19 juni en van 12 juli 1979 van P.W. Segers aan de auteur.
(162) Dok. nr. 10.
(163) Verhoor van Albert de Ligne door Substituut Jean Wilmart, 19 augustus 1948 (NCW0II, Proces von Falkenhausen, bundel 33).
(164) Interviews van J. Meert en van E. Arnould door de auteur, 9 februari 1979 en 17 augustus 1979.
(165) Jules de Radzitzky (1883-1955) was advokaat bij het Hof van Beroep te Brussel. Na de eerste wereldoorlog verdedigde hij vele Duitsers en vond daardoor gehoor bij de Duitse overheid in België tijdens de tweede wereldoorlog (Brief van Henry de Radzitzky van 27 april 1979 aan de auteur). Het was ook Jules de Radzitzky die na de oorlog 1940-1945 onder meer de Militärverwaltungschef, Reeder, voor de Belgische rechtbanken verdedigde.
(166) Interview van J. Basijn door de auteur, 20 juni 1979.
(167) Dok. nrs. 10 en 13.
(168) Dok. nr. 20.
(169) Brief van 8 juli 1942 van Charles Cardijn aan de Radzitzky (Archief Cardijn).
(170) Archief Cardijn. Volgens dat dokument was de KAJOC een organizatie voor godsdienstig apostolaat die het hele leven van de jonge arbeiders wilde beïnvloeden; volgde ze uitsluitend de richtlijnen van de bisschoppen en werd ze bestuurd door priesters; had ze geen enkele politieke binding; werd ze heftig bekampt door de kommunistische en socialistische jeugd en leefde ze van haar eigen inkomsten,
(171) Archief Cardijn.
(172) Een paar dagen nadat de Radzitzky Seeck had ontmoet, werd Magnus bij de Sipo-SD geroepen waar men hem meedeelde dat hij omwille van zijn gezondheid zou kunnen vrijgelaten worden. « Ze zouden daartoe bereid zijn, op voorwaarde dat ik mij niet langer met de Kajottersaktiviteiten zou bezighouden. Ik heb geantwoord dat ik zoiets niet kon beloven, omdat ik volledig ten dienste van mijn bisschop sta », aldus Magnus in een door de Zusters van Vorst buiten de gevangenis gesmokkelde brief van 2 augustus 1942 aan Kardinaal Van Roey (AAM, Archief Van Roey). Deze laatste vroeg hij een beslissing terzake te treffen « rekening houdend met het welzijn der zielen en de belangen van de Kerk en niet al te veel aandacht te schenken aan mijn persoonlijke belangen en die van mijn familie ». Magnus gaf zelf rechtstreeks te verstaan welke beslissing hij van Van Roey verwachtte. Hijzelf vond « dat het ogenblik zeer slecht gekozen zou zijn mijn post te verlaten en ik zou in geen geval mijn medewerkers, priesters en leken, voor het hoofd willen stoten. God zal ons de kracht geven te lijden... en ik ben ervan overtuigd dat mijn huidig lijden even nuttig zal zijn voor de Kerk als mijn voorbije aktiviteiten ». Of Van Roey op dit schrijven reageerde en, zo ja op welke manier, hebben wij nergens kunnen achterhalen, maar Magnus bleef tot 21 september, dus twintig dagen langer dan Cardijn, in de gevangenis.
(173) Toen Jules de Radzitzky in 1955 overleed, beschikte zijn zoon, Carlos de Radzitzky, noch diens zuster, over voldoende ruimte om de dossiers van hun vader te bewaren. J'ai donc consulté le Bâtonnier de l'Ordre des Avocats, en lui demandant ce qu'il y avait lieu de faire des dossiers de mon père. Il n'était question d'en faire un tri, ce qui aurait constitué une sorte de violation du secret professionnel. Le Bâtonnier m'a donc conseillé de détruire tous les dossiers, sans exception, ce que j'ai fait faire par une firme spécialisée. Is het niet jammer dat iemand als de Stafhouder van de Orde der Advokaten de raad geeft zo'n belangrijk archief gewoon te doen verdwijnen, goed wetende dat Mr. Jules de Radzitzky een van de enige advokaten was die voor de Duitse gerechtshoven mocht pleiten, waar hij ongeveer 2.800 gevallen van gearresteerde Belgen behandelde? Carlos de Radzitzky is zichzelf goed bewust van het onherstelbaar verlies. Ces dossiers constituaient évidemment une mine de précieux renseignements, mais je ne pouvais en aucun cas m'arroger le droit de commetre des indiscrétions en les compulsant moi-même et plus encore en les confiant à qui que ce soit, aldus nog Carlos de Radzitzky in zijn lange brief van 6 mei 1979 aan de auteur.

Dokumenten - Documents

 

DOK. Nr. 1

Nous (1) sommes entrés entre 8 et 8 h. 30 (2) au 510 de l'Avenue Louise (3). J'ai été interrogé le premier sur la SE. de la JOC à Woluwe (4) pour laquelle on prétendait qu'il fallait une autorisation, ce que j'ai contesté (5). J'ai dit que j'avais organisé moi-même cette S.E. et que j'en prenais toute la responsabilité. Interrogatoire d'une heure environ. Après j'ai été séparé des 3 autres (6) qui ont été aussi interrogés à part. Après l'interrogatoire, j'ai été réintroduit dans le bureau et fouillé; on m'a tout enlevé papiers, monnaie, sucre, chocolat (7), on ne m'a laissé que ma serviette, mon essuie-main, pyjama, nécessaire pour toilette, tartines et on m'a dit que j'étais arrêté. Puis on m'a fait signer ma déclaration. Les 3 autres ont été introduits à leur tour, et ont subi le même sort. Vers midi et demi on nous a conduits à St-Gilles, d'abord Mr. Magnus et moi, puis Michel et Deschuyffeleer. Après les formalités d'internement on nous a conduits chacun dans une cellule d'attente. Dans la mienne (cellule 1) il y avait 4 détenus, 2 ouvriers arrêtés pour braconnage qui ont été relâchés le soir, puis 2 jeunes mécaniciens d'Anvers, travaillant dans un garage pour les Allemands et arrêtés pour soi-disant sabotage. Le soir nous avons reçu de la choucroute immangeable et nous avons couché avec une couverture.

Le vendredi matin les nouveaux entrés de la veille ont tous été conduits au secrétariat de la prison où on a réinscrit tous les détails sur leur identité, puis on nous a enlevé montre et serviette, à ceux qui avaient encore de l'argent, on le leur a enlevé (8) et ils sont reçu un numéro pour la cantine. Après cette formalité on a ramenés à la prison, chacun a reçu bol, cuillère, un drap et une couverture et on nous a conduits à notre nouvelle cellule. C'était au n° 93. Il y avait un frère des Ecoles chrétiennes de la rue de Molenbeek de Laeken (9) arrêté depuis plusieurs mois il avait été interrogé une fois, frappé jusqu'au sang et attendait depuis. Il avait laissé pousser la barbe, était très poli et très serviable mais peu communicatif. Il y avait aussi un ouvrier charpentier de Haeren, arrêté pour avoir volé du charbon à la gare. Très fruste, mais généreux. Comme il était de corvée il apportait parfois un peu de nourriture. Celle-ci était assez abondante mais sans la moindre graisse. Le 2ième jour on a apporté un sachet de sucre et des couques. Mais comme je n'étais pas encore inscrit je n'ai rien reçu, mais le frère a partagé. Le 1ier jour aussi un aumônier allemand est venu dans la cellule. Comme il peut distribuer la communion à tous les prisonniers sans qu'on doive être à jeun, nous avons communié. Nous étions donc à 3 dans une cellule et comme l'ouvrier était parti pendant la journée, on aurait pu y travailler. Mais le 3ieme jour est entré un 4ieme détenu, un soldat français (Wauters de près de Rouen) prisonnier en Allemagne depuis 2 ans et évadé du camp. Il était parvenu jusqu'à Anvers et arrêté sur le train électrique Anvers-Bruxelles. Il n'est resté que 3 jours et ramené en Allemagne. J'ai été visiblement protégé par le bon Dieu dès mon premier jour de prison.

Le lundi 15 nous avons été ramenés à 4 Avenue Louise, mais 2 par 2 de manière à ne pas pouvoir se causer. M. Magnus et moi avons d'abord été mis au cachot au n° 453 de l'avenue Louise. Ce cachot situé dans la cave sans bouche d'air ni lucarne, ni aucun moyen de satisfaire un besoin naturel, était assez lugubre par les inscriptions sur les murs. Le policier avait de l'extérieur allumé une lampe qu'un soldat est venu éteindre parce que le concierge avait ouvert un petit grillage pour amener un peu d'air. C'était l'obscurité complète. Je suis resté une heure ou deux. Après quoi le policier y a mis V. Michel (qui paraît-il y est resté jusque 5 heures). On avait d'abord interrogé Jef Deschuyffeleer au bureau duquel (comme il me l'a dit après) on avait trouvé une copie de la lettre du Cardinal (10). Interrogé sur la provenance de la lettre, il a dit (je ne sais comment il a pu le faire) qu'il avait reçu celle-ci à la réunion des Aumôniers où j'aurais déclaré que je l'avais reçue du Cardinal.

Ils m'ont interrogé sur cette lettre. J'ai commencé par dire que je ne me rappelais pas de cette lettre, puis j'ai reconnu que je l'avais trouvée dans une enveloppe dans ma boîte aux lettres, que je l'avais lue à la réunion des aumôniers, que j'en avais fait faire des copies pour la leur distribuer, mais que j'ignorais par qui. Cet interrogatoire coupé et interrompu assez souvent dura jusqu'à l'après-midi. Puis nous fûmes ramenés à St-Gilles, Deschuyffeleer et moi sans pouvoir nous causer.

Le mercredi ou le jeudi je fus de nouveau interrogé sur cette lettre et malgré toutes les pressions et toutes les menaces je maintiens mes déclarations antérieures niant avoir reçu la lettre du Cardinal, ou de son entourage, maintenant que j'ignorais d'où elle provenait et que ne me rappelais pas à qui je l'avais fait multiplier.

Au 4me interrogatoire, on m'interrogea sur le questionnaire envoyé à l'occasion de Woluwé (11). Je reconnus l'avoir fait, en application de la méthode jociste de l'enquête (voir, juger et agir) (12) et en contestait tout caractère tendancieux et politique. Puis sur ma leçon sur la dignité ouvrière et l'éducation de cette dignité (13), où on prétendit que je visais surtout le national-socialisme, ce que j'ai contesté. Puis sur nos publications qu'on prétendait non autorisées et enfin sur la réunion de la KAJ de Bruxelles le 7 juin à l'Institut S. Thomas (14), rue Terre-Neuve, où j'étais dénoncé comme ayant attaqué et calomnié la Jeunesse Hitlérienne. Cet interrogatoire dura toute la journée, interrompu comme à l'ordinaire par des séjours dans une salle de bains.

Au 5ieme interrogatoire l'agent me montra 2 livres, « Mon combat » traduction de Mein Kampf et « Le Mythe du XXe siècle » en allemand de Rosenberg. Il me demanda si je reconnaissais ces livres. Il les avait pris dans ma bibliothèque. Il commença par m'interroger sur les signes et les annotations que j'aurais fait aux différents passages de « Mon combat ». Je lui fis observer que je ne me rappelais pas avoir ouvert ce livre pendant la guerre, que je l'avais acheté et lu avant la guerre, que d'autres l'avaient lu et que je me rappelais plus mes annotations. Il interrompit l'interrogatoire, alla demander des instructions et vint me déclarer qu'il ne m'interrogeait plus à ce sujet. Je fus encore rappelé 2 fois pendant lesquelles on insista pour que je reconnaisse avoir reçu la lettre du Cardinal ou de son entourage. Je maintins mes premières déclarations.

Je fus appelé une 6e. fois avec Jef Deschuyffeleer, non chez l'agent qui menait l'instruction, mais chez l'officier pour qui elle était menée. C'était probablement pour nous confronter. Mais il ne put nous recevoir. Un autre agent nous posa pour la forme quelques questions banales et nous fûmes ramenés à S. Gilles. Ce fut mon dernier interrogatoire.

Après le départ du Français nous ne restions plus que 3 à la cellule 93 et comme l'ouvrier était parti presque toute la journée, la vie y était calme et la méditation, la prière, l'étude et la lecture très faciles.

Hélas, au bout de peu de jours l'ouvrier fut averti qu'il devait partir pour Merxplas (15). Le jour même de son départ tous mes effets avaient été portés à la cellule 86 où je me trouvais avec un policier d'Etterbeek et un garçon de café de Schaerbeek arrêté pour fraude de viande. Les présentations furent vite faites et les rapports excellents quoique un peu plus grossiers, et la prière, l'étude et la méditation plus difficiles à cause des conversations banales et incessantes, Là aussi commença le jeu de cartes. Mais très vite nous fûmes à 4. Un entrepreneur de transport d'Anvers, qui en bourse à Bruxelles avait accompagné un ami à la commandature de Bruxelles pour une affaire y fut arrêté avec lui. Le brave homme en était tout désemparé.

J'y suis en très bonne compagnie, le président des J.G.S. (16), un jeune juif (17) et un garagiste de St-Trond (28 ans) (18). C'est très intéressant et j'espère y faire de la bonne besogne. Le soir nous jouons aux cartes (les autres + souvent). L'écriture et l'étude sont assez dificilles. Mais il y a un autre apostolat à excercer et à préparer. Les déménagements ne sont probablement pas finis et on peut s'attendre à tout. Il n'y a qu'à se mettre entre les mains du bon Dieu qui jusqu'à présent m'a visiblement protégé. Puissé-je le mériter!

DOK. Nr. 2

Je fais une très bonne retraite, J'en avais bien besoin après ces 30 années d'apostolat jociste. Je puis voir les lacunes pour me préparer à la dernière étape la plus décisive. En avant plus que jamais pour la conquête des âmes des jeunes travailleurs et des jeunes travailleuses.

De la propagande, et des réalisations plus que jamais! Surtout les Semaines d'études :. plus ferventes, plus enthousiastes, plus décidées pour + de chefs mieux formés (19) Pour rien au monde ne pas les supprimer, les faire passer plutôt pour retraites. Je prie pour vous et vous bénis. Demandez à tous et à toutes de prier et de communier pour nous. Que Dieu nous protège et nous garde dans son amour.

Tâchez de me procurer du papier pour écrire.

  

DOK. Nr. 3

Fête du Sacré-Cœur - 12 juin 1942. Il y a 26 ans et aujourd'hui! (20). La milice du S.C. (21) dans la vie, dans les milieux de vie, dans les institutions, dans la masse. Milice passionnée de son chef, de son Règne, de sa doctrine, de son influence. Milice qui a la mystique de la Royauté spirituelle, morale, sociale, temporelle de son chef. Jeunes travailleurs, fiancés, futurs époux, citoyens. Hier l. (22).

Fête de Saint Antoine de Padoue. 13 juin 1942. Revoir à fond le problème de l'éducation de la J.O. (23) en partant de sa vie, des problèmes, des conditions et du milieu de sa vie. Essayer de le mettre par écrit.

Dimanche 14 juin 1942. J'aurais dû aujourd'hui prêcher la récollection des fiancés à Anvers (24). Quelle révolution à provoquer et à réaliser par la JOC : des fiançailles chrétiennes, saintes et sanctifiantes pour la masse. Sauver la masse par des fiançailles chrétiennes, parce que c'est sa vraie vocation. Séminaire de futurs prêtres laïcs, noviciat de futurs religieux laïcs, les fiançailles ont une mission irremplaçable dans l'Eglise et dans la société. Emballer une élite pour cet apostolat, afin qu'elle soit vraiment le levain dans la pâte. Rien de plus masse que les fréquentations, rien de plus élite que les fréquentations apostoliques : le levain dans la pâte (25). Quel champ immense pour la vraie JOC de 18 à 25 ans!... 2 Deo Gratias! (26).

Lundi 15 juin 1942. Aujourd'hui, on m'attendait à Namur pour l'O.P. et les autres services (27). Il faudra redoubler d'efforts pour qu'ils soient à la hauteur des besoins actuels, que nos dirigeants et nos militants en comprennent l'importance, et qu'ils aient un plan de propagande pour atteindre toutes les écoles et toutes les institutions intéressées. Dans ce domaine, il faut chercher de nouvelles compétences et de nouveaux dévouements. Immédiatement, sans attendre, partout! Ah! si on parvenait à le faire comprendre, quel bien immense il y a à faire et quelle force pour l'Eglise et pour les âmes! cach. lettre réunion. 2e I. (28).

Mardi 16 juin 1942. Longue et vaine attente (29). Fiat! Fiat! (30)- Chez le médecin. Un 3me compagnon, un soldat, prisonnier français arrêté après son évasion, La cellule devient petite pour 4 mais on n'a pas à se plaindre. Le manger est meilleur qu'on n'aurait pu l'attendre. Le pire est toujours l'incertitude. Mon Dieu, donnez-moi l'abandon total, complet, pour tout et pour tous. Car il est plus pénible de penser aux autres que de penser à soi-même. Si je savais que tous les autres sont libérés, quel Magnificat (31) je chanterais. In te, Domine, speravi; non confundar in aetemum (32).

Mercredi 17 juin 1942. Merci, mon Dieu, des grâces reçues! Donnez-moi la force, le courage et la persévérance. Que je ne me laisse arrêter par aucune crainte! Prenez-moi entièrement et exclusivement à votre service. Que je voie le bien à faire et que je le poursuive avec passion et avec enthousiasme. Apprenez-moi à être encore plus un entraîneur et un chef. Qu'aucune déception ni aucun insuccès ne m'arrêtent jamais! Aidez-moi, ô Jésus, à comprendre cette vérité qui devrait dominer notre vie : Dieu a voulu avoir besoin de nous, de notre apostolat, de notre audace de notre sacrifice. La Toute-Puissance de Dieu a voulu être une totale impuissance sans nous. Tout le sacrifice du Christ est condamné à l'insuccès sans le nôtre. Mon Dieu, aidez-moi, éclairez-moi, fortifiez-moi, emballez-moi!

Jeudi 18 juin 1942. Deo Gratias! Rester fort, optimiste, persévérant, surtout après l'épreuve. En particulier dans certains laisser-aller, certaines négligences. Etre plus exigeant, plus sévère vis-à-vis de soi-même. Le bon Dieu me donnera-t-il encore jamais pareille grâce? C'est certainement la + grande de ma vie, et de quelle vie! A 60 ans, reprendre, recommencer avec + de jeunesse, plus de fougue, de totalitarisme qu'à 20 ans! Alors aussi, j'avais de la fougue, de l'audace; mais aussi que de faiblesses. J'étais plus fort en paroles qu'en actes, et plus fort en actes qu'en renoncement! On ne peut servir deux maîtres. Mon Dieu, aidez-moi. Vous connaissez ma faiblesse et mon néant. Soyez ma lumière, ma volonté, mon amour, ma vie! 3 Int. (33)

Vendredi 19 juin 1942. 3i — 91/2-61/2h. Ques d'Enq. — Rép. — Leç. Publ. R. 7 juin (34). Deo Gratias. Le bon Dieu est bon et envoie toutes les grâces... j'y ai vu frère M. (35). Il était un peu tard pour manger mais ce sont de si bonnes privations. J'espère pouvoir faire une très bonne retraite, la meilleure depuis 30 ans. J'en ai un si grand besoin. Voir, juger, agir (36). Que c'est difficile à expliquer à des gens préconçus. Il faudra de la patience et des preuves plus fortes que toutes les ténèbres.

Samedi 20 juin 1942, Le témoignage d'un souvenir fidèle est un grand réconfort. Rien n'arrête ni n'arrêtera les âmes fidèles. Là est la garantie de la Victoire. Mon Dieu, accordez-moi la fidélité intégrale à ma vocation.

Dimanche 21 juin 1942. Aujourd'hui, j'aurais dû être à Seraing. Je souhaite que mon absence soit plus efficace que ma présence et qu'elle incite tous les militants et tous les aumôniers à redoubler d'efforts pour faire de la Fédé de Liège la meilleure de Wallonie. Oh! si je pouvais obtenir cette grâce par mon emprisonnement! Quelle joie et quelle bénédiction!

DOK. Nr. 4

Du papier et de la Semois (de mon frère) s'il y a moyen. Profitez de ceci (37) pour exciter enthousiasme, propagande, réalisations. Provoquez prières, messes, communions, pèlerinages. Tenez absolument S.E. (38), même s'il faut faire passer pour retraites. Avertissez M.A.S. (39) seule. Personne d'autre ne doit savoir (ne permettez pas qu'on touche à l'unité de l'organisation pendant mon absence) que vous (40) en rapport avec moi. Prévenez toute indiscrétion. C'est affreux comme on est vite trahi. S'il y a moyen faites-moi aussi parvenir les Exercices Spirituels de S. Ignace. Je prie beaucoup pour vous tous. Courage et persévérance jusqu'à la fin. Le Bon Dieu est avec nous et nous protège visiblement.

(Dans le texte de la 2ème leçon, enlevez race, communauté nationale et remplacez par biens temporels — ou bien, ajoutez les autres que j'ai nommés à la 1ère leçon) (41)

DOK. Nr. 5

Lundi 22 juin 1942. Aujourd'hui, j'aurais dû être à une réunion d'aumôniers à Liège. Il faudra en prendre un plus grand soin, mieux préparer, mieux se concerter. C'est la partie la + négligée de la JOC. Et pourtant, c'est la partie la + importante. Aussi longtemps que nous n'aurons pas des aumôniers mieux formés comprenant le problème de la J.O ., voulant la solution par la méthode et l'organisation jociste, i1 est impossible de réussir. Je dois beaucoup y penser et chercher les moyens de remédier à la situation présente qui est vraiment désastreuse en Wallonie (42).

Mardi 23 juin 1942. Deo Gratias. Le bon Dieu nous protège visiblement. Puissions-nous le mériter surtout après l'épreuve. Etre prêt à tout pour sauver la JOC. Que de malentendus dans le monde et qu'il est difficile de les dissiper. L'Homme juge plus par la passion que par la raison. Il n'écoute même pas son adversaire. Veni, Sancte Spiritus! (43).

Mercredi 24 juin 1942. Aujourd'hui, 100 prisonniers sont partis pour Merxplas (44). J'ai encore été interrogé, d'abord sur le livre « Mon Combat » d'H. (45) qui se trouvait dans ma bibliothèque (46). Ensuite de nouveau sur la lettre du Cardinal à V.F. (47). On m'a de nouveau accusé de mensonge et demandé de reconnaître que j'avais reçu la lettre du Cardinal. Comment obtenir que Jef Desch (48). retire sa déposition en avouant qu'il s'est trompé (49).

DOK. Nr. 6

Mercredi 24.6.42. Changé de cellule, 88 (50), avec un policier d'Etterbeek et un Mr. de Schaerbeek. Tout fait prévoir un long emprisonnement. A la grâce de Dieu, pourvu que je puisse en profiter. L'étude et l'écriture deviennent plus difficiles ici. Dans l'autre cellule j'étais avec un frère des Ecoles Chrétiennes et un ouvrier d'Haeren (?) Celui-ci étant de corvée, était presque toujours parti. Il est aujourd'hui à Merxplas et le frère et moi avons été séparés (51). Veni, Sancte Spiritus (52).

Jeudi 25.6.42. Déjà habitués à mes nouveaux compagnons. Hier soir, avons joué aux cartes de 6 à 8 h! Nous devons encore + développer chez nos propagandistes et nos chefs le sens de la responsabilité totale; les habituer à l'accomplissement exemplaire et héroïque de tous leurs devoirs, de manière à pouvoir compter sur eux à la vie comme à la mort (53). Dans les circonstances actuelles, c'est indispensable. Nous en sommes loin. Un 4ème pensionnaire vient d'entrer dans notre cellule. Adieu l'étude et l'écriture. C'est un nouveau sacrifice à ajouter aux autres.

Vendredi 25.6.42. Je suis en bonne compagnie! Je crains de devoir attendre pour changer de linge et recevoir un peu de ravitaillement. Tout semble indiquer que c'est pour longtemps. Comme le bon Dieu le voudra. Je l'offre volontiers pour le mouvement et aux intentions divines! Courage et espoir — surtout du travail et de la propagande.

  

DOK. Nr. 7

1. Evitez tout pour que vous-même (54) ne soyez pas arrêté, ni M.A.S. (55) pour veiller à l'ensemble.
2. Récompensez richement celui qui se dévoue si généreusement (56).
3. Si possible que M. Boone (57) réunisse les Aumôniers JOC-JOCF pour préparer les S.E. (58) qui doivent mieux réussir que jamais, Vous y parlerez de l'O.P. (59), Vincent (60) et Brück (61) de la JOC. Melle Arnould de la JOCF (62). Que ce soit une réunion où les Aumôniers promettent de faire tout ce qui est en leur pouvoir pour sauver la JOC.
4. Que Melle M.A.S. veille à l'unité en pays flamand (63). Qu'on n'y change rien pendant mon absence.
5. Mon frère de Hal (64) n'a-t-il pas encore reçu de lettre de moi?

Je ne sortirai pas de prison avant qu'une contradiction existant entre la déclaration de Jef Deschuyffeleer et la mienne ne soit dissipée. Jef a déclaré à son 2ème interrogatoire : « M. Cardijn a lu la lettre du Cardinal à Von Falkenhausen à la réunion des Aumôniers. M. Cardijn y a aussi déclaré qu'il avait reçu la lettre à Malines du Cardinal en personne. A la demande des Aumôniers il leur a donné plusieurs exemplaires ». Contre cela, j'ai déclaré : J'ai trouvé la lettre dans une enveloppe dans ma boîte au lettres. Je reconnais l'avoir lue et l'avoir fait multiplier et distribuer aux aumôniers. Mais j'ignore où elle a été multipliée et à combien d'exemplaires ». Ils veulent me faire avouer que j'ai reçu la lettre du Cardinal. J'ignore comment et pourquoi Jef a pu faire cette documentation (sic). Le mieux est de n'en rien dire avant mon retour. Montrez ceci à M.A.S. Elle doit le savoir.

Ils viendront probablement à la Centrale un de ces jours (65).

 

DOK. Nr. 8

Vendredi 26.6.42. Changé de S. Gilles à Forest. Cellule 104 (66). Moins bien qu'à S.G. (WC — eau — bols) avec Haulot, prés, des J.G.S. (67), avec un jeune juif (68) et un garçon de S. Trond (69), garçons très sympathiques. Nous faisons bon ménage, attendons le repas qui n'arrive pas. Pour tout le reste Deo Gratias (70).

Samedi 27.6.42. Le Christ entre les 2 larrons! (71) Ils ont compté tous mes os! (72). Vertus naturelles, propreté, hygiène, culture physique. Toujours pas de linge et pas de ravitaillement. Je suis curieux. Courage et persévérance! Une mesure pour rien (73). 2 fois : pommes de terre et carottes!

28.6.42. Dimanche. 3ème dimanche en prison. Aujourd'hui, je devais prêcher et parler à l'Institut des Aveugles de Woluwé à l'occasion du l0ème anniversaire de la section jociste. J'offrirai mon dimanche à leur intention. De loin, j'ai entendu les orgues pour la messe des prisonniers ordinaires (74). Tout est beaucoup moins bien qu'à Saint-Gilles à tout point de vue (nourriture, ordre du jour, préau, propreté). Offrons tout cela. Hier confrontation manquée avec Jef Deschuyffeleer (75).
________________________

Mr. J. Meert, Centrale Jociste
Boulevard Poincaré, 79 Bruxelles
pour toutes communications verbales chez Mme Haulot, rue des Lupins 2 Boitsfort
avant mardi 7 juillet (jour où elle vient visiter son mari qui est en prison) (76).
______________________________

Allez à la Gestapo, avenue Louise, 510, 
demander avec insistance de pouvoir apporter du linge et du ravitaillement
______________________________

Prison S. Gilles. Cellule 104 (Forest)
______________________________

Si vous ne pouvez pas donner de colis pour moi, mettez une chemise et un pot de beurre (à demander à mon frère) dans le colis de Mme Haulot.

    

DOK. Nr. 9

30 juin 1942. Que St-Paul me protège! (77) Merci de tout.

1. n'envoyez pas d'effets d'hiver (bas, caleçon, camisole de laine) mais effets d'été (bas, camisole, pijama). Le strict nécessaire. Je n'ai pas de coffre où rien placer et ne puis rien avoir en cuir, bois, etc. On m'a tout enlevé, serviette, etc. Envoyez-moi si possible un sac pour tout mettre et tout transporter d'une cellule à l'autre, car on déménage souvent.
2. si possible envoyer aussi allumettes, semois, enveloppes.
3. soyez très prudents. Ne vous exposez pour rien ni personne. Vous devez rester pour  le  mouvement  seul.   N'employez ce moyen-ci  (78) que  pour  l'absolu nécessaire. Ne compromettez pas les sœurs. C'est trop dangereux. Dites à Mlle Arn. (79) que je n'ai pas reçu les exercices spirituels de S. Ignace.
4. la nourriture est meilleure depuis aujourd'hui. S'il y a moyen un peu de beurre (à mon frère) et des confitures (frère) et des biscuits (frère) pour suppléer au pain insuffisant.

Pour le programme 1942-43, laissez les propagandistes et les aumôniers décider. Mais aidez les beaucoup. Le + important n'est pas le programme, mais la conquête des membres de 18 à 25 ans, surtout pour la JOC en Wallonie. Il faut doubler les effectifs. C'est une question de vie ou de mort. Profitez de mon emprisonnement pour exalter l'esprit de conquête. Il faut faire promettre + que le nombre sera augmenté, si possible doublé, à ma sortie de prison. Entendez-vous surtout avec Mlle Arn. pour toute la Wallonie (80).

M. Meert 
Centrale Jociste 
Bld. Pointcaré 79

Si possible pantoufles légères pour la cellule.

DOK. Nr. 10

1 juli 1942

Merci de tout. Si possible des bas légers, camisoles d'été, essuie-main, fourchette, pantoufles légères pour cellule. Mon frère a-t-il reçu ma lettre (81)? Je n'ai pas reçu de paquet officiel. 6 interrogatoires, le dernier jeudi 25 juin. Un autre détenu chez qui on a trouvé 5 lettres du Cardinal a été interrogé hier 30 juin. On m'accuse d'avoir diffusé ces lettres que j'aurais déclaré avoir reçues du Cardinal d'après déposition Deschuyffeleer (82). Jusqu'à présent pas de confrontation. Je crois que nous ne serons pas relâchés avant que la police ne trouve d'où proviennent ces lettres. Je crois que l'Autorité Allemande nous gardera en prison, à moins qu'on ne parvienne à lui faire comprendre que notre détention lui fait beaucoup de tort en Belgique et à l'étranger, et ne lui procure aucun avantage. Peut-être pourrait-on écrire au patriarche de Lisbonne (83) afin que Sanhazar (sic) (84) intervienne. Et aussi au Cardinal Copello (85) afin que le ministre de l'Argentine (86) intervienne. L'Allemagne tient à ces 2 pays. Peut-être aussi la Suisse. Je ne sais si un avocat peut faire quoi que ce soit (87). Consultez peut-être le prince de Ligne (88). Tout irait pour le mieux ici, si mon ventre ne me jouait des tours. Le couchage aussi est pénible. Mais c'est une bonne épreuve. J'offre volontiers tout pour la J.O. (89). Pourvu que nos aumôniers tiennent. Courage et confiance. Le pire c'est qu'on ne sait presque pas travailler parce qu'on est à 4 en cellule. Envoyez leçons Woluwé pour amorcer discussions avec Haulot (90).

M. (91)

DOK. Nr. 11

1 juillet 1942 — Je n'ai pas encore reçu de paquet officiel, ni de lettre, ni de visite. Si j'avais un peu de Semois, je serais content. J'ai mes deux pipes. Je souffre le plus la nuit. On couche paillasse par terre à 4. Mes vieux os trop maigres sont tout raides. Le moral est très bon. Les intestins me jouent parfois de vilains tours.

Je suis en cellule avec Arthur Haulot. Dommage qu'on n'est pas seul. On pourrait chercher à fond. Envoyez-moi, par ce moyen-ci, mes 4 leçons de Woluwé. Je les prendrai comme point de départ pour des mises au point ultérieures. Ci-joint un billet qu'il m'écrit. Je souhaite que notre rencontre porte des fruits (92). Priez pour cela.

Samedi j'ai été appelé en confrontation avec Jef Deschuyffeleer. Mais l'officier n'a pu nous recevoir. J'ai pu lui dire qqs. mots. Je ne sais rien de Magnus ni de Michel.

Dans les 4 cellules par où j'ai passé j'ai déjà rencontré une collection intéressante de 13 compagnons! Ce n'est pas toujours rigolo!

DOK. Nr. 12

3.7-42 — Fête du T.S. Sang (93)

Que le sang de mon Divin Maître m'obtienne la force et le courage de souffrir jusqu'au bout. La diarrhée a atteint son paroxysme hier et cette nuit. Les cataractes ont été ouvertes tout le temps. Ce n'est pas amusant... pas même pour mes compagnons de cellule, pendant cette chaleur. C'est certainement ce régime qui me vaut cela... légumes, légumes, légumes!

Pour les Semaines d'études il faudra bien tout prévoir. La gestapo possède probablement toutes les dates dans mon agenda. D'après elle, les S.E. doivent être déclarées et autorisées.

Vous n'êtes pas censés savoir qu'il faut une déclaration et une autorisation (94). Le mieux est de ne pas le dire. Mais il faut avoir pour chaque S.E. un aumônier responsable. Au besoin, on peut dire que ce sont des retraites. Qu'on évite d'y avoir des papiers compromettants et d'y traiter des sujets compromettants. Je crois qu'on ne sera pas inquiété si on n'y trouve pas des écrits prohibés ni des attaques. Je crois que sans la lettre du cardinal et la pénible déclaration de Jef Deschuyffeleer nous n'aurions pas été maintenus en prison.

Profitez des S.E. pour relancer à fond le mouvement : soignez les cérémonies de promesses et d'engagements (95). Soulevez l'enthousiasme et l'optimisme, en disant combien je serai heureux de constater leur fidélité et leur courage et de retrouver le mouvement plus fort et plus conquérant. Dites leur que j'offrirai tout dans cette même intention et que de loin je serai plus présent que jamais. Les dernières années je ne pouvais plus passer qu'en coup de vent, cette année je demeurerai en pensée et en intention présent à toutes depuis la première jusqu'à la dernière minute. Si on savait trouver et former quelques aumôniers qui veuillent se donner entièrement à la JOC. Est-ce qu'on répand « Entre vos mains » de Mazioux (96) qu'on dit être si bien pour les aumôniers? J'y pense beaucoup et voudrais bien écrire, mais ne vois pas comment. Peut-être pourait-on m'envoyer «  entre vos mains » et le « Manuel » (97) en correction qui est chez Mr. Cardolle (98). Dites lui aussi combien je compte sur lui.

M. (99)

DOK. Nr. 13

1. J'ai reçu aujourd'hui — vendredi 3-7-42 — mon premier colis officiel de linge, sans sac au dos.  Ne pouvez-vous pas demander de pouvoir y ajouter le ravitaillement qu'on permet à tous les prisonniers: pain, beurre, confitures, viande fumée, œufs. Semois, cigarettes, cigarillos. En été, n'y mettez pas de gros bas d'hiver mais des bas de coton (il y en a 4 paires dans ma grande armoire).
2. Pour le courrier spécial (100) tâchez que les messages puissent nous être passés entre 1 et 2h. C'est le meilleur moment de la journée.
3. Chaque semaine demandez à mon frère : Semois, un peu de beurre et de confiture.
4. Attention aux abréviations! Je ne comprends pas. Que signifie : « Susp. décidée W.F. et Ver » (101).
5. J'espère que tout va bien à la VKAJ-JOCF , malgré le peu de nouvelles.
6. Pour l'avocat, je ne puis que répéter qu'il faut demander conseil à d'autres plus au courant. J'ignore en quoi il peut rendre service. Sera-t-il mieux reçu à la Gestapo ? Je crois que nous ne serons pas condamnés mais écartés (102). Il faut faire comprendre à l'Autorité occupante que cette mesure leur est très nuisible à eux-mêmes. Cela est-il possible?
7. Demandez à la Croix-Rouge d'envoyer à Jean Decoster (103), cellule 104, Forest Saint Gilles des livres pour nous tous. Car nous n'en avons pas encore reçu dans notre nouvelle cellule.
8. Comme je l'ai déjà demandé, faites intervenir si possible Rome, Carrel (104), Lisbonne, Suisse et Argentine.
9. Comme je l'ai déjà demandé aussi envoyez-nous texte dactylographié des leçons de Woluwé. Il doit y avoir encore un ex. sur mon bureau.
10. Courage, confiance, persévérance. Toutes mes prières et tous mes sacrifices pour la J.O. et pour vous tous.

DOK. Nr. 14

[4 juli 1942]

Les J.T. face aux Temps Nouveaux (105).

1. Changer la date de l'Imprimatur — effacer le 7, ce sera alors le 2 juin (106), donc avant mon arrestation. Qu'on dise donc que l'impression était finie avant notre arrestation.
2. ne pas exposer en vente, ni aux éditions jocistes (107), ni aux Semaines d'études. Envoyer la lettre que j'ai écrite aux Aumôniers et aux dirigeants régionaux (108).
3. envoyer le livre à des personnes sûres (demander liste à Mlle Arnould et à M.A.S.) ...(109).

Il est entendu que si la Gestapo prend le livre, on dit que ce livre n'est pas destiné à la vente, mais comme pour toutes les S.E. précédentes, aux Semainiers (110) et Aumôniers. Qu'on croyait, conformément aux ordonnances (111) et à l'exemple des autres collections « bâtir, (112), etc. » qu'il ne fallait pas d'autorisation pour imprimer puisqu'il ne s'agit pas d'un périodique, ni d'un livre politique.

Ci-joint les épreuves que je vous prie de me renvoyer. 
_______________________

Je n'ai pas beaucoup de confiance pour ceci (113) en Mgr. Gerlier. Je pense qu'il vaut mieux que la JOC — JOCF belge écrive officiellement à la JOC suisse, portugaise et argentine pour demander intervention de la part de leurs gouvernements en faisant agir les cardinaux et les évêques. Pour Rome demander à Mgr. Devoghel (114) comment vous pouvez l'atteindre.

1. Merci pour tout.
2. Remerciez aussi mon frère. Je lui ai écrit aujourd'hui une 2e. longue lettre en flamand avec compliments pour toutes et tous. Je suis curieux si cela arrivera (115). Il doit  aller au 510,   Avenue  Louise,  demander  de pouvoir m'envoyer du ravitaillement, parce qu'il sait par expérience que mes intestins ont besoin d'un régime spécial. Il doit aussi demander de pouvoir me visiter. Le règlement prévoit une visite tous les 15 jours, à 3 personnes ensemble, avec l'autorisation de la paroisse (116). Que Mlle Am. et M.A.S. viennent d'abord. Les autres viendront
ensuite.
3. Ne coupez pas le pain, il est trop sec. Nous avons un couteau. S'il y a moyen, petits ciseaux. Aussi 2 jeux de cartes. Et s'il y a moyen aussi des cigarettes. Il y a ici des prisonniers qui depuis un an n'ont reçu ni lettre, ni colis. Aussi du sucre en poudre et sel.
4. Donnez la lettre ci-jointe à M.A.S. (117).
___________________________

Pour les lettres pour le Portugal et l'Argentine, la Suisse peut facilement correspondre. Et la France libre peut facilement correspondre avec la Suisse. N'oubliez pas que l'Argentine m'a invité officiellement à y aller actuellement.

DOK. Nr. 15

7-7-42

Pour les S.E., les publications et les réalisations, je demande et insiste encore pour que ni vous (118) ni M.A.S. ne preniez aucune responsabilité vis-à-vis de la Gestapo, afin que vous ne soyez ni arrêtés, ni écartés. Ce serait un désastre. Vous devez rester pour la centrale (119). Tourneppe (120), rue des Palais (121) et l'ensemble. M. A.S. pour les ressources financières de l'ensemble. Pour les S.E. c'est un aumônier régional et un ou une propagandiste qui doit prendre la responsabilité. Si M.A.S. veut absolument prendre la responsabilité des S.E. de la VKAJ — ce que je regretterais beaucoup — elle doit mettre quelqu'un au courant des ressources (sa sœur ou Mlle Pauwels)(122).

Pour l'impression à la S.A .R. (123) des leçons de Woluwé ou pour leur diffusion, vous ne pouvez pas prendre des responsabilités. Que votre frère qui est à la S.A .R. (124) dise que la commande a été passée au mois de mai, qu'il ne sait plus par qui. Si on insiste, qu'il dise que c'est par moi. La même chose pour la diffusion.

Je serais très ennuyé d'apprendre que vous ou M. A. S. aient été arrêtés ou écartés, sans que toutes les mesures aient été prises pour le prévenir. Si vous deviez être écarté, il faudrait que Mlle Vanderjeugd (125) ait l'autorité à la Centrale , à Tourneppe et à la rue des Palais.

Je crains que nous ne restions pas longtemps à notre cellule. Il y a beaucoup de réclamations sur le service, l'eau, les vases de nuit de Forest. Aujourd'hui 13 prisonniers de Forest ont encore été ramenés à St-Gilles. C'est pour cela qu'il faut insister pour obtenir l'autorisation du ravitaillement ordinaire, comme pour tous les prisonniers en disant que le régime alimentaire de la prison est insupportable pour mes intestins et m'épuise complètement. Pour les messages nous chercherons alors un autre tuyau.

En attendant Deo Gratias pour tout. Le bon Dieu nous a vraiment comblés. Puissions-nous en être dignes!

On répand ici des nouvelles mauvaises sur l'Egypte et le Front Russe (126). Le mieux est de ne pas y penser et de nous confier à la Providence.

Personnellement je crois que le danger est de nouveau passé pour la JOC , JOCF et KAJ, VKAJ, et que c'est la lettre du Cardinal et des évêques à V. Falkenhausen qui nous a mis dedans. Mais il faut pourtant veiller pour les S.E. et pour les publications (Hier, de jeugd) (127). Bien d'avance fixer les responsabilités pour qu'on ne se contredise pas. Autant que possible pas de responsabilité féminine. Le régime à plusieurs dans une cellule doit être encore plus pénible pour des femmes.

Je crains que notre tuyau ne devienne dangereux. Les sœurs sont déjà en rapport avec plusieurs prisonniers. Je comprends qu'il est difficile de refuser. Mais je pense à elles, si elles étaient prises ce serait terrible pour la communauté. De grâce de la prudence; et si quelqu'un est pris, du silence pour les autres!

DOK. Nr. 16

[7 juli 1942]

1. Merci pour tout. La pappe au riz est aussi bonne qu'il y a 26 ans! (128).
2. Si possible un peu de sucre en poudre.
3. On nous passe maintenant les paquets le matin entre 10 et 11h. parce que, paraît-il, le commissionnaire attend les messages. Cette heure n'est pas si bonne parce que entre 9 et 11h. nous sommes souvent dérangés pour aller au préau, aller à l'instruction, recevoir un paquet etc. La meilleure heure pour nous est entre 12 et 14 heures. Entendez-vous avec les sœurs.
4. J'ai laissé lire les leçons à Haulot. Il est d'accord avec tout. Ci-joint les points que je lui avais passés après sa première note que je vous ai communiquée. Ci-joint sa réponse (129). Il me semble tout à fait athée sans le moindre besoin religieux. Je prie et médite devant tous. Pas la moindre réaction. A propos de la situation de la
J.O., je m'élève contre des atteintes à la moralité. Tout le monde est d'accord. Il faut beaucoup prier pour obtenir la lumière du S. Esprit qui éclaire les âmes. 
5. Nous devons obtenir de nos dirigeants et militants plus de générosité spirituelle et morale, sinon nous sommes impuissants. On doit beaucoup y insister durant les S.E., pendant tout le programme aux R.R. (130). Nous ne sommes pas assez exigeants pour nous-mêmes et pour tous nos collaborateurs.
6. Dites à M.A.S. que pour les S.E. Mr. Dejonghe pourrait me remplacer en Fl.Occ, le P. De Rechter en FI. Or. (131). Les 2 pour Louvain, Wavre (132), etc. Il faudra bien s'entendre sur le texte des leçons.
7. S'il y a moyen, envoyez-moi aussi plusieurs cahiers de classe à écrire pour mes compagnons et pour moi-même.
8. Union de prières et de sacrifices avec tous in X° (133).
9. S'il y a moyen des élastiques pour fixer le papier sur les pots de beurre, etc.
10. Dans les leçons de Woluwé il y a une ligne qui pourrait un peu froisser. Ce doit être dans la 3ème ou 4ème leçon: un fanatisme et,., qui ne sont mauvais que quand ils sont au service de la violence et de l'erreur. Il y a  d'abord le mot fanatisme qu'on pourrait peut-être remplacer par ferveur et entre violence et erreur il faut le et pour qu'on ne dise pas que j'approuve la violence au service de la vérité (134).

  

DOK. Nr.  17

8 juli 1942.

1. Avez-vous fait porter les messages d'A. Haulot par porteur à sa femme à Boitsfort (Floréal (135) tram 36). Ou les avez-vous envoyés par la poste? Il est étonné de ne pas avoir reçu de réponse, et comme son courrier est surveillé, il craint que sa femme ne les ait pas reçus. Voulez-vous y aller vous-même d'urgence et me répondre immédiatement?
2. Nous restons toujours à la cellule 104 (Forest) malgré tous les déménagements. Puissions-nous y rester! Mais à la grâce de Dieu.
3. Envoyez-moi les souliers qui sont dans la valise dans ma chambre de devant (136). Je vous renverrai les souliers que je porte, afin que mon frère puisse y faire remettre de bonnes grosses semelles pour l'hiver prochain. On ne sait pas où nous pouvons être transportés. Il vaut mieux tout prévoir.
4. N'oubliez pas chaque semaine un peu de semois et des allumettes. Il y a de la Semois chez mon frère et aussi à la cave de la rue des Palais.
5. Courage et confiance en tout, pour tout et pour tous. Dieu est avec nous!
6. Que je serai heureux de vous revoir tous... en liberté... et de recommencer le travail... plus que jamais jusqu'à la mort! Que Dieu nous bénisse tous.

DOK. Nr. 18

10-7-42— Une épreuve! Haulot est parti (137) et les sœurs n'ont rien apporté. Serait-ce une alerte. En tout cas courage et confiance! Tout ce que Dieu veut, parce qu'il le veut, comme Il le veut, aussi longtemps qu'il le veut. Qu'il m'en donne la grâce. Meilleure bénédiction!

Jef Deschuyffeleer est depuis hier au 106 à 2 cellules à côté de moi. Si on doit lui passer qqc. chose (cigarettes) qu'on les passe par moi.

 

DOK. Nr. 19

11-7-42— Un mois déjà. Un mois de bénédictions. Peut-être le bon Dieu a-t-Il voulu nous donner une transition pour les épreuves de demain. En tout cas, merci. S'il faut renoncer à tout (138), nous Lui demanderons les grâces nécessaires. Que tout serve à sa gloire et à l'extension de son règne par le JOC parmi la jeunesse ouvrière!
  

DOK. Nr. 20

12-7-42 

Hier soir un heureux message est venu nous rassurer. Deo Gratias (139).

Haulot est donc parti. Nous ne savons où il est. Pouvez-vous nous informer. Dites à sa femme que j'ai brûlé sa lettre.

Il est remplacé par un juif polonais qui ne m'inspire pas confiance (140). S'il envoie un message, que la personne ne se fasse pas connaître, ni le moyen employé — qu'elle dise que c'est par un prisonnier libéré et par un autre qui rentre — ou plutôt qu'on ne dise rien.

Il aurait mieux valu ne rien dire à S.Em. (141) du recours à des Cardinaux étrangers (142). Je souhaite aussi que la farce de Woluwé (143) ne se repète pas devant S.Em. à une autre S.E. (144). N'oubliez pas qu'ils (145) ont les dates des S.E.

Mon frère, s'il va chez un avocat, est censé ne rien savoir. Il peut lui dire que depuis 30 ans je ne m'occupe que des jeunes travailleurs; que j'ai toujours donné des ordres qu'on devait en tout observer les ordonnancces de l'Autorité Occupante; que mon arrestation nuira beaucoup aux Allemands parce que la population sait le bien fait à la JOC (146).

Je serai évidemment content d'être sorti de prison avant l'hiver. Mais pour ceci comme pour tout à la grâce de Dieu. Je prie beaucoup pour tous et toutes et vous remercie infiniment pour tout. Que Dieu vous garde.

S'il y a moyen d'avoir chaque semaine du tabac et des cigarettes et des allumettes tant mieux.

Attention au message du polonais. Ne vous compromettez et ne nous compromettez pas. Remettre de vive voix, sans remettre le papier. Qu'on dise le message, sans remettre.

Demandez à la Gestapo de pouvoir déposer de l'argent 1.000 Fr. pour moi à la cantine de la prison.

DOK. Nr. 21

12-7-42

J'ai été appelé ce matin chez le médecin (147). Il m'a ausculté et m'a donné un récipient pour examiner les selles. On devrait pouvoir lui faire accroire que j'ai la tuberculose des intestins et des reins!!! Cela est-il possible et pourrait-il entraîner une libération??? (148).

On voit bien que ceux qui soignent pour les paquets ne fument pas sinon ils n'oublieraient pas le tabac et les allumettes. En prison on ne peut pas faire de plus grand plaisir à quelqu'un qu'en lui passant une cigarette et une allumette!!

Avez-vous des nouvelles de Haulot?

Pour le juif Polonais, passez les messages de vive voix et ne laissez jamais de trace, ni ne vous faites connaître, inscrivez vous-même la réponse sur un billet, et apportez ce qu'il demande. De la prudence positive en évitant tout ce qui pourrait nous faire dénoncer.

Ci-joint les 2 ex. des leçons (149)...puisque Haulot est parti. 

Prions plus que jamais pour obtenir la protection divine. 

Merci encore pour tout.

DOK. Nr. 22

13-7-42

Je suis toujours préoccupé de vous et des religieuses, depuis que ce juif polonais est dans notre cellule. Si en portant le message vous ou la personne désignée remarque quelque chose de louche, n'hésitez pas à tout suspendre pendant tout le temps qu'il est ici. Que les religieuses envoient un simple billet : « Tout suspendu à cause danger ». Sinon envoyez les cigarettes qu'il demande. Ne laissez jamais rien d'écrit et ne donnez jamais aucun détail. Il ne faut pas non plus parler ni à un avocat, ni à personne, qu'elle est en communication avec lui. Que Dieu vous protège!

Le travail est difficile parce que toute la journée on joue aux cartes, chante, discute, des choses les plus interlopes. Quel monde! Si vous devez suspendre, ne dites rien à l'autre famille juive du vrai motif. Ne soulevez jamais ni crainte, ni soupçon.

S'il y a moyen du tabac, cigarettes, allumettes.

Aussi ce que le Polonais demande pour se raser, car toutes mes gilettes y passent.

DOK. Nr. 23

15-7-42

Merci de tout. Tâchez que quelqu'un puisse aller chez la femme du polonais pour rapporter quelque chose à celui-ci (cigarettes, rasoir, etc.) Sinon il serait fâché!

Remerciez Rosman et qu'il insiste auprès du Dr. de la prison (150).

Si Son Em. pouvait insister pour qu'on relâche ceux qui sont retenus pour sa lettre (151), ce serait parfait. Aussi pour l'A. G (152).

J'ai passé à Jef Deschuyffeleer lettre, beurre et cigarettes. Si vous savez quelque chose de Haulot avertissez-moi. Courage et confiance et remerciez tout le monde.
_________________________

Aujourd'hui un aumônier allemand (153) est venu plus âgé que l'autre; il a parlé d'une valise-autel pour célébrer la messe en cellule.

J'espère que la KAJ — JOC n'oublient pas la famille Michel Deschuyffeleer (traitement).
_________________________

Aujourd'hui mercredi 15, je n'ai pas encore reçu de colis officiel.

DOK. Nr. 24

[15 juli 1942]

II faudra bien montrer à la femme la lettre écrite par le Polonais lui-même, mais la brûler en sa présence. Ne vous étonnez pas que j'insiste tellement sur le prudence. Si nous sommes découverts, nous recevrons un châtiment qui sera un exemple pour tous les détenus : pour nous coups, cachot, chaînes, etc etc. pour les sœurs peut-être l'expulsion... pour nous l'arrestation. Tout le monde nous condamnera pour notre légèreté. Je vous raconterai après ma libération (?) les tortures subies par certains détenus... Donc de la prudence et s'il y a le moindre danger, stop!

Je n'ai pas encore reçu de colis officiel... Je l'attends au plus tard samedi (quinze jours après l'autre) Il peut peser 6 à 7 Kilos. Essayez du beurre, du pain et autre ravitaillement. Mettez-le dans une boîte en carton (De Beuckelaar ou sucre de Tirlemont — ces boîtes peuvent entrer).

Les choses les plus agréables aux prisonniers sont tabac, cigarettes, allumettes!! Merci de tout. Que Dieu vous protège. Je prie pour vous. Attention pour les S.E. 

Compliments à tous, je n'oublie personne.

 

DOK. Nr. 25

16-7-42

Un de nos codétenus — Jean Decoster de St-Trond (154) — vient de quitter à l'instant notre cellule. Probablement pour Merxplas (155). Voulez-vous l'ajouter sur la lettre ci-jointe, mais en exigeant la prudence. Me voilà seul avec les deux juifs. Jean soignait très bien pour la propreté. Et maintenant! A la grâce de Dieu!

 

DOK. Nr. 26

17-7-42

Nous avons un nouveau compagnon, un lieutenant du service de santé de l'armée, arrêté il y a 2 jours (156). Nous restons toujours au 104.

DOK. Nr. 27

17-7-42

1. Que les paquets pour Jef D. (157) soient aussi minces que possible. Je ne puis les lui passer que quand nous allons ensemble au préau. Il doit savoir les mettre immédiatement dans sa poche et échapper à la vigilance des gardiens qui est très sévère. Ils retournent parfois les poches.
2. Vous pouvez envoyer les imprimés (158). Du moment qu'ils sont dans la cellule, ils sont plus en sécurité qu'à la centrale! Le seul moment dangereux est l'entrée. Si les sœurs pouvaient nous donner un signal très distinct, et venir à la même heure (lh), le danger serait réduit au minimum. Et puis la discrétion! Attention aux propagandistes et aux dirigeants! La moindre indiscrétion peut avoir les conséquences les plus graves.
3. Ecrivez plus distinctement. Il y a des abéviations et des phrases que je ne comprends pas.
4. S'il y a moyen d'avoir des nouvelles du père de Max Coldberg (159)! Celui-ci est très inquiet de ce long silence. Est-ce que tous ses messages ont été remis?
5. Si on veut que nous soyons libres avant l'hiver il faudra se démener beaucoup dès à présent. Je crois que tout dépend immédiatement de l'officier qui dirige l'instruction, avenue Louise 510 (160). Celui-ci seul peut nous libérer. C'est donc celui-ci qu'on devrait savoir influencer. Sinon cela doit venir de très haut. (Ministres ou chefs d'état étrangers).
6. N'oubliez pas tabac, cigarettes, allumettes, papier à cigarettes. C'est plus important que le manger. Si je puis en passer, je ferai beaucoup d'heureux (il y a du tabac dans la cave de la rue des Palais).
7. Je prie beaucoup pour le succès complet des S.E. Si celles-ci réussissent, le reste n'est plus rien.
8. Je suis sûr qu'on priera beaucoup pour nous aux S.E., au service des malades (161), aux sana, etc..
9. Merci, merci de tout à tous. Que Dieu nous protège tous.
___________________________

18-7-42 (162)

Nos 2 compagnons juifs ont reçu hier leur premier paquet de linge et de vivres. Ils sont aux anges. J'attends toujours le mien.

Tout bien réfléchi, il vaut mieux ne pas vous compromettre en m'envoyant les programmes (163).

Courage et patience jusqu'au bout!

Faites brûler les papier du polonais en votre présence.

 

DOK. Nr. 28

18-7-42 à 3h. Ce midi l'aumônier m'a apporté la valise autel pour célébrer la messe en cellule. Je la célébrerai demain pour la 1ère fois avant que les autres ne soient levés, c'est-à-dire à 6h, 1/4. Mais je crains qu'il ne fasse trop sombre pour savoir lire le petit missel. Le mieux serait après le préau vers 9 1/2 h. mais alors je dois renoncer au petit déjeuner et c'est mon meilleur repas, parfois le seul convenable de la journée. Puis le matin on est souvent dérangé par le nettoyage à eau de la cellule, les instructions ou autres corvées et les gardiens allemands ne veulent pas attendre une minute, Si on pouvait célébrer l'après-midi ou, le soir, ce serait le mieux. Demandez à Mgr, Van Eynde (164) les dispenses qu'on peut obtenir en prison : jeûne? après-midi? (165) Quand je suis entré en prison, le premier jour que j'étais dans la cellule du petit frère des écoles chrétiennes (166), un autre aumônier allemand nous a apporté la communion, nous disant que nous ne devions pas être à jeun.

Priez pour que je profite de toutes ces grâces. Dommage que je ne suis pas dans la cellule de Jef Deschuyffeleer. Là ils sont 4 jeunes. Je suis avec mes 2 juifs et mon lieutenant qui ne me manifeste guère de sympathie.

Demandez à Mgr. (167) si je ne puis passer une petite hostie consacrée à Jef au préau pour qu'il puisse communier de temps en temps. Nous voilà depuis plus d'un mois sans messe. Tout cela est une bonne retraite à ce tournant de l'Histoire. En ce moment je n'ai pas encore de paquet. Cela m'ennuye surtout pour pouvoir changer de linge. Il ne fait pas propre ici (W.C. etc.).

J'ai célébré la messe ce matin le quart avant 6h. (168). Cela va très bien. Il ne faut donc pas demander de dispense pour moi, si ce n'est de ne pouvoir allumer qu'un cierge (169). Je ne dois pas vous dire quelle part vous avez tous à ma messe.

Enfin reçu colis! Merci!!!

DOK Nr. 29

[19 juli 1942]

1. Mon colis vient d'arriver. On l'avait porté au 88 — Mettez bien 104 (Forest). Il n'y a qu'une chemise. Il m'en faut une par semaine, surtout ici pour dormir par terre, aussi pyjama. MERCI pour tout,
2. Les aiguilles et les épingles de mon nécessaire à coudre sont toutes rouillées. Mettez en d'autres dans le prochain colis.
3. Je suis avec vous à toutes les S.E, N'oubliez pas les promesses solennelles aux Evêques et aussi à moi:  recrutement et formation: 100.000 cotisants. 40.000 V.K.A.J., 30.000 K.A.J, 15.000 J.O.C.F., 15.000 J.O.C. et des militants et des militantes en conséquence (170). Vendez à tous mon portrait avec dédicace. Il faut un élan irrésistible! N'oubliez pas de chercher des aumôniers adjoints. C'est le bon moment.
4. Je pense aux retraites pour propagandistes (171). Je vous enverrai des suggestions sous peu.
5. Je vous enverrai aussi des notes pour les Aumôniers (172) sur le programme 1942-43.
6. Qu'on tâche que les œufs soient cuits durs, sinon on a des malheurs comme cette fois-ci. Merci pour tout le colis, surtout pour bon pain — beurre. Ajoutez aussi du sel.
7. Ecrivez à Michel (173) que l'oncle Josse (174) pense à lui tout le temps, qu'il peut célébrer la messe chaque jour dans sa chambre, qu'il espère être en bonne santé quand il reviendra, qu'il voit chaque jour son neveu Jef qui est désireux de le revoir.

M.

Il faudra chercher une nouvelle soutane pour l'hiver et une autre pour l'été... celle que je porte aura besoin d'être désinfectée à mon retour. Préparez aussi une paire de pantoufles car celle que j'ai ici...!!

DOK. Nr. 30

21-7-42 Epreuve et miracle. Tous les deux inattendus et bouleversants, de reconnaissance mais aussi de renoncement (175). Plus que jamais entre les mains du bon Dieu avec un abandon complet. Certes c'est pénible d'être privé des moindres nouvelles et des moindres distractions (tabac). Mais c'est si peu de choses en comparaison du reste. Tous les jours seront plus sanctifiés par la messe où mon propre sacrifice pourrait s'ajouter plus généreusement à celui du Maître. Samedi c'est la fête de Jacques l'apôtre. Qu'il obtienne pour M. (176) et M.A.S. (177) de pouvoir rester jusqu'à la fin. Toute ma journée sera offerte dans ce but.

Comme la sœur vous l'expliquera, nous avons été surpris hier soir par un jeune gardien, qui d'une autre cellule a vu monter les paquets (178). Il est venu m'avertir et a gardé l'affaire secrète. Mais le moyen devient trop difficille. Je puis facilement continuer à jeter les messages si les sœurs veulent continuer le signal convenu. Mais faire monter les paquets est trop dangereux. Peut-être bien les messages, mais alors il faut que ce soit vers une heure. Le soir la surveillance change trop souvent. Le mieux c'est d'attendre quelques jours avant de prendre une décision. Nous devons chercher un autre moyen et plus insister, pour obtenir de pouvoir envoyer viande, œufs et tabac par colis officiels, comme pour tous les détenus.

 

DOK. Nr. 31

1. Demandez comment m'est parvenu le bréviaire avec le message!!
2. Je serai heureux d'avoir des nouvelles sur la visite de S.E. (179) à la Sem. d'ét. d'Héverlee (180).
3. Je souhaite que les prédictions de Mgr. V.E. se réalisent!!!! (181). Préparez très bien les R.R. (182) des propagandistes et le lancement du programme 1942- 43. A bientôt les notes à ce sujet, Prions... Prions... pour que le bon Dieu et la S.V. continuent à nous aider et à nous protéger.
6. Merci à tous et à toutes.
7. Qu'on n'oublie pas dans le colis 2 ou 3 essuie-mains.
8. Ci-joint la note sur la retraite des propagandistes. Passez la à MAS (183) pour qu'elle la complète et la fasse traduire.

 

DOK. Nr. 32

1 août. St-Pierre aux Liens. Fête de la libération de St-Pierre de sa prison de Jérusalem : Pierre donc était gardé dans la prison, mais l'Eglise faisait pour lui une instante prière à Dieu. (Epitre de la messe). Toute la JOC prie aussi pour nous (184)... Alors confiance et soumission! Le mois d'août est le mois des grandes manœuvres jocistes. Je ne ferai pas cette année les formidables randonnées à toutes les S.E. Les sacrifices cachés de la prison seront + féconds que les discours les + emflammés. Je suis partout par la pensée. Je prie pour le plus grand succès. Que Dieu vous protège tous et toutes. Des militants et des militantes! Pas à moitié, pas aux 9/10èmes, mais tout à fait cent pour cent (185), C'est l'heure de la Victoire du Christ. Mais pour cela des apôtres, toujours plus, toujours meilleurs. Qu'on ne recule devant rien. Tout ce mois sera consacré à cela. Sous la protection de la T. S. Vierge. D'ici le 15 août en prières incessantes! Je vous bénis tous et toutes. Pas d'imprudences, surtout pour M. et M.A.S. qui doivent absolument rester,.. S'il y a moyen un peu de tabac et des allumettes... et surtout des nouvelles... Mais Fiat par dessus tout!

J'attendais le paquet aujourd'hui avec linge et pain et beurre. L'autre est venu il y a quinze jours. Celui-ci aurait été le bienvenu. Surtout le pain et le beurre. N'y mettez rien qui puisse causer suppression ou confiscation. Je suis curieux de connaître la cause du retard. Mettez-y bien mon nom avec n° de la cellule 104 (Forest).

Dimanche 2 août. Encore pas de paquet!!

N'oubliez pas de mettre dans le prochain paquet la partie suivante du bréviaire : pars automnalis (186). Mettez aussi 3 pains Sorgeloos (187) qui se conservent pendant 15 jours et assez de beurre pour 15 jours.

Merci d'avance!!

  

DOK. Nr. 33

[7 augustus 1942]

Ci-joint quelques observations de Jef Deschuyffeleer à propos du programme (188). L'accent devra certainement être mis sur jeunes travailleurs : fierté chrétienne de jeune travailleur. Je pense qu'il serait aussi utile de montrer comment nous proposons de réaliser un STATUT des jeunes travailleurs, qui est le seul efficace et que nos militants devraient connaître et répandre avec fierté. Ne laissons pas l'avantage du statut à d'autres (189).

J'ai reçu ce soir, vendredi 7 août, la 1ère lettre de mon frère et de sa famille, du 26 juillet. Je lui ai écrit hier ma 4e Lettre qui est d'ailleurs pour vous tous (190). Faites transmettre mes félicitations à mon filleul pour sa distinction. Le mieux est qu'ils ne disent à personne que je vous écris. Une indiscrétion serait si fatale. Remerciez-les encore pour tout. Qu'il continue à insister pour pouvoir me voir (191) et me faire parvenir du tabac, comme tous les prévenus reçoivent des visites et de quoi fumer.

S'il y avait moyen de mettre au colis une bonne clé pour ouvrir les boîtes de sardines. Je vous en serais reconnaissant.

Vendredi 7 août. 1er. vendredi du mois. Jour de récollection. Une grâce que je ne puis plus négliger après la prison. Que le Divin Cœur m'inspire son amour apostolique assoifé de toutes les conquêtes et capable de tous les sacrifices. Quel exemple et comment l'imiter! Jusqu'à la croix. La prison, loin d'arrêter mon zèle, doit l'épanouir totalement. Ne rien demander aux autres, que ce que soi-même on ne tâche de réaliser à la perfection. Mais pour cela avoir une amitié personnelle, fidèle, exclusive avec le Divin Maître et Lui rester uni en tout mais surtout dans le sacrifice à Bethléem, à Nazareth, à Gethsémani, en prison, auprès des bourreaux, sur le Golgotha. Lui demander son courage et sa force. Il doit poursuivre et achever son œuvre en nous. Combien elle reste immense quand on pense à la situation du monde. C'est notre lâcheté et notre indignité qui est la cause de cette lenteur. Toute l'humanité aurait été sauvée si chaque pays et chaque siècle comptaient quelques saints Paul ne reculant pour rien pour faire connaître et aimer le seul sauveur de l'humanité. Ah! si nous pouvions prendre tous les résolutions nécessaires et les offrir par Marie à notre divin Maître.

DOK. Nr. 34 

14-8-42 (192)

Si possible, demandez à M. (193) tabac et cigarettes et passez les vous-même à la cellule en bas. Pour moi c'est trop difficile. Depuis que le carreau est remis et que mes anciens compagnons sont partis je dois monter moi-même sur le bord de la fenêtre, m'aggripper au haut de celle-ci et jeter et retirer la corde sans rien voir. Je risque chaque fois de déchirer ma soutane, sans songer à la porte qui peut s'ouvrir. Puis ces appels d'en bas sont entendus par toutes les cellules voisines, qui savent ainsi que c'est vous qui apportez les messages, qu'il faut descendre la corde... etc.. S'il y a moyen reprenez le signal convenu, je descendrai le message et la corde... C'est moins dangereux. Merci d'avance. Que Dieu vous bénisse et vous protège,

DOK. Nr. 35

Nous avons été surpris par le jeune soldat allemand avec lunettes qui remplace parfois les autres gardiens le soir ou pour certaines corvées (194). Je crois qu'il est catholique. Il a toujours été très gentil. Peut-être, quand il est seul de garde qu'en le lui demandant, vous pourriez par son intermédiaire, me passer vivres et tabac. Je puis vous jeter les messages si vous me donnez le signal convenu. Je puis jeter la corde, si après cela vous me donnez un 2e. signal. Je pourrais aussi jeter les messages dans la pharmacie en-dessous de la chapelle. L'employé qui y est me fait souvent des signes quand nous sommes au préau. S'il me fait le signe qu'il est averti je puis essayer quand les gardiens ont le dos tourné ou qu'ils sont à l'autre bout du préau. Merci d'avance. Je prie beaucoup. Je ne puis jeter la corde que pour un message très, très urgent, c'est trop dangereux.

Si possible, venez le dimanche,

  

DOK. Nr. 36

Nous devons chercher un autre moyen pour que je puisse encore recevoir vos messages. Les faire monter par une corde devient trop dangereux. Peut-être les sœurs pourront-elles nous aider à chercher, En passant pour aller au médecin? En le demandant au jeune gardien catholique? Prions et cherchons car j'aimerais beaucoup à continuer à rester en contact et recevoir des nouvelles. Je puis continuer à jeter les messages si les sœurs veulent donner le signal convenu qu'elles les ramassent. Je puis aussi jeter à la pharmacie en étant au préau si l'employé veut les transmettre aux sœurs. Tous les jours il y a des départs. Aujourd'hui Goldberg (195) part avec un groupe de juifs. Avertissez ses parents.

Mr. Magnus a été appelé la semaine passée à la Gestapo (196). L'officier lui a demandé de signer une déclaration par laquelle il s'engageait à s'abstenir d'A.C (197) alors il sera mis en liberté. Il m'a fait demander mon avis. Je lui ai fait dire de ne pas le faire. Voulez-vous demander l'avis de Mgr. V.E. (198). Où en est-on? Fait-on quelque chose? Qu'on ne perde pas de temps! Sinon il sera trop tard!

Je prie beaucoup pour les S.E, Courage et persévérance. Nous sommes entre les mains du bon Dieu.

On dit que les juifs, sont dans un nouveau camp à Melle (199), près de Gand.

DOK. Nr. 37

Merci. On est venu m'avertir que mon frère a versé 500 Frs. (200), pour moi à la cantine. Si maintenant je pouvais encore recevoir des nouvelles!!! Espoir et confiance. Nous sommes à 3 depuis le départ de Goldberg. Attendons un 4e. Et les S.E.? Et les démarches pour notre libération? Un peu de semois s'il y a moyen. Bientôt encore un mois de passé. Courage! Je serais si heureux de savoir que le mouvement continue bien. J'offre volontiers tout dans ce but. Dommage qu'on puisse si peu étudier et écrire. Heureusement que ma santé se maintient. N'oubliez pas ma messe journalière à 5h.1/2. Je vous reste uni jour et nuit. Je vois J. Deschuyffeleer chaque matin au préau. Il va bien. Nous sommes sans nouvelles de M. Magnus. V. Michel aussi nous échappe depuis 6 semaines. Nous serons heureux quand nous serons de nouveau tous réunis. Que Dieu vous protège et vous bénisse. Je prie beaucoup, beaucoup pour vous tous. Mr. l'Abbé Gripekoven vient comme 4e dans notre cellule (201).

Le juif polonais Lesky a demandé qu'on aille chez la dame rue Coppens demander qu'elle verse 200 Frs, à son compte à la cantine.

A quelques cellules de moi se trouve depuis quelques jours Mr. l'Abbé Leroux, professeur au Collège de Jette (202). Il y est seul et ne vient pas au préau avec nous, mais, si c'est utile, je puis quand même lui passer quelque chose.

DOK. Nr. 38

1. Donnez du tabac et des cigarettes pour que la sœur puisse en donner au rez-de-chaussée... et un peu pour moi.
2. Depuis que le juif polonais ne reçoit plus de paquet nous avons eu faim pour la 1ère fois... Il demande que la femme de la rue Coppens puisse mettre du pain et du beurre dans mon colis... Voyez vous-même ce qui peut être fait: 3 pains de seigle, du beurre... mes compagnons ont une faim de loup.
3. Peut-être est-ce l'occasion de demander à Mr. Joos (203) de devenir aumônier adjoint.
4. Est-ce que Mr. Firket (204) est malade ou arrêté?
5. Mr. le doyen de St-Trond (205) est ici au 2e étage.
6. Dès qu'il y a des nouvelles à propos des démarches de S.Em. (206), envoyez les.... Vous comprenez notre impatience.
7. Merci. Prières. Sacrifices. Que la S. Vierge vous protège!
8. Vous pouvez ouvrir la lettre du Polonais pour savoir ce qu'il y a dedans.

   

DOK. Nr. 39

Dimanche et mardi j'ai passé au détenu de la cellule en dessous de la nôtre les messages à sa demande (207). Vous les a-t-il passé? Si non, demander le lui. Il m'a passé un message de M. (208) dimanche. Il m'a encore plusieurs fois fait descendre la corde pour demander du tabac, cigaretttes, papiers, vivres, etc. Comme je vous l'ai expliqué dans mon dernier message, je ne puis le faire. Je dois moi-même monter au bord de la fenêtre, m'y agripper en haut, descendre et monter la corde, attendre qu'on détache et attache le message. Cela dure trop longtemps. C'est trop difficile et trop dangereux. Si possible donnez le signal convenu, je jetterai directement le message, après je jetterai la corde. S'il y a un message, attachez l'y. Si ce moyen n'est plus possible, passez les messages par Mr. Mag.. (209). il me les passera par les détenus qui apportent la nourriture. Sinon il faut chercher un autre moyen ou renoncer. Bonne fête. Merci. Que la S. Vierge vous protège. Les détenus condamnés ne peuvent avoir ni tabac, ni cigarettes. C'est donc très dangereux de leur en passer. Mais on peut passer des vivres.

DOK. Nr. 40

1. Sainte Fête de l'Assomption.
2. Je n'ai pas reçu de pain d'épices, bonbons, filet d'Anvers. Jef (210) non plus. Un accent gantois?? Est-ce un gardien belge, un employé belge, un gardien allemand, un co-détenu? Ne donnez qu'aux s...(211) ou à quelqu'un de connu...(212).
3. Je prie ardemment pour F...(213) et H... (214) Est-ce que quelqu'un s'occupe des fédés JOC-JOCF de L. (215)?
4. Et notre libération?
5. Et les leçons de W.  (216) ont-elles été portées à S.  Em,  les évêques, des personnalités?

Un ou une propagandiste de KAJ-VKAJ doit faire porter la lettre ci-jointe à domicile. Sonner plusieurs fois pour qu'on ouvre. Demander une réponse et l'apporter (217).

Merci à tous pour le magnifique paquet officiel (2 pains, beurre, 10 œufs, chocolat, pain d'épices, gaufres, filet d'Anvers, lard, couques, confiture!!!)

Encore un peu de tabac? peut-être par (ou pour) M. Magnus.

DOK. Nr. 41

17 août.

Quelles seront les réactions à la suite de cet article sur la JOC (218)? L'autorité occupante va-t-elle laisser passer une telle publicité? (219) N'est-ce pas le moment de faire des démarches plus pressantes pour obtenir la libération de ceux qui sont emprisonnés depuis plus de 2 mois uniquement pour diriger ce mouvement?

Ce qu'il y a de plus pénible en prison : c'est l'incertitude et l'impuissance. On ne peut parler à personne, consulter personne. On doit complètement s'abandonner à autrui. C'est un bon exercice de patience. Nous avons pleine confiance en ceux qui restent libres pour prendre les initiatives qu'ils jugent possibles. Nos amis de l'étranger agissent-ils?

Quand les S.E. finissent-elles?

Leskie (220) le juif polonais, part demain mardi 18 août. Avertissez rue Coppens, 2.

 

DOK. Nr. 42

Vendredi 21 août. Je suis depuis avant-hier dans la cellule 97 (Forest) avec M. Magnus. Nous y sommes à 5 : un italien, ancien jociste de Jemeppe, 2 anversois. Nous nous servons mutuellement la messe à 5 1/2 et à 6h . Il fait un peu plus chaud et il y a un peu moins d'air. Mais tout est supportable. Depuis 2 jours nous sommes dans un autre préau que J. De Sch... (221) auparavant on se voyait et se parlait chaque jour.

Pouvez-vous me faire parvenir du papier à écrire et des enveloppes si possible avec du tabac et des allumettes.

Je reçois peu de nouvelles, me semble-t-il. Mais pas de nouvelles, bonnes nouvelles! N'avez-vous rien appris de Rome, Portugal, Argentine, Suisse, Dr. Carrel (222)?

Je prie beaucoup pour vous tous et toutes et pour le mouvement.

  

DOK. Nr. 43

24.8. Votre dernier billet date du 18/8 (223) Puissent vos affirmations de libération devenir bientôt une réalité. J'ai toujours peur de ce « on ». M. Mag. (224) et ]. Desch (225) n'ont pas reçu de colis vendredi... Ils espèrent qu'ils ne resteront pas longtemps sans vivres. Depuis quelques jours, je souffre de maux de dents... ce n'est pas amusant... J'aurais dû aller au dentiste avant de venir ici.,, maintenant patience. Puisse notre détention avoir servi à notre propre sanctification et au progrès du mouvement. Que je serai heureux de reprendre le collier. C'est surtout la JOC qu'il faudrait savoir sauver. Comment y parvenir? Je pense qu'il faudra oser être très franc avec les propagandistes (226). La grande question est de parvenir à être tous d'accord sur les méthodes à employer pour les visites, les contacts et les influences. Les visites des propagandistes nationales de la JOCF — VKAJ aux fédérations et aux propagandistes régionales me semblent plus efficaces que celles des propagandistes nationaux de la JOC — KAJ. A quoi cela tient-il? Plus de précision? plus d'exigences? (227) On devrait savoir parler plus simplement, sans préjugé ni a priori. Les points que vous indiquez à travailler surtout sont bons: travail d'équipe local et régional, formation surnaturelle des militants. Mais que de grâce on n'oublie pas le recrutement, surtout de 18 à 25 ans. Il faudrait doubler le nombre de cotisants de la JOC.

DOK. Nr. 44

Remerciez mon frère pour la pappe au riz et le colis d'aujourd'hui. Dans le prochain colis, ne mettez pas de chemise. Je me contente cette semaine et aussi la semaine prochaine de ma camisole. Merci aussi pour le tabac, les cigarettes et les allumettes, M. Magnus réclame le livre qu'il a demandé.

Il faut chaud dans la cellule... Et la libération?

DOK. Nr. 45

Qu'on ne se fasse pas d'illusions : VNV et Rex, dès qu'ils apprendront qu'il est question de libération, vont multiplier les démarches et les accusations pour empêcher qu'on ne nous lâche. Qu'on n'en parle donc à personne avant que ce ne soit fait, et qu'on continue les démarches pressantes pour que nous soyons lâchés avant l'hiver, Que mon frère demande à pouvoir me visiter, puisque les 3 autres (228) l'ont obtenu.

DOK. Nr, 46

MAS (229) La nouvelle que notre sort et l'avenir du mouvement sont confiés à l'intervention de V.d.E. (230) m'a vraiment peiné. Je m'attendais pas à celle-là. J'aurais admis Mgr. V.E. (231), mais V.d.E. Ses thèses à la réunion de Mesvin (232) étaient plus radicales que celles de Leclercq. Elles étaient à l'opposé des nôtres. Le mieux, je crois, c'est que ni Jacques ni personne ne parle de mon désappointement.

Que faire? Convertir V.d.E.? Je crois que vous n'y réussirez pas. Aller vous informer auprès de Mélin (233). je crains qu'il ne l'interprète comme une indiscrétion. Peut-être en y allant pour affaires financières? N'est-il pas temps de changer le prêt de la S G en une rente viagère? J'ai toujours peur qu'il n'arrive un malheur et qu'il ne soit trop tard.

Je voudrais tant être fixé sur notre sort. S'il n'y a pas de chances de me libérer, qu'on libère les 3 autres et qu'on m'envoie en Suisse, au Portugal ou à l'étranger. Le plus pénible, c'est d'être toujours à 5 dans une petite cellule et d'être dans l'incertitude absolue.

Pour le reste, le moral est très bon, Je confie tout à la Providence. Je viens de finir une étude sur le problème religieux. Mais la rédaction est difficile ici. Le Mieux est encore de prier et de méditer. Je le fais beaucoup pour le succès des prochaines Retraites.

Ne feriez-vous pas un rapport écrit sur les Semaines d'Etudes pour Son Em. et pour les Evêques? Je crois que c'est nécessaire pour qu'ils ne lâchent pas le mouvement, ni l'Action Catholique spécialisée.

M.

Je ne suis pas encore revenu de mon étonnement — pour ne pas dire plus à propos de V.d.E. Je crains que sans intervention énergique nous serons encore ici en hiver. Je préférerais vraiment être à l'étranger. Mais enfin, fout à fait à la grâce de Dieu!

Ne ferait-on pas un rapport pour le Cardinal et les Evêques sur les Semaines d'Etudes, et par le fait même, sur la formation des militants et sur la nécessité des Aumôniers, consacrés tout à fait au mouvement?

Pour la JOC wallonne, je crois qu'il faudra recommencer comme au commencement une réunion nationale avec quelques bons aumôniers; peut-être de 2 jours ou plus. Ensuite des réunions régionales, avec les bons aumôniers de la région. Puis des visites locales. Il faudra y consacrer une année. Le tout est de trouver un bon aumônier. Je voudrais bien lâcher le reste pour cela. Peut-être M. Joos (234) pourrait-il nous aider à en chercher un.

Ensuite les réunions de militants. Elles seront aussi nécessaires que les réunions d'aumôniers.

Le problème est aussi un problème financier. Si les 3 autres mouvements (235) ne veulent pas intervenir, ce serait dommage. Ce sont des gestes d'entraide pareils qui doivent sauver le mouvement.

Du papier s.v.p.

  

DOK. Nr. 47

1. Cette dernière nouvelle est une vraie déception (236). Vous aviez dit : « Votre libération est décidée ». Maintenant vous dites : est discutée. Et par qui? VdE est prêt à sacrifier l'AC et la JOC. Il admet l'accusation : La JOC fait de la politique, Moi, je réfute et ne veux rien sacrifier (237). Ma situation est impossible pendant les interrogatoires. S'il ne s'agit que de moi, tant pis; mais il s'agit de mes 3 compagnons et de la JOC. Il me semble impossible d'admettre qu'on discute de celle-ci en notre absence. Il n'y a qu'une solution : nous libérer d'abord et discuter après, d'accord avec nous. Ou bien nous devons recevoir des directives claires et nettes de la part de S. Em. 
2. Il en est de même de la réforme de la JOC. Comment discuter concrètement de celle-ci en l'absence de M. Magnus et de Michel? Certes je l'ai répété souvent : Qu'on cherche un Aumônier adjoint qui ne s'occupe que de la JOC. Mr. Joos? etc.. Mais comment l'initier et assurer l'unité en notre absence?
4. Pour le restaurant de la Centrale, peut-être aurait-on mieux fait de conserver le S.H. (238).En tout cas, qu'on n'hésite pas à liquider le personnel pour sauver la situation finncière et savoir payer les annuités à la S. G. (239).
5. Contre votre frère (240), il n'y a qu'un inconvénient, c'est que c'est votre frère. Vous entendez déjà les critiques. On ne peut compromettre l'avenir de votre frère pour une solution temporaire? Et puis, il faudra quand même lui donner une autorité quelconque.
6. Laissez lire ceci à MAS et entendez-vous, MAS connaît bien M. Mélin qui est le président de la fabrique d'église de V.d.E. Elle pourrait s'informer si M. Mélin est au courant des pourparlers et s'il peut intervenir pour une solution rapide, en prétextant des décisions financières urgentes,
7. Je crains un affreux marchandage qui peut durer longtemps. Je prie avec ferveur pour tout cela et veux bien sacrifier ma personne. Mais en la sacrifiant, ne sacrifie-t-on pas fatalement le mouvement? Je prie aussi beaucoup pour les retraites des propagandistes et pour tout. Que Dieu vous protège ... Il fait chaud à 5 dans une cellule!!! J'oublie toujours de vous demander un étui pour mon pince-nez. J'ai déjà failli avoir des malheurs. Ajoutez un étui et un pince-nez.

Voetnoten Dokumenten

(1) Cardijn, Magnus, Deschuyffeleer en Michel. In deze eerste notitie geeft Cardijn een overzicht van wat hij heeft meegemaakt van bij zijn arrestatie op 11 juni 1942 tot zijn overbrenging naar de gevangenis van Vorst op 26 juni. In andere, verder gepubliceerde teksten, herneemt hij de hier aangehaalde feiten.
(2) Op donderdag 11 juni 1942.
(3) Het gebouw van de Sipo-SD te Brussel.
(4) Over de studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe, zie p. 191 e.v.
(5) Volgens de « Verordening betreffende de vergaderingen en de verenigingen  van 11 juli 1940 (Verordnungsblatt,  18 juli  1940). moesten «openbare vergaderingen die niet van politieke aard zijn en die in een gesloten lokaal zullen gehouden worden » vooraf ter kennis van de Ortskommandant gebracht worden. Dit gold echter niet voor « vergaderingen met
louter godsdienstig of artistiek karakter, Voor die eerste liet de KAJ al haar bijeenkomsten, waarvan de studieweken de belangrijkste waren, doorgaan. Cardijn moet het wel vreemd gevonden hebben dat men hem thans beschuldigde van iets dal twee jaar lang werd gedoogd.
(6) Magnus, Deschuyffeleer en Michel.
(7) Toen Cardijn zijn persoonlijke bezittingen overhandigde, kon hij niet vermoeden dat dit doodgewoon gevangenisritueel heel wat moeilijkheden zou berokkenen aan de leider van de afdeling IV B1 van de Sipo-SD, SS-Obersturmfabrer Gerhard Seeck. Op 10 september 1943. dus één jaar na de vrijlating van Cardijn, werd Seeck door de voormalige tolk en SD-Hilfspolizist, Hermann Muller, ervan beschuldigd bij de invrijheidstelling van Cardijn bepaalde zaken van deze laatste te hebben achtergehouden. Hij beweerde dat Seeck noch het pak chocolade, noch het pakje sigarillo's, die Cardijn bij zijn aanhouding bezat, had teruggegeven! Op 7 oktober 1943 werd Cardijn hierover door SS-Obersturmfhürer Beusse, Untersuchungsfïihrer van de SD, ondervraagd. Hij verklaarde dat hij inderdaad zijn chocolade  en  zijn sigaartjes  niet  had  teruggekregen, maar dat  hij  toch maar het ontvangstbewijs had ondertekend, weil er froh gewesen sei, wieder entlassen worden zu sein und wei! er wegen derartige Kleinigkeiten keine Schwierigkeiten haben wollte. Tijdens de zitting van het tribunaal te velde van het SS- und Polizeigericht X - Den Haag op 27 november 1943 te Brussel kwam Cardijn op zijn eerste verklaring enigszins terug. Hij zei dat hij bij zijn aanhouding een door vrienden gepakte handkoffer had meegenomen, waarvan hij de inhoud niet kende en dat hij zich niet meer precies herinnerde wat men hem in de kantoren van de SD had afgenomen en wat hij bij het betreden van de gevangenis van Sint-Gillis had moeten achterlaten. Tijdens het verhoor door Beusse had hij een andere verklaring afgelegd, weil er damals nicht gewusst habe, warum es ginge. Nu had hij echter tijd gehad om over de hele zaak na te denken en bleef hij bij zijn ter zitting afgelegd getuigenis. Daarna kwamen nog SS-Hauptscharführer Kaiser, Muller en Seeck zelf aan het woord. Kaiser, die Cardijn in juni 1942 had voorgeleid, zei zich niet te herinneren dat de arrestant toen chocolade en sigarillo's in zijn koffertje had. Trouwens, aldus Kaiser, moest hij chocolade gehad hebben, dan had men ze hem niet afgenomen, want es sei nicht üblick Hëftlinge Lebensmittel abzunehmen. Bovendien wist hij dass Cardijn magenkrank ist. er hätte ihm also sicherlich die Schokolade gelassen! Muller bleef op zijn standpunt, terwijl Seeck, de beschuldigde, erop wees dat niet alleen hij, maar alle politieambtenaren toegang hadden tot de kast waarin de persoonlijke bezittingen van de arrestanten werden opgeborgen. Hij zei het bovendien maar al te riskant te vinden om op die manier in het bezit te komen van snuisterijen «die men toen nog zonder moeilijkheden in de handel kon verkrijgen». Seeck werd vrijgesproken bij gebrek aan bewijzen en op grond van zijn  onberispelijk. verleden (ordentlicher Kerl..., dienstlich sehr gut beurteilt, alte National-sozialist und noch nicht vorbestraft) dat schril afstak tegen dat van Muller, die reeds een zware gevangenisstraf, wegens ernstig ambtsmisdrijf, had opgelopen. De uitspraak werd op 22 maart 1944 door Himmler bekrachtigd (Berlin Document Center. (B.D.C.) Dossier Gerhard Seeck).
(8) Cardijn had zijn portefeuille, met een bedrag van 1000 fr., al in de SD-kantoren moeten achterlaten (zie ontvangstbewijs in BDC. Dossier Gerhard Seeck).
(9) Broeder Ferdinand Schans, geboren te Eppegem op 22 januari 1888, leraar aan het O.L.Vrouwinstituut te Laken. Op 30 april 1942 werd hij wegens spionage aangehouden  Hij maakte deel uit van de Franse verzetsgroep «Action 40» (Roubaix) en van de inlichtingendienst «Zero». Van 30 april tot 13 juli 1942 verbleef hij in de gevangenis van Sint-Gilis. Op 13 april 1943 werd hij te Bochum ter dood veroordeeld en op 17 september van datzelfde jaar onthoofd te Dortmund. Wij danken ten zeerste Broeder Direkteur van het O.L Vrouw-instituut te Laken, die ons het volledige dossier van wijlen Broeder Schans heeft laten inzien.
(10) Over de brief van Kardinaal Van Roey, zie p. 195 en over het geschil met J. Deschuyffeleer, zie dok. nr. 7.
(11) De studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe. Meer hierover p. 191.
(12) De fameuze formule : « zien, oordelen, handelen », ook vaak getypeerd als « Kajottersmetode », werd voor het eerst gebruikt door Pater Jos Arendt tijdens de Waalse Sociale Week in september 1925 te Fayt. « Deze voorstellingswijze werd praktisch onmiddellijk in het spraakgebruik van de  beweging opgenomen... Ook Cardijn hield van deze kernachtige  formule... Geheel de vorming in de beweging, maar bijzonder de Studiekring-werking, was erop gericht de leden te leren zien, oordelen en vervolgens hen leren handelend optreden » (A. DENDOOVEN, Ontstaan, structuur en werking van de Vlaamse K.AJ. Een sociografisch overzicht, Antwerpen, 1967, p. 286 e.v.
(13) Twee van de vier lezingen die door Cardijn werden gehouden tijdens de studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe en die achteraf werden uitgegeven: Jos. CARDIJN, Les jeunes travailleurs face aux temps nouveaux, Quatre leçons aux semaines d'études des dirigeants fédéraux, Brussel, Editions Jocistes, 1942.
(14) Van deze vergadering hebben wij jammer genoeg nergens een spoor kunnen terugvinden.
(15) De Strafanstalt Merksplas werd bestuurd door het Deutsches Kontrollkommando Merksplas dat afhing van de Kriegswehrmachtsgefängnis van Sint-Gillis. Te Merksplas werden gewoonlijk door de Duitse rechtbanken veroordeelde personen geïnterneerd (Alphabetische catalogus van de gevangenissen en hun Commando's welke bestaan hebben in Duitsland en in de bezette gebieden gedurende de oorlog 1940-1945, Brussel, Ministerie van Wederopbouw, Deel II, p. 344).
(16) Jeunes Gardes Socialistes. Arthur Haulot,  die wij nog verder in deze notities zullen tegenkomen, was voorzitter van die jongerenorganizatie.
(17) Zie noot 68.
(18) Zie noot 103
(19) De studieweken waren indertijd onmisbare schakels in de vormingsketen zoals ze door de KAJ was gesmeed geworden. Zij gaven aan "de toekomstige leiders der arbeidersbeweging de meest intensieve en de meest volledige vorming" en waren "in de wonderbare geschiedenis van de vooruitgang onzer Kajottersbeweging... de schitterendste mijlpalen, die het duidelijkst de gemaakte vorderingen aanwijzen" (Handboek der KAJ, Brussel, 1933, p. 248-251, waar ook meer gegevens over de periodiciteit, de praktische organizatie en de doelstellingen kunnen gevonden worden).
(20) Cardijn doelt hier op zijn eerste opsluiting, in 1916, in de gevangenis van Sint-Gillis. Op 17 november 1916 had hij, in naam van de 130.000 kristelijk gesyndikeerden van Brussel, « aan de bezettende overheid, aan de neutrale mogendheden en aan de Paus», een plechtige  protestbrief gericht  tegen  het  wegvoeren van  Belgische arbeiders naar Duitsland. Op 6 december werd hij opgepakt en op 7 februari 1917 door het krijgsgerecht veroordeeld tot 13 maanden gevangenisstraf en 150 Mark boete. Na tussenkomst van tal van personen werd hij op 15 juni 1917 (feestdag van het Heilig Hart van Jezus, waarnaar hij hier verwijst) vervroegd vrijgelaten. Een jaar later, op 23 juni 1918, werd hij echter opnieuw gearresteerd voor zijn deelname aan de spionageaktiviteiten van de groep « La Milice du Sacré-Coeur» en kort daarop veroordeeld tot tien jaar dwangarbeid. De Wapenstilstand zorgde er echter voor dat hij slechts enkele maanden van die zware straf moest uitzitten (Zie hierover: M. FIEVEZ & J. MEERT, Cardijn, Brussel, 1969, p. 41-43). In deze enkele lijnen geeft Cardijn op een verheven manier weer hoe hij het apostolaat van de Kajottersbeweging ziet.  De Kajotters moesten zichzelf inderdaad beschouwen als « missionarissen van het binnenland », als « Kruisvaarders » geroepen om het arbeidsmidden, de massa te « herkerstenen en al hun werkbroeders terug te voeren aan de voeten van dezelfde Kristus, in de schoot derzelfde Moederkerk » (Handboek der KAJ, p. 218 en 303)
(21) S.C.: Sacré-Coeur. Over « La Milice du Sacré-Coeur» zie vorige noot.
(22) Hiermee bedoelt Cardijn dat hij «gisteren» (11 juni) voor de eerste keer ondervraagd werd.
(23) J.O.: jeunesse ouvrière.
(24) De  rekollekties  voor  verloofden  waren  slechts  een  onderdeel  van een  bredere «verloofdenwerking » die nogal vrij laat, in 1938, van start ging. Het waren de VKAJ en de JOCF  die  hiertoe het  initiatief hadden  genomen. De  zogenaamde  «Kampen voor Verloofden », die veertien dagen duurden en uitsluitend toegankelijk waren voor meisjes van meer dan 17 jaar en de "Kampen voor 'Familiegeluk'", een realisatie van de KAJ, voorbehouden aan de jonge kajotters, waren bedoeld als voorbereiding van alle leden "die op het punt staan een eigen huishouden te stichten" (De Kajottersbeweging tijdens de bezetting. Verslag over de werking van KAJ en VKAJ, Brussel, Kajottersuitgaven, s.d. p. 21 tot 24 - Aux service du pays. La JOC pendant la guerre, Brussel, Editions jocistes, 1944, p. 8-9).
(25) Massabïnvloeding en kernvorming waren kenschetsend voor de KAJ-werking. Cardijn verwijst hier duidelijk naar de woorden van Pius XI tijdens een privé-audiëntie die hij in maart 1925 aan de KAJ-stichter verleende: Oui, vous devez avoir cette sainte ambition d'organiser, non seulement une elite, mais la masse de la classe ouvrière. Votre elite doit être composée de multiplicateurs, qui s'irradient jusqu'a 1'infini dans la masse, qui se décuplent, se centuplent par leur influence, par leur propagande auprès de leurs compagnons de travail (M. FIEVEZ & J. MEERT, op. cit, p. 74-7S). Met élite bedoelt Cardijn de « kernleden » van de KAJ, d.w.z. de propagandisten, de bestuursleden de leiders. Zij zijn le levain dans la pâte, «het zaad, de gist, de zuurdeeg, het licht der beweging ». De KAJ staat of valt met de kernleden, want « zo het zaad is zo is de boom; zo de kern zo ook de beweging » (Over de begrippen « kern » en « massa » in de KAJ, zie Handboek der KAJ, p. 291. e. v.).
(26) « God zij dank ».
(27) O.P. : orientation professionnelle. De beroepsoriëntering was een van de eerste «diensten » die door de KAJ in het leven werden geroepen. Als jeugdorganizatie, bekommerd om een doeltreffende, globale  begeleiding van haar leden,  zette de KAJ enkele aktiviteiten («diensten») op stapel om te  beantwoordden aan eigentijdse  noden en problemen. Zo waren er, naast de « Beroepsoriëntering», de « Schoolverlatersaktie», de « Ziekendienst », de « Voorbereiding op het familieleven », enz. Tijdens de oorlog werden bovendien enkele specifieke dienstverlenende organismen opgericht, zoals de «Dienst voor verzwakten », de « Dienst voor geteisterden » en, vooral, de « Dienst voor hulp aan arbeiders in den vreemde », die zich speciaal inzette voor de verplicht tewerkgestelden in Duitsland en Noord-Frankrijk. Over de inrichting en de evolutie van die diensten, zie De Kajottersbeweging .... p. 17 e.v. - La JOC pendant la guerre, p. 6 e.v. - A. DENDOOVEN, op. cit., p. 349 e.v.
(28) cach. = cachot. Op maandag 15 juni werd Cardijn enkele uren in een donkere cel in het gebouw van de Sipo-SD opgesloten. - lettre réunion. 2e I. Cardijn wil hiermee zeggen dat hij tijdens het tweede verhoor (2e I[interrogatoire]) ondervraagd werd over de brief van Kardinaal Van Roey die hij tijdens een vergadering zou hebben voorgelezen.
(29) Cardijn verwachtte zich die dag aan een nieuwe ondervraging die er echter niet kwam.
(30) « Het zij zo! »
(31) Kantiek van de Heilige Maagd Maria: Magnificat anima mea Dommum: Et exsultavit Spiritus meus in Deo, salutari meo ... (Lukas, 1, 46-55).
(32)
Aanhef van Psalm 70: « Op U, o Heer, betrouw ik mij; moge mijn hoop nooit worden bedrogen».
(33)
3 Int. = troisième interrogatoire (derde verhoor).
(34)
Met deze afkortingen laat Cardijn weten dat hij een derde keer werd ondervraagd (3 i) en dit van 9u 30 tot 18u 30 (91/2 - 6 l/2h.) over de vragenlijsten die ter voorbereiding van de studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe werden verstuurd (Questionnaire] d'En[quête]) en over de daarop ontvangen antwoorden (Rép[onses]). Bovendien stelde men hem ook
vragen over zijn lezingen tijdens die studieweek (Leç[ons]), over de Kajottersuitgaven (Publfications]) en over een KAJ-vergadering op 7 juni te Brussel (R[éunion] 7 juin).
(35)
M = vermoedelijk Victor Michel.
(36)
Over de Kajottersmetode, zie noot 12.
(37) Cardijns opsluiting.
(38) S.E. = Semaine d'études (studieweek)
(39) M.A.S. is een afkorting voor Marie-Antoinette Sibenaler, nationaal voorzitster van de VKAJ. Over haar rol in de beweging, zie ook noot 122.
(40) Vous: Jacques Meert (Schaarbeek, 1902) medestichter van de KAJ, was de beheerder van de Kajotterscentrale aan de Poincarélaan en een van Cardijns belangrijkste medewerkers.
(41) Met « de tekst van de tweede les» bedoelt Cardijn de tweede lezing die hij tijdens de studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe hield. De teksten van die voordrachten werden in de gevangenis binnengesmokkeld opdat Cardijn ze zou kunnen verbeteren en bijwerken. Ondanks het hier geuite verzoek van Cardijn, werden de woorden race en communauté nationale behouden in de publikatie. Zie. Jos. CARDIJN, op.cit, p. 11, derde paragraaf.
(42)Uit deze tekst kan men afleiden dat de toestand van de JOC in Wallonië in meer dan een opzicht slecht was. Er was eerst en vooral het probleem van de proosten. Van bij het begin streefde de KAJ ernaar de klerus zeer nauw bij haar aktiviteiten te betrekken. In de beweging werd de proost beschouwd als een sleutelfiguur omdat hij tegelijk een  «gezagsrol» en een « opvoedingsrol» vervulde. De onverschilligheid en het onbegrip van een groot deel van de geestelijkheid waren er de oorzaak van dat de KAJ in Vlaanderen aanvankelijk niet spoedig.van de grond kwam. Die afzijdigheid bleef nog langer doorwerken in Wallonië en hierin verandering brengen was een van Cardijns hoofdbekommemissen (Over de rol van de proost in de KAJ, zie Handboek der KAJ, p. 309 e.v. en A. DENDOOVEN, op. cit, p. 346-349). Anderzijds was er van een doorbraak, qua ledenaantal, evenmin sprake in het Waalse landsgedeelte. In 1942 bijvoorbeeld zag het ledenbestand er als volgt uit:

                  KAJ      28.427 leden                     JOC         8.093 leden
                 VKAJ     31.081 leden                     JOCF        9.706 leden

 Totaal      (V)KAJ    59.608 leden          Totaal JOC(F)     17.799 leden

In Vlaamse KAJ-middens weet men die minder gunstige situatie in Wallonië aan « de diepe ontkristelijking van de arbeidersstand door de grotere aktie van socialisme en kommunisme » (De KAJ-werking in 1942-1943, p. 8. — gestencild verslag in Archief KAJ (NCWO II), nr. 7). Van JOC-zijde wijst men echter, terecht, op de specifieke oorlogsomstandigheden, waardoor heel wat militanten en leden door onder meer hun langdurig verblijf in krijgsgevangenschap, aan de beweging werden onttrokken (Interview E. Arnould, 17 augustus 1979 — Over de situatie in Wallonië, zie ook dok. nrs. 9 en 43).
(43) « Kom, Heilige Geest!»: eerste regel van een oude Pinkstersequens, lied 5 uit de Laudes Vespertinae.
(44) Zie noot 15.
(45) H[itler].
(46) Hierover, zie dok. nr. 1.
(47) V[on] F[alkenhausen].
(48) Desch [uyffeleer],
(49) Over de brief van Kardinaal Van Roey, zie p. 195 en over het geschil met J. Deschuyffeleer, zie dok nrs 1 en 7.
(50) In dokument nr. 1 zegt Cardijn dat hij naar cel 86 overgeplaatst werd.
(51) Zie ook dok. nr. 1.
(52) Zie noot 43.
(53) Van de kernleden van de KAJ verwachtte men dat ze «zich met hart en ziel aan de beweging geven, ervoor ijveren, ervoor leven, gans hun vrije tijd aan de beweging schenken,  instaan en verantwoordelijk zijn voor de ganse werking (vergaderingen, ordewoorden,   verwezenlijkingen,   rekrutering,   diensten  ...),  ervoor bidden, offeren,
strijden, lijden, ja bereid zijn ervoor te sterven » (Handboek der KAJ, p. 292).
(54) Jacques Meert.
(55) Marie-Antoinette Sibenaler.
(56) Wij hebben niet kunnen achterhalen wie Cardijn hier bedoelt.
(57) Mgr. Léonce Boone (Turnhout, 1891 — Brussel, 1980) was sinds 1939 gewestproost van de KAJ-JOC voor het arrondissement Brussel. Hij nam ontslag uit die funktie toen hij in september 1942 benoemd werd tot deken van Brussel-stad en pastoor van St-Michiel en Ste-Goedele. Hij  was al sinds 1918 met Cardijn bevriend en was een van diens vertrouwelingen.
(58) Semaine d'études (studieweek).
(59) Orientation professionnelle (beroepsoriëntering). Zie hierover dokument nr. 3, noot 27. Vanaf  1942  werd  de  beroepsoriëntering  inderdaad vaak gebruikt als camouflageonderwerp voor de studieweken.
(60) Vincent Foucart, nationaal voorzitter van de JOC.
(61) Jean Brück, penningmeester van de JOC.
(62) Emilie Arnould, voorzitster van de JOCF.
(63) Enkele Vlaamse KAJ-leiders streefden tijdens de bezetting naar een nauwere samenwerking met Nieuwe Ordegezinde organizaties, wat een bedreiging betekende voor de eenheid van de beweging waaraan Cardijn ten  zeerste gehecht was (Interview E. Amould, 17 augustus 1979). Sommige Kajotters die hun heil in de kollaboratie hadden gezocht, aarzelden zelfs niet van hun vroegere leidersfunktie in de KAJ gewag te maken om jonge arbeiders ertoe aan te zetten naar nationaalsocialistische jongerengroeperingen over te stappen (zie hierover, p.187).
(64) Charles Cardijn, een broer van de KAJ-stichter, woonde tijdens de oorlog te Halle (Brabant) waarvan de familie Cardijn afkomstig was.
(65) Dat de Kajotterscentrale aan de Poincarélaan gedeeltelijk bezet was door een Duits transmissiekorps, belette niet dat er enkele keren door de Duitse politie huiszoekingen werden verricht, om zowel illegale KAJ-publikaties als voortvluchtige personen op het spoor te komen (Interview J. Meert, 9 februari 1979),
(66) Hij bleef in cel 104 te Vorst tot 21 augustus 1942. Hij werd dan in cel 97 ondergebracht en zou door blijven tot aan zijn vrijlating.
(67) Jeunes Gardes Socialistes (Jonge Socialistische Wacht). Over zijn kontakten met Haulot in de gevangenis, zie p. 202.
(68) Vermoedelijk ene Max Goldberg (zie dokument nr. 27, waar zijn naam voor het eerst wordt vermeld), geboren op 28/8/1921 en gedeporteerd met het transport van 12 september 1942 uit Mechelen. Vreemd genoeg komt zijn naam niet voor in de opsluitingsregisters van Sint-Gillis en Vorst (Ministerie van Volksgezondheid, Bestuur der Oorlogsslachtoffers (voortaan MVG), Alfabetische lijst van de personen door de bezettende overheid gearresteerd als Israëliet of Zigeuner en gedeporteerd met de konvooien vertrokken uit het verzamelkamp van Mechelen tussen 4 augustus 1942 en 31 juli 1944, Deel II — Brieven d.d. 9/2/1981 en 2/3/1981 van het MVG aan de auteur).
(69) Jean Decoster (zie noot 103).
(70) Over de overbrenging naar Vorst, zie ook dok. nr. 1.
(71) «Kristus tussen de twee misdadigers ». Met deze verwijzing naar het verhaal van de kruisiging in het Evangelie wil Cardijn getuigen van zijn offervaardigheid in navolging van Kristus. Ook zijn onschuld wil hij hiermee blijkbaar onderstrepen.
(72) « Ze hebben al mijn beenderen geteld ...» Vers uit Psalm 21 waarin het lijden en de kruisdood van Kristus wordt geprofetizeerd.
(73) Eens te meer duidt Cardijn hier op zijn onschuld en het onzinnige van zijn opsluiting.
(74) Cardijn bevond zich in de vrouwenafdeling van de gevangenis van Vorst, waar hij met tal van medegevangenen  was terechtgekomen omwille van de overbevolking in de gevangenis van Sint-Gillis.
(75) Over het geschil met J. Deschuyffeleer, zie onder meer dok. nr. 7.
(76) Jacques Meert, voor wie trouwens de meeste notities bestemd waren, verzekerde ook de verbinding tussen A. Haulot en diens echtgenote.
(77) Op 30 juni wordt, in de katolieke liturgie, het feest van de Heilige Paulus gevierd.
(78) Cardijn alludeert hier op de manier waarop hij, via de zusters, met zijn vrienden buiten de gevangenis kommunikeerde.
(79) Emilie Amould.
(80) Over de toestand van de JOC in Wallonië, zie noot 42.
(81) Op 20 juni schreef Cardijn voor 't eerst sinds zijn opsluiting naar zijn broer Charles. Naast een verzoek om het spoedig sturen van linnen en rookgerief, maakte hij eveneens van de gelegenheid gebruik om de « familieleden », dat wil zeggen de leiders en de leden van de KAJOC te groeten en ze moed in te spreken. «Ik wens dat zij weldra schone en vruchtbare verlofweken hebben en dat vele hun eksamen mogen doen om vooruit te gaan». In klare taal betekende die zin van Cardijn, dat hij zijn Kajotters vruchtbare studieweken toewenste, waarvoor hij een zo groot mogelijke opkomst verwachtte (Archief Cardijn). Zie ook noten 115 en 190.
(82) Zie dok. nr. 7.
(83) Kardinaal Emmanuel Cerejeira, sinds 1929 Patriarch van Lissabon. Cardijn kende hem al sinds 1933. Die vriendschapsbanden werden nog aangehaald na het Jubelkongres van de KAJOC op 25 augustus 1935, waaraan Kardinaal Cerejeira deelnam. 
(84) Antonio de Oliveira Salazar, ministerpresident van Portugal sinds 1932.
(85) Kardinaal Jaime Copello, aartsbisschop van Buenos-Aires.
(86) Zowel Portugal als Argentinië waren tijdens de tweede wereldoorlog neutraal en onderhielden nog diplomatieke betrekkingen met de As-mogendheden.
(87) Over de tussenkomst van Mr. de Radzitzky, zie p. 225.
(88) Prins Albert de Ligne. Ondervoorzitter van het Direktiekomitee van het Belgische Rode Kruis en bekend om zijn humanitair optreden ten gunste van de door de bezetter gearresteerde Belgen.
(89) J.O.: Jeunesse ouvrière,
(90) Cardijn gebruikte de vier lezingen die hij in april 1942 tijdens de Studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe hield als basis van een gesprek met Haulot over het naoorlogs jeugdbeleid in België. Zie p. 202, noot 78.
(91) M[eert], voor wie dit bericht bestemd was.
(92) Zie noot 90.
(93) T[rès] S[aint] Sang.
(94) Na wat er te Sint-Lambrechts-Woluwe gebeurd was, is het begrijpelijk dat Cardijn zijn vrienden tot grote voorzichtigheid aanzette. Het houden van niet-toegelaten vergaderingen was trouwens een van de redenen waarom hij werd aangehouden. Zie ook noot 5.
(95) Deze plechtigheden, « Arbeidswaken » genaamd, werden gewoonlijk eenmaal per jaar door elke KAJ-afdeling georganizeerd om de intrede van de « schoolverlaters » in het arbeidsleven te vieren. Het programma van de « Arbeidswake » bestond doorgaans uit godsdienstoefeningen gedurende de drie laatste avonden van de week, zondags een plechtige hoogmis en tot besluit 's avonds « een groot volksfeest», dat werd ingezet met een publieke vergadering van de KAJ-afdeling. Vervolgens « worden de nieuwe Kajotters één voor één naar voren geroepen. Men leest hun de belofte voor, vermeld op het inschrijvingsbulletijn. Als zij er in toestemmen tekenen ze het bulletijn. Daarna een krachtig lied en tenslotte een volks maar opvoedend programma ...» (Handboek der KAJ, p. 355-3S7).
(96) Abbé MAZIOUX,  «Entre vos Mains». Introducüon à la methode du cercle d'études jocistes, Lyon, 1941, 242 p.
(97) Het handboek van de KAJ.
(98) Jean Cardolle, hield zich bezig met de Kajottersuitgaven.
(99) M. = Jacques Meert.
(100) De zusters die de verbinding met de buitenwereld verzekerden.
(101) Waarschijnlijk: Suspension décidée West-Flandre et Verviers, schorsing van vergaderingen in West-Vlaanderen en te Verviers.
(102) Dit vermoeden van Cardijn was inderdaad gegrond. Zie p. 219 e.v.
(103) Jean Decoster, geboren te Sint-Truiden op 3 augustus 1925, werd op 22 september 1941 in zijn geboortestad aangehouden en kort daarop in de gevangenis van Hasselt opgesloten. Op 21 januari 1942 werd hij door het gerecht van de FK 681 (Hasselt) tot 4 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens Feindbegünstigung. Na verblijven in de gevangenissen van Vorst, Merksplas, Bochum en Graz, belandde hij in het koncentratiekamp Flossenbürg waar hij op 28 maart 1945 aan tyfus overleed (MVG, Dossier Jean Decoster).
(104) Dr. Alexis Carrel (1873-1944), Frans bioloog, Nobelprijs 1912, auteur van het bekende werk L'Homme, cet inconnu, was een persoonlijke vriend van Cardijn. Over het ontstaan en het belang van die kontakten, zie M. FIEVEZ & J. MEERT, op. cit, p. 137-138.
(105) De door Cardijn in april 1942 te Sint-Lambrechts-Woluwe gehouden lezingen. Zie noot 13
(106) Op de drukproef stond inderdaad «Imprimatur, Mechliniae, die 27 Juni 1942», in de definitieve tekst werd dat... 2 juni...
(107) Over het ontstaan en de evolutie van de « Kajottersuitgaven », zie A. DENDOOVEN op. cit, p. 222-224. Het was vooral dank zij de aktie van de in Duitsland en Noord-Frankrijk verplicht tewerkgestelde Kajotters dat die publikatiedienst een enorme uitbreiding nam. Vanaf 1942 verspreidden de « Kajottersuitgaven» op massale schaal boeken en brochures die, via de " Pakkettendienst ", in hoofdzaak voor de KAJ-leden in het buitenland bestemd waren.
(108) Deze brief werd niet teruggevonden.
(109) In de paragraaf die hier werd weggelaten duidt Cardijn nog enkele in het manuscript uit te voeren korrekties aan.
(110) Semainiers: de deelnemers aan de studieweken.
(111) Cardijn alludeert hier op de Verordeningen van het Militair Bestuur van 3 juli 1940 over « het opnieuw verschijnen en het oprichten van dagbladen en tijdschriften» (Verordnungsblatt, 6 juli 1940) en van 20 augustus 1940 « betreffende het drukken van geschriften met politieke of militaire inhoud » (Verordnungsblatt, 22 augustus 1940).
(112) Bêtir — Collection d'Etudes poui la restauration de la société chiétienne, uitgegeven door de firma Casterman, bleef inderdaad regelmatig tijdens de oorlogsjaren verschijnen, onder de leiding van Pater Ph. de Soignie s.j.
(113) Ceci, dat wil zeggen de démarches die zouden moeten gedaan worden om Cardijn vrij te krijgen. Dat de KAJ-stichter voor een eventuele tussenkomst van Kardinaal Gerlier, aartsbisschop van Lyon, niet veel voelde kan eigenaardig lijken, omdat Gerlier in de KAJ-middens een graag geziene figuur was en ook als een vurig verdediger van de kajottersideeën werd beschouwd. « De eer die Mgr. Gerlier werd aangedaan, valt ook de KAJ ten dele », schreef De Jonge Werkman in januari 1938 n.a.v. de benoeming van de aartsbisschop tot kardinaal. « Hij is Kardinaal-Kajotter..., overal was hij de verdediger, de beschermer van de KAJ... » aldus nog het KAJ-maandblad, dat bovendien nog in februari 1939 een extra-pagina wijdde aan het bezoek dat Gerlier aan de Kajotterscentrale bracht. De bewondering die Cardijn vóór de oorlog voor de Franse prelaat koesterde, sloeg tijdens de bezetting om in een scherp wantrouwen ingevolge de petainistische houding van Gerlier, die op 19 november 1940 de oude maarschalk te Lyon had ontvangen met de beruchte woorden : Pétain, c'est la France et la France aujourd'hui, c'est Pétain. De steun van Gerlier en van een groot deel van het Franse episkopaat aan Vichy, dat openlijk de vorming van een « eenheidsjeugd » onder staatskontrole nastreefde, was zeker niet naar de zin van Cardijn die steeds, zowel in binnen- als buitenland, hardnekkig tegen de eenheidsgedachte zoals ze door de totalitaire regimes werd voorgestaan had gestreden. De Franse JOC stond op dezelfde golflengte als Cardijn en weigerde steeds, in tegenstelling met de scouts, iedere samenwerking met Vichy inzake jeugdpolitiek en ging zelfs vanaf 1942 resoluut in het aktieve verzet. Men mag aannemen dat Cardijn, door het afwijzen van een mogelijk beroep op de bemiddeling van Gerlier, niets verschuldigd  wilde zijn aan iemand die voorstander was van een bewind, dat streefde naar de uitschakeling van de gespecializeerde jeugdgroeperingen en dus ook van de Franse JOC (Over de katolieke kerk en haar hiërarchie in Frankrijk tijdens de oorlog, zie J. DUSQUENE, Les Catholiques français sous 1'occupation, Parijs, 1966 en Eglises et Chrétiens dans la deuxième guerre mondiale — La France, Actes du colloque national tenu a Lyon du 27 au 30 janvier 1978, Lyon, 1982. Over de Franse JOC tijdens de bezetting, zie A. VILLETTE, La jeunesse  ouvrière  chrétienne pendant la  guerre.   Témoignage et discussion, Commission d'histoire de la vie religieuse, séance du 13 juin 1979, uitgegeven door het Comité d'histoire de la deuxième guerre mondiale, gestencild, 46 p. en eveneens het belangrijk getuigenis van Mgr. Rodhain in Le Père Guichardan interroge Monseigneur Rodhain, Parijs, Le Centurion, 1975).
(114) Mgr. Eduard Devoghel, apostolisch protonotaris en privé-sekretans van Mgr. Micara, apostolisch nuntius te Brussel. Na het vertrek van de nuntius uit Brussel op 18 juli 1940 was er geen regelmatige verbinding meer tussen de Belgische Kerk en het Vatikaan. De weinige kontakten die Mechelen nog met de pauselijke administratie had, gebeurden meestal via Zwitserland.
(115) In al zijn brieven aan zijn broer maakte Cardijn groeten en/of opdrachten over aan zijn «neven en nichten...   tanten en onkels»,  waarmee hij zijn direkte medewerkers bedoelde. Op die manier slaagde hij erin de censuur te omzeilen. In de brief waarover hij het hier heeft, maakt hij bijvoorbeeld gewag van een bezoek dat hij verwacht van « de twee tanten Mina en Milie », dat wil zeggen Marie-Antoinette Sibenaler en Emilie Amould (Brief van 4 juli 1942 van Cardijn aan zijn broer Charles, Archief Cardijn).
(116) Een verstrooidheid van Cardijn! Lees police i.p.v. paroisse. Zoals blijkt uit de in vorige noot vermelde brief is het wel degelijk de toelating van de politie en niet die van de parochie die Cardijn bedoelde.
(117) Deze brief aan M.A. Sibenaler werd niet teruggevonden.
(118) Jacques Meert.
(119) De Kajotterscentrale te Brussel.
(120) Het buitengoed van de KAJ te Dworp (bij Halle) dat in 1931 in gebruik werd genomen. Gedurende de oorlog deed Dworp vooral dienst als rustoord voor verzwakte jongeren.
(121) De Sekretariaten van de KAJ en van de JOC waren sinds maart 1928 ondergebracht in het herenhuis Paleizenstraat 90 te Schaarbeek, waar ook Cardijn verbleef.
(122) De zuster van Marie-Antoinette Sibenaler, Renée, bekleedde weliswaar geen funktie in de VKAJ, maar deelde in het vertrouwen dat Cardijn had in de familie Sibenaler, die de Kajottersbeweging steeds met raad en daad heeft bijgestaan. Wivine Pauwels maakte deel uit van de nationale VKAJ-leiding en leidde gewoonlijk de studieweken. Zij deed dit in de plaats van M.A. Sibenaler die, als nationaal voorzitster, die taak normaal op zich moest nemen, maar daarvan afzag omdat ze zich niet voldoende oratorisch begaafd achtte. Ze was daarentegen een zeer talentrijke organizatrice en een uitzonderlijk financier. Het is dan ook begrijpelijk dat Cardijn de voorgestelde wisseling van funkties niet erg apprecieerde (Interview E. Amould, 17 augustus 1979).
(123) Société Anonyme de Rotogravure, een belangrijke Brusselse drukkerij.
(124) Een broer van Jacques Meert had een leidende funktie in de S.A.R.
(125) Sidonie Vanderjeugd was de huiszorg van de Kajotterscentrale en stond ook in voor de goede werking van de Paleizenstraat 90 en van het domein te Dworp. Het was dan ook normaal dat zij het beheer van de Centrale zou overnemen, mocht Jacques Meert om de een of andere reden door de bezetter gearresteerd of buiten spel gezet worden.
(126) Op 2 juli 1942 was de Britse tegenaanval in Egypte begonnen zonder vooralsnog veel sukses en op 28 juni hadden de Duitsers aan het Oostfront een groot zomeroffensief ingezet met op 2 juli de val van Sebastopol.
(127) Hier, de jeugd en Ici, la jeunesse travailleuse waren rijkelijk geïllustreerde publikaties van KAJ en JOC waarin de beweging in al haar aspekten werd voorgesteld. Op welke oplage die brochure werd verspreid hebben wij niet kunnen achterhalen. Zie ook noot 218.
(128) De rijstpap werd klaargemaakt door Cardijns schoonzuster en was een lekkernij, een uitroepingsteken waard, vergeleken met de gevangeniskost (M. FIEVEZ & ]. MEERT, op. cit, p. 145).
(129) Over de kontakten Haulot-Cardijn in de gevangenis, zie p. 202.
(130) R.R. : retraites et récollections.
(131) De Jonghe en De Rechter waren twee gewestproosten van de KAJ,
(132) Studiedagen te Leuven, Waver.
(133) In Christo.
(134) De hier bedoelde passage komt voor in de tweede en niet in de derde of de vierde lezing die Cardijn tijdens de studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe hield. De tekst werd grondig gewijzigd en luidde uiteindelijk als volgt: Dans cette conception païenne de l'éducation il y a des nuances allant de l'extrémisme, du totalitarisme qui ne recule
devant aucune violence, jusqu'a un certain conformisme, un uniformisme neutralisant et édulcoré, un certain patriotisme bourgeois sans âme et sans mystique
. (J. CARDIJN, op. cit, p. 16).
(135) Avenue Floréal, waar Haulot's vrouw woonde, was te bereiken met tram 36.
(136) In de Paleizenstraat 90.
    (137) Arthur Haulot vertrok op 9 juli 1942 naar Aken, verbleef vier maanden in het kamp Mauthausen en belandde, eind 1942, in het koncentratiekamp Dachau waar hij tot 1945 geïnterneerd bleef (Gevangenis Sint-Gillis, Transportliste, MVG.tr. 6719, rap. 497).
(138) Het is de tweede keer dat Cardijn uiting geeft aan zijn vermoeden dat men hem wel zou willen vrijlaten op voorwaarde dat hij zich niet meer met de KAJ bezighoudt. Zie ook dok. nrs. 13 en 47.
(139) Vermoedelijk werd Cardijn gerustgesteld dat er niets aan de hand was met de zusters die het kontakt met de buitenwereld verzekerden. Twee dagen voordien dacht hij dat er iets was misgelopen (zie dok nr. 18).
(140) Jechok Leskie, geboren te Warschau op 19 augustus 1905. In 1942 werd hij bij een razzia aangehouden en na zes weken gevangenis weggevoerd, eerst naar Dachau, dan naar Auschwitz. Op 18 juni 1945 keerde hij naar België terug. De argwanende houding van Cardijn tegenover deze nieuwkomer zou echter geleidelijk plaatsmaken voor een wederzijdse waardering, die na de oorlog zelfs tot een ware vriendschap zou uitgroeien. Leskie liet geen enkele gelegenheid voorbijgaan om zijn achting voor Cardijn te betuigen. Hij deed dit onder meer ter gelegenheid van het priesterjubileum van de KAJ-stichter in 1956 en bij diens overlijden in 1967. Toen stuurde hij een brief naar de JOC-leiding waarin hij onder andere het volgende schreef: Je garde en effet un souvenir extrêmement vif des six semaines passées avec lui dans la même cellule au cours de ïoccupation allemande. Semaines durant lesquelles avec sa grandeur d'ame mébranlable, il a soutenu notre moral et courage défaillants. J'ai pu a ces moments douleureux apprécier les qualités d'homme exceptionnelles du Cardinal [Cardijn werd in 1965 door Paulus VI tot kardinaal verheven] et après notre libération, lors d'autres contacts, j'ai encore eu l'occasion d'apprécier son sens de la charité et la valeur de sa personnalité. Van zijn kant schreef Cardijn in een van 1964 daterend ontwerp van artikel n.a.v. het verschijnen van het werk van Rolf Hochhuth, Der Stellvertreter, over Pius XII en het jodenvraagstuk : J'ai été enfermé en prison avec quelques juifs, jeunes et adultes, dans une cellule de la prison de St-Gilles. Certains portaient l'étoile jaune, d'autres pas. Nous étions tres liés d'amitié les uns aux autres ... Après la guerre, je n'ai reçu qu'une carte de visite [die van Leskie]. Ou sont les autres? (Briefwisseling van de auteur met Mevr. Leskie-Goldine, november-december 1979 — Brief van 27 juli 1967 van J. Leskie aan de JOC en J. CARDIJN, Le Vicaire in Archief Cardijn).
(141) Son Eminence.
(142) Dit toont aan dat er mogelijk kontakt werd opgenomen met kerkelijke leiders in het  buitenland. Wie de kardinaal daarover heeft ingelicht weten we niet. Cardijn had reeds vroeger meerdere malen de kittelorigheid van Van Roey ervaren en wilde hij niet dat de Belgische kerkvorst de indruk zou krijgen dat hij in deze zaak gewoon gepasseerd werd (Interview E. Arnould, 17 augustus 1979).
(143) De studieweek van april 1942 te Sint-Lambrechts-Woluwe waar de Duitse politie een inval deed.
(144) Zoals alle Belgische bisschoppen woonde Kardinaal Van Roey af en toe een studieweek van de KAJ bij,
(145) De Duitse politie.
(146) Cardijns broer,  Charles,  schreef op 8 juli  1942 een brief naar Mr. J. de Radzitzky d'Ostrowick, advokaat, waarin deze suggesties al grotendeels waren opgenomen.
(147)
Stabsarzt Dr. Pfau was belast met het geneeskundig toezicht in de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst.
(148) In zijn brief van 8 juli 1942 aan Mr. de Radzitzky (zie noot 146) wees Charles Cardijn op de wankele gezondheidstoestand van zijn broer : la santé fort délicate de mon frère me fait craindre à bref délai des suites fatales si son emprisonnement devait se prolonger. In het schrijven dat Jacques Meert op 11 juli eveneens aan de advokaat richtte, maakte hij gewag van een brief in bijlage bestemd voor Dr. Pfau met gegevens over Cardijns gezondheid.  Dit stuk werd  echter niet teruggevonden.  Ten slotte,  zoals blijkt uit dokument nr. 23, werd ook de huisdokter van Cardijn ingeschakeld.
(149) De tekst van de lezingen die Cardijn tijdens de JOC-Studieweek te Sint-Lambrechts-Woluwe had gehouden.
(150) Dokter Rosman werd geboren te Brussel op 17 februari 1885. In 1908 behaalde hij het diploma van doctor in de geneeskunde aan de Katolieke Universiteit te Leuven en ging zich daarna specializeren te Berlijn, Wenen, Praag en Parijs. In 1910 keerde hij naar België terug en opende te Brussel een praktijk. Zijn biezondere aandacht voor de minstbedeelden bracht hem al heel vlug in kontakt met Cardijn, toen deze nog onderpastoor was te Laken. Dr. Rosman werd niet alleen Cardijns huisarts, maar vooral zijn vriend en vertrouweling. Hij overleed op 31 oktober 1951 (Brief van Abbé Michel Rosman aan de auteur, 24 juni 1979). Over de pogingen om Cardijn omwille van gezondheidsredenen vrij te krijgen, zie noot 148.
(151) Zie p. 195 e.v.
(152) A.C. : Action Catholique.
(153) Mgr. Gramann. Deze Oostenrijkse prelaat was hoofdaalmoezenier van de Wehrmacht in België en had als dusdanig toegang tot de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst en ook tot het kamp van Breendonk. Hij verleende niet alleen geestelijke bijstand aan de ter dood veroordeelden, maar spande zich ook in om het lot van de « gewone » gevangenen te verzachten. Wat Cardijn schrijft over het draagbaar altaar waarover hij zou kunnen beschikken, klopt met wat Mgr. Van Waéyenbergh, rector magnificus van de K.U.L., in 1946 getuigde : Les prêtres qui ont passé par St-Gilles doivent à Mgr. Gramann une dette spéciale de gratitude. C'est à lui qu'ils sont redevables d'avoir pu, en cellule, trouver chaque jour cette consolation indicible, ce réconfort ineffable de la Sainte Messe. Il y veillait avec soin, en transportant la valise-autel, remettant régulièrement le linge d'autel et le pain et le vin nécessaires au Saint-Sacrifice (Mgr. H. VAN WAEYENBERGH, Mgr. Gramann in La Libre Belgique , 7 februari 1946).
(154) Over Jean Decoster, zie noot 103.
(155) Zie noot 15.
(156) Deze persoon hebben wij niet kunnen identificeren.
(157) Jef Deschuyffeleer. Cardijn en Deschuyffeleer ontmoetten elkaar geregeld tijdens het dagelijks rondjeslopen in de gevangenis en ook gedurende de turnles die de KAJ-voorzitter af en toe op het binnenplein gaf, met Cardijn als een van zijn vlijtigste leerlingen (Frans HUGAERTS, Jef Deschuyffeleer in Jef Deschuyffeleer (1913-1959), Brussel, 1960, p. 63).
(158) Zoals blijkt uit de notitie d.d. 18 juli onderaan dit dokument, gaat het om de programma's van de studieweken.
(159) Over Max Goldberg, zie noot 68.
(160) Uit het beschikbare bronnenmateriaal blijkt nergens dat werd voldaan aan de wens van Cardijn rechtstreeks met de Duitse politie kontakt op te nemen,
(161) Over de « ziekendienst » en de dienstverlening door de KA] in 't algemeen, zie noot 27.
(162) In de ochtend van 18 juli schreef Cardijn nog vlug deze lijnen bij zijn notitie van 17 juli. Het volgend dokument werd eveneens op 18 juli geredigeerd, maar dan in de namiddag.
(163) De programma's van de studieweken.
(164) Mgr. Léonard Van Eynde werd in 1887 geboren te Geel. In 1930 werd hij vikaris-generaal van het aartsbisdom Mechelen, bevoegd voor het onderwijs en de « Katolieke Werken » en bleef dit tot zijn overlijden in 1957. Mgr. Van Eynde was een persoonlijke vriend van Cardijn en een vurig voorstander van de door de KAJ beoogde doelstellingen.
(165) Volgens de regels die vóór het Tweede Vatikaans Concilie in de katolieke Kerk van toepassing waren, moesten de priesters nuchter zijn om de mis op te dragen, dat wil zeggen dat zij vanaf middernacht geen vast of vloeibaar voedsel mochten innemen. Hetzelfde gold voor de gelovigen die tijdens de mis, welke doorgaans 's voormiddags werd gecelebreerd, wilden kommuniceren. Het was pas tijdens de tweede wereldoorlog dat de Kerk, ingevolge de slechte ravitaillering, van deze in de IVde eeuw ingestelde regel afstapte en soepeler werd in het verlenen van dispensatie zowel aan priesters als gelovigen. De toelating om de mis 's namiddags op te dragen, wat Cardijn hier vraagt, kwam er pas officieel in 1957 met het motu proprio Sacram Communionem, waardoor ook het nuchter zijn tot drie uur vóór het begin van het misoffer werd herleid.
(166) Zie noot 9.
(167) Mgr. Van Eynde.
(168) De 19e juli 's morgens schreef Cardijn nog vlug deze laatste paragraaf helemaal onderaan zijn notitie van de  18e.  Blijkbaar stond hij erop dat zijn medewerkers buiten de gevangenis nog met de « middagpost » van de 19e vernamen dat hij zijn pakket goed had ontvangen en er geen problemen waren voor het opdragen van de mis m de cel.
(169) Om de mis te celebreren moesten de priesters minstens twee kaarsen aansteken.
(170)
Deze streefcijfers werden tijdens de bezetting in het Vlaamse landsgedeelte vrij dicht benaderd. In Wallonië bleef men echter ver daaronder (zie noot 42).
(171) Retraites en rekollekties waren een belangrijke faktor in de vorming van de leiders Volgens het Handboek der K.A.J. (p. 253) had de beweging « haar beste leiders te danken aan de regelmatig gehouden retraiten en recollecties; daar hebben zij in kalme overweging en in vurig gebed die sterke overtuiging geput, die alles opofferende edelmoedigheid, die onverzettelijke beslistheid, die hen kenmerken... »
(172) De Mededelingen  aan  onze  Eerwaarde  Heren  Proosten  waren  bestemd om de verantwoordelijke priesters in de beweging doctrineel en praktisch voor te lichten (zie A DENDOOVEN, op. cit., p. 347).
(173) Victor Michel.
(174) Oncle Josse : Cardijn. Wat verder heeft Cardijn het over zijn « neef » Jef (Deschuyffeleer). De termen oom, neef en nicht komen regelmatig voor in de brieven van en naar Cardijn tijdens zijn gevangenschap. In de briefwisseling die hij met zijn broer in Halle voerde, vroeg Cardijn bijvoorbeeld voortdurend hoe zijn « neven en nichten », dat wij zeggen zijn naaste medewerkers, het stelden. Zie ook noten 115 en 190.
(175) Cardijn en zijn vrienden werden, zoals hij het zelf in de laatste paragraaf van deze notitie uitlegt, betrapt door een Duitse wachter tijdens het omhooghalen van pakjes. Het gebeuren is tegelijk een beproeving (épreuve) omdat Cardijn een tijdlang geen nieuws meer zal kunnen overbrengen of ontvangen en een mirakel, omdat de Duitse bewaker
onmiddellijk Cardijn is komen verwittigen en de zaak geheim houdt.
(176) Jacques Meert.
(177) Marie-Antoinette Sibenaler.
(178) Over Cardijns kontakten met de buitenwereld via de zusters, zie p. 205.
(179) S[on][Eminence] : Kardinaal Van Roey.
(180) Wij hebben niet kunnen achterhalen wanneer deze studieweek plaatsvond.
(181) Wij veronderstellen dat Mgr. Van Eynde de zeer nabije vrijlating van Cardijn in het
vooruitzicht had gesteld.
(182) Retraites]. R[écollections] 
(183) Marie-Antoinette Sibenaler.
(184) In een briefje dat Jacques Meert op 26 juli aan Cardijn had bezorgd, schreef hij dat zowel de Belgische als de Franse KAJ een offensive spirituelle générale ingezet hadden.
(185) Een van de klassieke uitdrukkingen van Cardijn om de algehele inzet van de KAJ-
propagandisten weer te geven.
(186) Pars automnalis, is het gedeelte van het brevier dat gelezen wordt van september tot de Advent.
(187) Sorgeloos was een belangrijk bakkersbedrijf in het Brusselse.
(188) Het programma van de KAJ-verwezenlijkingen in 1942-1943.
(189) Het « statuut van de jonge arbeider » werd door de KAJ plechtig afgekondigd tijdens het jubelkongres van 25 augustus 1945 te Brussel. Cardijn had voordien de hoofdlijnen ervan geschetst in een van de vier lezingen die hij hield tijdens de studieweek van de JOC te Sint-Lambrechts-Woluwe in april 1942.
(190) Deze brief van 6 augustus van Cardijn aan zijn broer Charles welke, zoals hij het hier zelf schrijft, eveneens voor alle KAJ-leiders bestemd was, werd tijdens alle in de loop van de maand augustus gehouden studieweken voorgelezen. « Deze brief die onze generaal mocht zenden aan zijn « familie », was zodanig opgesteld, dat wij daaruit zijn richtlijnen konden halen voor onze verdere werking.  Zoveel spitsvondigheid hadden zelfs de Duitsers niet verwacht », aldus een door de KAJ kort na de bevrijding uitgegeven herdenkingsbrochure. Uit Cardijns brief lichten wij, ter illustratie, volgende passage : «... Vergeet niet vele groeten te brengen aan alle neefjes en nichtjes [dat wil zeggen aan alle leiders en leidsters]; Nu zijn de verlofweken [=studieweken] volop in gang. Jammer dat het weder niet beter is. Ik hoop nochtans dat al hun plannen zullen gelukt zijn en dat zij er veel deugd zullen van gehad hebben. Vooraleer het nieuwe studiejaar [=het werkjaar 1942-1943] te beginnen, moeten zij zorgen in staat te zijn alle pogingen in te spannen om meer en meer vooruit te gaan... » (Brief van J. Cardijn aan zijn broer Charles dd. 6 augustus 1942, Archief Cardijn). 
(191) Charles Cardijn heeft herhaaldelijk geprobeerd zijn broer in de gevangenis te bezoeken, doch steeds tevergeefs (Notitie van 26 juli 1942 van J. Meert, Archief Cardijn).
(192) Deze notitie, die bestemd was voor de zusters van Vorst, werd niet gedateerd door Cardijn. Door de zusters, of achteraf door iemand van de KAJ-leiding?
(193) Jacques Meert.
(194) Dit bericht was eveneens bestemd voor de zusters van Vorst. Cardijn deelde ze mee dat hij nog maar eens door de jonge Duitse bewaker betrapt werd. Een eerste keer gebeurde dat op 20 juli (zie dok. nr. 30).
(195) Zie noot 68.
(196) Zie p. 227, noot 172.
(197) Action Catholique.
(198) Mgr. Van Eynde.
(199) Te Melle heeft er nooit een internerings- of doorgangskamp voor Joden bestaan (zie : Liste des lieux d'internement en Belgique pendant la guerre 1940-1945 établie à la date du 30.9.1964, Brussel, Ministère de la Santé Publique et de la Famille , 1964).
(200) Jacques Meert had de storting van 500 Fr. in zijn bericht van 26 juli meegedeeld.
(201) Van priester Gripekoven weten we alleen dat hij voor de oorlog pastoor was van de parochie De Goddelijke Zaligmaker te Schaarbeek. Zijn naam komt niet voor op de lijst van de door de Duitse overheid in België aangehouden priesters die verscheen in Le Cardinal Van Roey et l'occupation allemande en Belgique. Actes et documents publiés par le Chanoine Leclef, Brussel, 1945, p. 339 e.v. Een schriftelijk verzoek d.d. 28 januari
1981 aan een familielid van de priester om meer inlichtingen bleef onbeantwoord.
(202) Priester Paul Le Roux was leraar aan het Sint-Pieterskollege te Jette. Op 21 juli 1942 werd hij, verdacht van spionage, aangehouden en na enkele dagen te Vorst opgesloten, waar hij tot april 1943 verbleef. Op 15 mei 1943 werd hij naar Esterwegen gebracht. Hij werd door een volksgerecht ter door veroordeeld en op 7 juni 1944 terechtgesteld in de gevangenis van Wolfenbüttel (zie : Josse ALZIN, Martyrologe 40-45. Le calvaire et la mort
de 80 prêtres belges et luxembourgeois
, Aarlen, 1947, p. 139-142).
(203) Kanunnik Désiré Joos, direkteur van het Klein Seminarie van Bonne Espérance.
(204) De Luikse priester Paul Firket was provinciaal bestuurder van de Sociale Werken en pastoor van de Sainte-Croix-parochie te Luik. Op 3 augustus 1942 werd hij wegens spionage ter dood veroordeeld en op 25 oktober 1942 te Beverlo terechtgesteld (zie : C. LOHEST & G. KREIT, La défense des Belges devant le Conseil de Guerre allemand, Luik, 1945, p. 156 e.v. — M. VONCKEN, Nos Fusillés nous parlent!, Luik, 1945, p. 176 e.v.).
(205) De Deken van Sint-Truiden, Pierre Kubben, werd op l juli 1942 aangehouden en op 29 augustus 1942 vrijgelaten ( La Cardinal Van Roey..., p. 342).
(206) Son Emmence.
(207) Dit bericht was bestemd voor de zusters van Vorst.
(208) Jacques Meert.
(209) Magnus, algemene hulpproost van de KAJ.
(210) Jef Deschuyffeleer.
(211) s[oeurs].
(212) Jacques Meert, voor wie deze notitie bestemd was, had waarschijnlijk een voor Cardijn bestemd bericht afgegeven aan iemand die in de bestaande verbindingslinie helemaal niet thuishoorde. Vandaar Cardijns waarschuwing.
(213) F[irket], betuurder van de Sociale Werken te Luik (zie noot 204).
(214) H[aulot]. Zie o.m. noot 137.
(215) L[iège]
(216) Woluwe.
(217) Het gaat hier wellicht om de brief van een nederlandstalige medegevangene. Daarom het verzoek dat iemand van de KAJ of de VKAJ de boodschap zou doen.
(218) Cardijn  bedoelt  hier  het  artikel Jeunesse ouvrière chrétienne dat  in de rubriek Chronique sociale van Le Nouveau Journal d.d. 13 augustus 1942 verscheen. Opsteller van het stuk was Jules Lhost, die in augustus 1941 van het weekblad Le Travail naar Le Nouveau Journal was overgestapt. Hij verzorgde in die krant de sociale kroniek in opvolging van P. Hubermont, die hoofdredakteur van La Légia was geworden. Na het ontslag in januari 1943 van Robert Poulet als hoofdredakteur, nam Lhost een deel van diens vroegere funkties waar, nl. die van chef des services politiques (zie : E. DE BENS, De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur (1940-1944), Antwerpen-Utrecht, 1973, p. 293, 3S6, 358). Het artikel werd geschreven naar aanleiding van het verspreiden van de KAJ-JOC-propagandabrochure Hier, de jeugd — Ici, la jeunesse travailleuse, de enige publikatie die de KAJ-JOC tijdens de bezetting onder Duitse censuur liet verschijnen. Na de loftrompet over de vooroorlogse aktie van de KAJ te hebben gestoken, stelde de auteur met biezonder genoegen vast, dat au moment où le pays a un urgent besoin de toutes ses forces vives, de toute l'ardeur de son sang... la Jeunesse Ouvrière Chrétienne que l'on croyait en veilleuse, affirme sa volonté de servir sur un ton qui indique qu'elle n'a rien perdu de son enthousiasme d'autrefois. Dan gaf hij een overzicht van de inhoud van de brochure, waarbij hij echter de delen die handelden over de religieuze zending en het vaderlandslievend karakter van de KAJ niet vermeldde en besloot met erop te wijzen que la Jeunesse Ouvrière Chrétienne a su s'imposer le devoir de présence devant les nécessités sociales du moment en comprenant que la reconstruction et la résurrection du pays exigeaient la participation de tous. De les die men, volgens Lhost, hieruit kon trekken was dat de KAJ donne ainsi une fameuse leçon à tous ceux qui font profession et étalage d'attentisme et qui n'est qu'une forme de la crainte ou de la paresse.
(219) Een nogal onbegrijpelijke vraag vanwege Cardijn, vermits de brochure, waarvan Le Nouveau Journal slechts de inhoud weergeeft, het visum van de Duitse censuur had gekregen.
(220) Zie noot 140.
(221) De Sch[uyfffeleer].
(222) Over de diverse initiatieven om Cardijn vrij te krijgen, zie p. 214 e.v.
(223) Een bericht van Jacques Meert.
(224) Magnus.
(225) Deschuyffeleer.
(226) Over de toestand van de KAJ in Vlaanderen en van de JOC in Wallonië, zie dokument nr. 5noot 42. In een bericht van 29 augustus aan Cardijn, gaf Jacques Meert zijn vizie op het probleem van de ontwikkeling van de JOC in het Waalse landsgedeelte. C'est évidemment la JOC qui a le plus de mal à se développer et cela, aldus J. Meert, à cause surtout de l'attitude du clergé wallon. Hij was zelfs van mening dat les appels généraux en style fort van Cardijn door la majorité des prêtres en Wallonie — contrairement au pays flamand — avec scepticisme et ennui onthaald werden. Volgens Meert had de JOC toen vooral nood aan un prêtre jociste 100 %, qui voyagerait 5 jours sur 7 pour aller visiter les aumôniers fédéraux et locaux pour les interroger, leur suggérer ce qui réussit ailleurs, répondre à leurs questions, chercher avec eux la solution à leurs difficultés, découvrir par secteur les meilleurs aumôniers et les «lancer» insensiblement auprès de leurs confrères.... L'attitude du clergé me paraît la clé de tout, aldus nog J. Meert (Archief Cardijn).
(227) In zijn in vorige noot vermeld bericht deelde J. Meert Cardijns mening volgens welke het werk van de nationale VKAJ-JOCF-propagandisten efficiënter was dan dat van hun mannelijke kollega's. De reden hiervoor was, volgens Meert, dat les filles discutent moins, mais éduquent plus, non seulement auprès de leurs propagandistes et dirigeantes, mais aussi auprès des aumôniers. Elles exagèrent parfois et « manœuvrent » trop, mais je crois qu'elles obtiennent plus.
(228) Magnus, Deschuyffeleer en Michel.
(229) MAS,  in  de  marge  geschreven,  betekent dat deze notitie voor Marie-Antoinette Sibenaler bestemd was. Het tweede gedeelte van dit bericht was aan M[eert] gericht.
(230) Kanunnik Van der Elst, Over hem, zie p. 188, 198, 218 e.v.
(231) Mgr. Van Eynde.
(232) Op 14, 15 en 16 juli 1942 organizeerde kanunnik Jean Dermine, bestuurder der Sociale Werken en van de Katolieke Aktie in het bisdom Doornik, in het Henegouwse plaatsje Mesvin een reeks vergaderingen, waaraan de verantwoordelijken van de verschillende (franstalige) takken van de Katolieke Aktie deelnamen. Cardijn, die er de JOC vertegenwoordigde, hield er een uiteenzetting over Le problème de la jeunesse. Hij ging uit van zijn bekend standpunt dat het onderwijs — vooral wat de jonge arbeiders betrof — niet volstond om de jeugd zowel een levensopvatting als een levenshouding bij te brengen. Een goed gestruktureerde jeugdorganizatie, in casu de KAJ, was er nodig om de kontinuïteit in de opvoeding van de jeugdige schoolverlaters, die in het arbeidsproces zouden worden opgenomen, te verzekeren. In de diskussie of nu de Kerk dan wel de Staat die taak moest waarnemen, was Cardijn van oordeel dat eerstgenoemde daartoe verplicht was. Vermits de Kerk zich het recht had verworven de jeugd in de scholen op te voeden, moest ze a fortiori eveneens instaan voor de opvang van de jongeren die hun schoolopleiding achter de rug hadden en de arbeidswereld binnenstapten. Kanunnik Van der Elst ging daarmee niet akkoord en meende dat l'Eglise ne doit pas s'occuper de l'éducation intégrale de la jeunesse. Zowel hij als kanunnik Jacques Leclercq (hoogleraar aan de UCL en stichter van de Jeunesse universitaire catholique) vonden dat de priesters zich met te veel met het wereldlijke mochten inlaten, om te vermijden dat zij van klerikalisme zouden beschuldigd worden. Cardijn kegelde die stelling omver en zei onomwonden : Nous avons peur que le clergé aille trop loin, et il ne va pas assez loin. Zie ook p.188 e.v.
(233) Zoals blijkt uit de volgende notitie, was Mélin voorzitter van de Kerkfabriek van de parochie van de Heilige Rozenkrans te Ukkel, waar Van der Elst pastoor was. Hij bekleedde eveneens een direktiefunktie bij dé Société Générale, vandaar Cardijns suggestie aan Juffrouw Sibenaler, die zich in de schoot van de KAJ speciaal met het
financieel beheer bezighield.
(234) Zie noot 203.
(235) JOCF, KAJ en VKAJ.
(236) Deze notitie werd geredigeerd na ontvangst van het bericht d.d. 29 augustus van J. Meert, waarop Cardijn hier antwoordt (zie noot 226).
(237) Over de onderhandelingen tussen Van der Elst en het militair bestuur betreffende de invrijheidstelling van Cardijn en de toekomst van de KAJ, zie p. 218 e.v.
(238) S.H.  = Secours d'Hiver. In de Kajotterscentrale werden een tijdlang maaltijden voor rekening van Winterhulp verstrekt.
(239) Société Générale.
(240) Zie noot 124.