Naar aanleiding van het overlijden van Regine Beer op 24/03/2014,
hieronder een geluids- en een videofragment met Regine Beer

Regine Beer vertelt het verhaal van Mala Zimetbaum
BRT 13/11/1994 - Vriend en vijand - Geluidsopname (5 MB) - 6'30"

Regine Beer zingt een strofe van "De gedachten zijn vrij"
in het VRT middagnieuws, 2005 - 10", hernomen op 24/03/2014
 
Als hommage aan Regine Beer "De gedachten zijn vrij",
uitgevoerd door het Het Belgisch Combo met Eric De Volder

       

Home   Naar het boek met menu opmaak

  

GvdB 0156  Inhoud
Regine Beer - KZ A 5148, Berchem, Epo, 1992, Redactie: Paul de Keulenaer 
Nieuw boek van Regine Beer, Paul de Keulenaer,
  Mijn leven als KZ A 5148, EPO, 2006
Bestelinfo

Eerste druk: april 1992 Tweede, herwerkte druk: oktober 1992
Redactie: Paul de Keulenaer

Met bijzondere dank aan Catherine Dal en Jan Middendorp

Omslagontwerp : Art &. Partners
Druk: drukkerij EPO
Vormgeving: EPO

© Uitgeverij EPO vzw, 1992 Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Berchem 
Tel.: 32 (0)3/239.68.74 Fax.: 32 (0)3/218.46.04
ISBN 90 6445 698 4 D 1992/2204/22 NUGI 300 en 652

Verspreiding voor Nederland: Centraal Boekhuis Culemborg & Scholtens Sittard

Inhoud

Inhoud
  
Dankwoorden

Woord vooraf
Historische inleiding

1. Antwerpen 1940
2. Mechelen-dossinkazerne
3. Auschwitz Birkenau
4. Terugtocht
5. Vandaag

Epiloog
Een commentaar. In naam van het onrecht
School zonder racisme: een nieuwe generatie is klaar om het werk verder te zetten

Vernoemd
Kampen en gevangenissen

Dankwoorden

Een dankwoord wil ik richten aan al wie 
deze getuigenis heeft mogelijk gemaakt. 
Mijn verhaal, hoop ik, zal leerkrachten en 
vormingswerkers helpen om de jeugd degelijk 
voor te lichten over wat de periode 1940-1945 
betekend heeft, doorheen de geschiedenis van 
wat een eenvoudig menselijk wezen heeft 
moeten meemaken.
Dank aan Willy Calewaert, Paul de Keulenaer, 
Michèle Frey, Anne-Marie Schaerlaekens, 
Zuster Andrea van Herck, Albert van Nerum, 
Etienne Verhoeyen en aan alle jongeren die 
mij door hun open geest de kracht gegeven 
hebben te blijven getuigen.

Regine Beer

Voor een wereld waar
vrijheid, gelijkheid en broederschap
geen ijdele begrippen zijn,
uit diepe genegenheid voor Regine,
haar zusters en broeders lotgenoten,
voor Viviane, Johan en Hans.

Paul de Keulenaer  

    

De concentratie- en uitroeiingskampen van het nazisme. (Uit: 'Is dit een mens van Primo Levi)

  

Woord vooraf

Na de grenzeloze miserie die ze meegemaakt hebben, wordt dan nog, aan kampoverlevenden, vele jaren later, gevraagd even getuigenis af te leggen.

Want er komt een dag dat alle getuigen zullen verdwenen zijn. Dan zullen de leugens groeien als onkruid. Want nu reeds wordt door sommige vervalsers het bestaan zelf van uitroeiingskampen ontkend, zijn er politieke bewegingen die een herleving van het fascisme wensen. Luisteren we dus naar de getekenden. Naar diegenen die, als bij mirakel, uit die kampen zijn weergekeerd: Zij moeten ons zeggen wat die uitkijkposten, die prikkeldraad, die barakken, die galgen, die executiepalen, die eindigende treinsporen betekenen. Zij moeten trachten ons het sadistische sarcasme uit te leggen van de leuze op de poort van Auschwitz 'Arbeit macht frei'.

Zij moeten ons in de mogelijkheid stellen toestanden te begrijpen die ons begripsvermogen overschrijden. Zij moeten trachten het onbegrijpelijke tot onze geesten te doen doordringen. Zij - en alleen zij - kunnen ons de betekenis doen inzien van de treinsporen, die tot in het kamp doorlopen en eindigen tussen de bunkers waarin de massamoorden plaatsgrepen.

Wie ooit in de voormiddag het kamp van Buchenwald bezocht en later op de dag het Goethehuis in Weimar, zal beseffen hoe moeilijk het is die grondige gespletenheid te begrijpen.

Daarom - en we beseffen hoe schrijnend elke herinnering aan die tijd zijn moet - vragen we de getuigen ons toch te zeggen wat er gebeurd is. Want feiten die elk begrip tarten door hun sadistisch en onmenselijk karakter moeten waarheidsgetrouw weergegeven worden.

Daarbij dient elke haat vermeden te worden.

Maar wel moet achterhaald hoe en waarom mensen, in een politiek regime dat daartoe aanzet, kunnen vervallen in de diepste, meest afschuwelijke onmenselijkheid.

De dames en heren die zelfmoord pleegden of te Neurenberg verschenen, waren - zo dunkt mij - noch staatslieden, noch leden van een regering, noch politieke verantwoordelijken maar werkelijk leden van een gangsterbende. Het aantal slachtoffers is trouwens met dat van geen enkele andere bende te vergelijken.

Waarom gingen joden zich aangeven? 

Waarom droegen ze een ster? 

Waarom vertrokken ze naar de Mechelse kazerne? 

Waarom hadden ze geld bij zich en kleren? 

Want, naast degenen die, in functie van de 'Endlösung', brutaal in vrachtwagens werden geladen, als misdadigers opgepakt, zijn er velen die uit eigen beweging naar de kazerne te Mechelen vertrokken.

Het antwoord op die vragen is duidelijk: omdat er werd gelogen, bedrogen, valse voorwendsels ingeroepen. 

Maar ook omdat men 'gehoorzamen moet', de wetten (welke vorm of inhoud ze ook hebben) moeten nageleefd worden. En als je braaf bent, dan kan je niks overkomen. 

Zo was de atmosfeer bijzonder dubbelzinnig, was elke mededeling hypocriet, werkte de vrees verlammend, moesten we herhaaldelijk ruzie maken met onze beste vrienden, om ze te overtuigen zich in veiligheid te stellen.

Regine Beer werd slachtoffer van de schijnheiligheid en zo van verkeerde raad. Zij onderging het lot en kwam, gebroken, maar behouden, terug.

Dat zijn de hoofdlijnen van dit verhaal.

Maar de Regine Beer van 3 september 1943, die 's nachts met geweld werd aangehouden en weggevoerd en deze die in mei 1945 in de armen van haar moeder valt, is niet meer dezelfde.

Zij had leren leven met de dood.

Zij had immers meegemaakt wat je nu gaat lezen en zij heeft nu nog de levenskracht en de moed om datgene te doen, wat velen haar vroegen: getuigenis afleggen.

Willy Calewaert, gewezen minister van Onderwijs
  

Regine, 24 jaar

  

Historische Inleiding

Op 5 november 1920 werd te Amsterdam geboren Regine Clara Beer, dochter van Henri Carel Beer, diamantbewerker van beroep en Josephina Clara Pinkhof, zonder beroep. Zo begint het levensverhaal van Regine Beer. Regine groeide op in een gezin waar liefde en geluk heerste, in een wereld die zich herstelde van de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog. Op de vlucht voor deze oorlog was het gezin Beer naar Nederland uitgeweken. In 1921 keerden de Beers terug naar België. Regine was toen 11 maanden oud. In deze wereldoorlog werden 67 miljoen militairen gemobiliseerd. Meer dan 8 miljoen mensen lieten er het leven bij en 21 miljoen werden gekwetst. 'Nooit meer oorlog!' riep men langs alle kanten... En toch!

De economische wereldcrisis groeide, de internationale betrekkingen werden stroever. Regine liep ondertussen school in de Stedelijke Lagere School in de De Vrièrestraat. Hier bleef ze tot de derde klas, waarna ze naar het Stedelijk Instituut voor Meisjes ging in de Lamorinièrestraat en naar de Oefenschool Hopland, daarna de Oudaan. Haar vader, van wie ze veel hield, had altijd een antwoord klaar op de vragen van zijn kinderen Regine, Clarisse en Sally-Maurice. Hij stimuleerde hen veel boeken te lezen, verder te studeren en een diploma te halen. Regine werd na een ingangsexamen ingeschreven aan de Stedelijke Normaalschool in de Lange Gasthuisstraat te Antwerpen.

Ondertussen steeg de spanning in Europa. Mussolini in Italië en Hitler in Duitsland vestigden fascistische dictaturen. Er hing oorlog in de lucht: het Abessijnse conflict (1935-1936), de Spaanse burgeroorlog (1936-1939), de Japanse inval China (1931), de Tsjechische crisis (1938-1939). In deze wereld groeide Regine op. Haar vader trachtte haat vragen omtrent deze verwarde wereld een antwoord te geven In haar jeugdjaren ervoer Regine dat oorlog niet alleen tot de geschiedschrijving behoorde. De eerste stap naar de geboorte van het Grote Duitse 'Reich' was reeds gezet.

Op 24 juni 1940 overleed de vader van Regine. Een maand later, op 15 juli, kreeg zij een nieuwe 'eenzelvigheidskaart' met de stempel JOOD-JUIF.

West-Europa was een kruitvat. De oorlog sloeg over naar Denemarken en Noorwegen, Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Joegoslavië en Griekenland hieven ook niet gespaard. Hitlers' politiek van de 'Lebensraum' maakte van het oude Europa een groot bloedbad...

In juni 1941 behaalde Regine het diploma van onderwijzeres. Officieel mocht Regine niet werken. Clandestien kon ze wel aan de slag: enkele maanden als opvoedster in de openluchtschool 'Vrij en Vrolijk', vervolgens als gouvernante te Brasschaat en als privé-lerares. Daarna begon voor Regine de donkerste periode uit haar leven.

3 september 1943, een dag als alle andere... 

Zarah Leander ziet voorlopig af van het filmspelen. In Antwerpen maakt men zich klaar voor de heropening van het Jeugdtheater met als eerste opvoering Hans en Grietje en in Brussel voor het wielercriterium met als groten Marcel Kint, Karel Kaers, Marcel en Sylveer Maes en nog vele anderen.

's Nachts werd Regine door de Gestapo opgepakt, zij was 22 jaar.

Haar verhaal heeft ze honderden malen verteld, in alle uithoeken van het land, voor jong en oud, voor scholen, voor organisaties van allerlei ideologische, filosofische en godsdienstige strekkingen. Sinds 1990 draagt het klaslokaal moraal van het Koninlijk Atheneum-Middenschool van Aarschot waarvan de ondergetekende titularis is, de naam van Regine Beer, uit erkentelijkheid voor haar werk.

Paul de Keulenaer

  
Maart 1933. Himmler opent het eerste concentratiekamp
 in Dachau voor de politieke tegenstanders van het nazisme.
September 1940. De nazi's openen het concentratiekamp 
van Breendonk vooral voor leden van de weerstand.

 

1. Antwerpen 1940

'Maar juffrouw, wat komt u hier doen?'

In 1933, het jaar dat Adolf Hitler aan de macht kwam, was ik twaalf. Op een vrijdagavond kwam ik van school en aan de overkant van de straat vroeg een man of ik het licht in zijn woning wilde aansteken en de gaskraan kon opendraaien. Hij had een vlammetje nodig. Ik vond dit een heel ongewoon verzoek en ik begreep er de reden niet van, maar ik deed toch wat hij vroeg.

Thuisgekomen vertelde ik dit ongewone gebeuren aan mijn vader. Tot mijn grote verwondering zei hij dat deze man een jood was en dat ik er goed aan gedaan had hem te helpen. Zoals de roomskatholieken en de protestanten de zondag als hun rustdag beschouwen en de islamieten de vrijdag, vertelde hij, zo hebben de joden hun sabbat. Deze rustdag loopt van vrijdag bij zonsondergang tot zaterdag bij zonsondergang. De gelovigen mogen dan niet aan vuur en licht komen. Mijn vader voegde eraan toe: 'Weet je dat ik ook jood ben?' Ik schrok. Hitler was net aan het bewind gekomen, en uit de berichten die uit Duitsland kwamen bleek dat hij het echt niet goed met de joodse bevolking van Europa meende. Mijn vader was een eerlijk, rechtvaardig en werkzaam man. Hij hield van ons. Ik wens al de jongeren van de wereld zo'n vader toe. Op woensdag 22 maart 1933 al werd het eerste concentratiekamp geopend te Dachau. Van een echte jodenvervolging was toen nog geen sprake. Het waren de politieke tegenstanders van Hitler - de communisten, de socialisten en de vakbondslui - die hier werden opgesloten en aan het werk werden gezet. In België zou na de Duitse inval het doorgangskamp Breendonk worden ingericht.

Tussen 1940 en 1944 zouden daar 3.464 mensen worden op gesloten, vooral mensen van de weerstand. Naar schatting stierven daar 240 mensen: doodgefolterd, opgehangen, gefussilleerd of gewoon omgekomen.

Het besluit tot algehele jodenvervolging werd in de loop van 1941 door Hitler zelf genomen. Maar het was op dinsdag januari 1942 dat het startsein tot de 'Endlösung', de definitieve oplossing, de uitroeiing van het joodse ras gegeven  werd. Op die dag kwamen vijftien hoge nazi's bijeen in de villa 'Am Grossen Wannsee' - zo genoemd naar het nabijge legen meer - in de omgeving van Berlijn. Deze nazitop was bijeengeroepen door Reinhard Heydrich, chef van de Sicherheitspolizei en van de SD. Het was tijdens deze conferentie die slechts negentig minuten duurde, dat S.S.-Ohenturm-bannführer Eichmann - die de bijeenkomst had voorbereid -door Heydrich officieel werd belast met de uitvoering van de 'Endlösung'. In het duizendjarige rijk van Adolf Hitler zou er voortaan geen plaats meer zijn voor joden, zigeuners en andere groepen van mensen die niet pasten in zijn ideologie of filosofie.

Tot 1940 ben ik als een gewone leerling naar school blijven gaan. Mijn droom was lerares te worden en ik wou me daar echt voor inzetten. Met vrienden onder elkaar spraken we soms over dat hele oorlogsklimaat, over die ongelooflijke geruchten die we hoorden over wat er hier en in Duitsland ge beurde. De wereld die wij gedroomd hadden, konden we hierin zeker niet herkennen. Maar we waren jong en dachten liever aan andere dingen, en in ons binnenste hoopten we dat we er nooit mee geconfronteerd zouden worden. Bovendien leek het ons allemaal zo veraf.

In mei 1940 vielen de Duitsers Nederland en België binnen. Onmiddellijk werd de dreiging ook hier voelbaar. Na het uitvaardigen van de 'Verordnungen', de verordeningen tegen de joden, groeide het gevoel van onveiligheid. Deze wetten verboden de joden toegang tot parken, trams, autobussen en treinen. Op de banken in de parken stond 'Nicht für Juden'. De onvrijheid van de joodse mensen werd met de dag groter. Joodse leraren mochten geen les meer geven, advocaten niet meer pleiten, dokters niet meer onderzoeken. Op winkels uitgebaat door joden werd de gele davidster geplakt. Daardoor werd je vogelvrij verklaard. De nazi's en hun Vlaamse vrienden - de collaborateurs - konden zelfs ongestraft de winkelruiten ingooien, wat dan ook meermaals gebeurde. Er was een uitgaansverbod van 19 uur tot 7 uur 's morgens, de zogenaamde 'Sperre'. Zo was het ook gemakkelijk om hele families, die dikwijls in de wijk rond de school van hun kinderen woonden, thuis aan te houden.

Ik was de jongste thuis. Mijn vader zei altijd: 'Kleintje, studeer maar, lees veel boeken, maar hou je niet met politiek bezig.' Hij was bezorgd en bang en wilde me behoeden voor alle mogelijke onheil.

Maar ik heb ondervonden dat als je je in dergelijke omstandigheden niet met politiek bemoeit, de politiek zich wel met jou bemoeit.

Op een dag moest ik bij mijn schooldirectrice komen. Ze zei: 'Regine kindje, ik weet dat jij gedeeltelijk van joodse afkomst bent. Je moet eens gaan kijken of je niet in dat beruchte jodenregister moet ingeschreven worden.' Deze raadgeving was haar niet ingegeven door enige vorm van Duitse gezindheid. Ze was alleen bang en wou dat de zaken administratief in orde waren. Joodse mensen moesten zich immers volgens de inmiddels uitgevaardigde wetten aangeven om ingeschreven te worden in het jodenregister. Ook ik was eigenlijk bang, maar ik was me niet bewust van enig direct gevaar. Bovendien was me geleerd altijd te gehoorzamen en dus heb ik gedwee gevolg gegeven aan het voorstel van mijn directrice. Mijn vader was er niet meer om raad aan te vragen. Hij was kort daarvoor overleden.

De S.S. dreef de Joden in speciale wijken: het getto van Warschau

Ik begaf me dus naar de dienst waar men het jodenregister bijhield. Voor mij stonden joodse mensen in een lange rij aan te schuiven. De S.S.'ers hadden verordend dat de reglementen stipt en gedisciplineerd zouden worden uitgevoerd. De verantwoordelijken van de joodse gemeente, onder meer de 'Judenrat', de oudsten, de wijzen, hadden de joodse bevolking ertoe aangezet zo goed mogelijk alle wetten-bevelen op te volgen. Ze hoopten op die manier de Duitse bezetters wat milder te stemmen, ze hoopten dat alles toch nog goed zou komen.

Ik kwam terecht bij de verantwoordelijke van de burgerlijke stand, de heer Lambin. Hij was verwonderd en zei mij: 'Maar juffrouw, wat komt u hier in 's hemelsnaam doen! Uw naam is niet typisch joods en uw uiterlijk nog veel minder. Maar ginds staat de S.S., gewapend tot en met, en onze bevelen zijn zeer duidelijk: iedere persoon die zich hier komt aanmelden, moeten we inschrijven.'

En zo is heel mijn oorlogsellende begonnen. Voortaan was ik niet meer Regine Beer, maar nummer 6809. Ik kreeg een 'eenzelvigheidskaart' met stempel JOOD-JUIF. Pas later drong de volle draagwijdte van deze inschrijving tot me door. Op aanraden van een vriend die toen advocaat was en later minister is geworden, ben ik naar de burgerlijke stand teruggegaan met het verhaal dat ik mijn 'eenzelvigheidskaart' verloren had. En wonder boven wonder, ik kreeg zonder probleem een nieuwe 'eenzelvigheidskaart', zonder stempel. Maar de kaart met de JOOD-JUIF-stempel heb ik altijd bewaard. Zij vormt voor mij een bewijs tegenover de geschiedenisvervalsers dat alles wel degelijk gebeurd is. Dank zij deze nieuwe kaart hoefde ik geen jodenster te dragen. Aan ontsnappen of onderduiken dacht ik op dat moment eigenlijk niet. Ik geloofde echt dat ik geen direct gevaar liep. Bovendien wist ik dat deze mogelijkheden alleen waren weggelegd voor de meer gegoede gezinnen en dat waren wij zeker niet; de laatste tien jaar van zijn leven was mijn vader dikwijls werkloos geweest.

De nieuwe kaart heeft mij echter niet tegen arrestatie kunnen beschermen. Ik vermoed dat men gewoon de lijst van het Belgisch jodenregister gevolgd heeft, misschien omdat men niet genoeg vreemdelingen-joden meer vond.

Op 3 september 1943 was het zover!

Even na middernacht stopte een vrachtwagen voor ons huis. Er werd op de voordeur gebonsd en geroepen: 'Aufmachen! Aufmachen!'. Mijn moeder, die beneden sliep, deed open. Twee mannen van de Gestapo, Geheime Staatspolitie, en twee Vlaamse S.S.'ers stonden met een revolver op haar gericht. Mijn mama weende en zei: 'Het is toch mijn kind!' De S.S.'ers antwoordden kortaf: 'Haar vader was een jood dus zij moet mee.' Toen zijn ze de trap opgestormd naar mijn slaapkamer.

Ik heb me niet verzet, ik was in de grootste verwarring en klampte me vast aan de vage hoop dat het allemaal wel mee zou vallen. Ik kreeg nog juist de tijd om een bundeltje met het hoogst nodige klaar te maken.

Ik was 22 jaar en de enige van mijn Belgische familie die werd aangehouden. Mijn broer en zus waren gehuwd met niet-joden en hadden beiden kinderen. Misschien waren ze daardoor in de ogen van de nazi's minder 'misdadig' dan ik. Van onze Nederlandse familie langs vaders kant werden niet minder dan 18 personen weggevoerd: ooms, tantes, neven en nichten.

Zonder veel omhaal werd ik in een verhuiswagen geduwd van een firma die vandaag nog bestaat en die tijdens de oorlog zeer veel verdiend heeft met het ophalen van mensen als ik. De verhuiswagen was volgestouwd met joodse mensen: ouderen, vrouwen, mannen, jongeren, en zelfs baby's We werden overgebracht naar de Della Faillelaan aan het Nachtegalenpark in Antwerpen. Daar was de Gestapo gevestigd. We moesten er de hele nacht blijven rechtstaan in open paardestallen. Ik herinner mij niet meer wat er toen allemaal door mijn hoofd gegaan is. Bij het aanbreken van de dag was ik me echter meer bewust geworden van de ernst van de situatie waarin ik verkeerde. Holm, het hoofd van de Gestapo, kwam de nieuw aangekomenen bekijken. Met kloppend hart stapte ik naar hem toe en zei, in de hoop mijn leven nog te kunnen redden, dat ik maar gedeeltelijk joodse was. Onmiddellijk stak hij zijn revolver naar mij uit. Toen begreep ik meteen welk lot mij beschoren was.

Die dag nog werd ik samen met de anderen in een gesloten vrachtwagen naar Mechelen gevoerd. Daar werden we samengebracht in de Dossinkazerne.

 Dossinkazerne te Mechelene. De aankomst van hen die voor deportatie bestemd zijn.

 

2  Mechelen - Dossinkazerne

Lijfcontrole

De Dossinkazerne was een groot, statig, koel aandoend gebouw. Door een poort werden we naar binnen geleid. Zodra we uit de vrachtwagen waren gestapt, werd ons bevolen het meeste van wat we bij ons hadden af te geven. Wij mochten maar heel weinig behouden. Vervolgens moesten wij naar de 'Aufnahme'. De bedienden in deze bureaus waren gevangenen die er tewerkgesteld waren.

Hier werd ons ook onze 'eenzelvigheidskaart' afgenomen. Nu waren wij echt niemand meer...

Iedereen moest zich toen volledig uitkleden. Nog nooit was ik zo diep vernederd. Nog nooit had ik mijn naaktheid met anderen gedeeld, nog nooit was ik met de naaktheid van anderen op zo'n manier geconfronteerd geworden. En alsof dit alles nog niet voldoende was, werden we onderworpen aan een totale en mensonwaardige lijfcontrole. Aan de mannen kon men meteen zien of ze jood waren: dan waren zij besneden. Voor de vrouwen had men geen directe aanwijzingen. Er werd onderzocht of wij geen briljanten verstopt hadden. Wij moesten onze mond openen zodat men kon nagaan of er geen in onze kiezen zaten. Daarna controleerde men de oren en of dit alles nog niet genoeg was, moesten de meisjes en de vrouwen de benen openen en ging men met een rietje tussen de schaamlippen.

Pas toen was het 'Herenvolk' overtuigd dat ze alles bemachtigd hadden. Ze hadden ons niet alleen onze bezittingen, maar ook onze waardigheid ontnomen. Nog nooit was ik zo, tot in de diepste vezels van mijn vrouw zijn, gekwetst. Na deze controle kregen de meesten meteen een transportnummer, wat inhield dat zij met het eerstvolgende transport naar het oosten zouden afgevoerd worden. Omdat ik slechts half-joodse was, kreeg ik geen transportnummer, maar het E ('Entscheidungs')-nummer 102. Ze moesten nog 'Entscheiden', beslissen, of ik wel of niet weg moest. Die nacht werden we ondergebracht in grote zalen. Mannen, vrouwen en kinderen, alles onder mekaar. Privacy was hier totaal zoek. En alsof ik die dag nog niet genoeg mensonterends had meegemaakt, werd ik toen ook nog lastig gevallen door een man.

Mijn geloof in de wereld stortte die nacht in mekaar. Als jong meisje zag ik de wereld als een plaats waar mensen in vrede en liefde met mekaar omgaan. Hier werd ik plots geconfronteerd met een totaal andere wereld, een wereld met meerderen en minderen, een systeem met 'klassen-mensen'. Van 3 september 1943 tot begin mei 1944 ben ik in Mechelen gebleven. Ik had mijn moeder geschreven waar ik was. Ik vroeg haar of zij niet de nodige documenten kon opsturen waaruit zou blijken dat ik maar half-joodse was. Maar dat was ijdele hoop, want de vader langs moeders kant was ook jood, dus was ik eigenlijk driekwart joodse.

Hoe ik naar mijn mama heb kunnen schrijven is een ander verhaal. Wij werden bewaakt door commandant Frank, ondercommandant Boden en verder door een aantal Vlaamse S.S.'ers. Deze laatsten hadden we bijnamen gegeven: Moshe Pisje, Moshe Patje (omdat hij vaak sloeg), Moshe Baby (wegens zijn kindergezicht), Moshe Genau (hij wilde alles heel precies) en Pfeidekopf (een Molenbeekse S.S.'er die een echte terreur uitoefende).

Omdat ik gewoon Nederlandstalige was, was Moshe Pisje iets vriendelijker tegen mij dan tegen de anderen. Tweemaal heeft hij voor een geel postkaartje gezorgd zodat ik mama tweemaal heb kunnen schrijven.

Maar mijn Antwerps accent bezorgde mij ook de achterdocht van een aantal joodse mensen. Zij spraken Jiddisch of Hebreeuws of vele andere talen onder elkaar. Ik sprak dezelfde taal als de S.S.'ers die ons aangehouden hadden. Vroeger had ik zelden contacten gehad met joodse mensen, ik was honderd procent vrijzinnig opgevoed. Nu kreeg ik plotseling een joods cultuurbad.

Met verschillende medegevangenen heb ik prettige contacten gehad. Wij hadden het recht om driemaal per week een pakje van thuis te ontvangen. Alles werd natuurlijk grondig gecontroleerd. Onze medegevangene David Kusman ontving steeds pakjes met een dubbele bodem. Zo kreeg hij soms kranten, iets wat uiteraard strikt verboden was. Wanneer hij de krant las, hielden wij de wacht en waarschuwden hem als er een S.S.'er op komst was. Op de E-zaal van de 'MischEhe' en de 'Mischlingen' (gemengde huwelijken, half-joden en anderen) zaten enkele kunstenaars zoals Daan Sternefeld, een dirigent die met een niet-joodse vrouw gehuwd was. Lon Landau kwam hem soms opzoeken. Men is erin geslaagd, denk ik, een grote som geld bij mekaar te krijgen om Daan Sternefeld vrij te kopen. Daan had beloofd met mijn familie contact op te nemen om voor mij dezelfde weg te volgen. Maar de financiële situatie thuis was slecht.

Ik heb wel eens op een lijst gestaan, niet om echt vrij te komen, maar om te gaan werken in een joods ouderlingentehuis. Ik weet niet wat er toen misgelopen is: ik stond tweede op de lijst, na de danseres Nadia Bolotine, een nichtje van Mina Bolotine, zangeres bij de opera van Antwerpen. Maar mijn naam werd van die lijst geschrapt en uiteindelijk ben ik gebleven waar ik was. Het deed me wel iets, een aantal van mijn medegevangenen de vrijheid in te zien stappen.

Een paar maal werden we rechtstreeks met de dood geconfronteerd. Er is eens een vrachtwagen aangekomen waarin opgepakten onderweg gestikt waren. Er was ook een joodse Fin, Harry, die geprobeerd had te ontsnappen uit een trein. Men noemde hem de 'Flitser'. Hij werd terug opgepakt, in het cachot gestopt en vreselijk gefolterd. Nadien heeft de S.S. hem ons getoond; zijn gezicht was totaal misvormd. Op een dag werd een verklikker binnengebracht; een joodse jongeman. In Brussel had hij zich ten dienste gesteld van de Duitsers. Zijn taak bestond erin dagelijks een aantal joodse mensen te verklikken. Toen hij er niet genoeg meer kon vinden, werd hijzelf aangehouden. Het beeld van die verklikker staat me vandaag nog altijd helder voor de geest. Een afschuwelijk heerschap.

Eén keer is er een bewaker doodgeschoten door de weerstand. Hij lag opgebaard in het midden van de koer met de hakenkruisvlag op de kist. Wij moesten hem groeten! In mijn binnenste dacht ik: 'Weer een S.S.'er minder!' Begin mei 1944 arriveerde een commissie van Duitse studenten uit Berlijn. Zij studeerden 'rassenkunde' en moesten uitsluitsel geven over de twijfelgevallen. Zij moesten vaststellen of we wel of niet jood waren. Afgaande op de schedelmeting, de inplanting en kleur van het haar, de ogen, de neus, de manier waarop we ons draaiden, keerden en voorover bogen, beslisten zij over ons lot. Naar huis of naar het oosten... Ik werd onderzocht en was blijkbaar volgens hun opmetingen voldoende joods. Gelukkig hadden ze geen weet van mijn incidentele activiteiten bij de weerstand. Mijn lot was bezegeld. Ik kreeg transportnummer 471. Op vrijdag 19 mei 1944 rond 4 uur vertrok ik met het 25ste transport - het voorlaatste - richting oosten... Vanuit de Dossinkazerne van Mechelen vertrokken wij in goederenwagons. Wij werden met 80 tot 100 mensen in één wagon binnengeduwd, bijeengepakt. Vrouwen, mannen, jongeren, kinderen en baby's. De jongste was maar een paar weken oud.

Het lijfelijk contact stootte af en verbond tegelijkertijd. In de wagon was er alleen maar een heel klein raam, een opening afgesloten met prikkeldraad. Het was snikheet en iedereen had gebrek aan lucht. Van comfort of hygiëne was er totaal geen sprake. Omdat ik een EHBO-cursus had gevolgd, moest ik een band van het Rode Kruis omdoen. De illusie van menswaardigheid moest worden bewaard. In een hoek van de wagon stond een emmer waarin we onze behoeften konden doen. Deze 'voorziening' was echter volstrekt ontoereikend zodat na een tijd de emmer overliep. Onderweg zijn we een paar maal gestopt. De emmer werd dan geledigd en onder het oog van de grijnslachende S.S.'ers en bewakers deden wij onze behoeften in open natuur. Drie dagen en drie nachten heeft deze helse tocht geduurd. Vele mensen zijn onderweg gestikt. Ik voelde de dood meer dan ooit nabij...

Zevenentwintig konvooien zijn uit Mechelen vertrokken, 25.257 mensen hebben zij oostwaarts getransporteerd: 10.247 mannen, 9.917 vrouwen en 5.093 kinderen waarvan 4.749 onder de 16 jaar. Met uitzondering van het 'Z-konvooi', zigeunerskonvooi, bestaande uit 351 zigeuners of nomaden waren het allemaal mensen van joodse afkomst. Van deze 25.257 geregistreerde joden die uit België naar Auschwitz werden gedeporteerd, kregen slechts 7.948 een interneringsnummer. Minstens 17.497, maar waarschijnlijk 21.870 personen werden bij aankomst vergast.

Amper 1.291 van deze 25.257 joden overleefden. Ik, Regine, was één van hen...

... ondertussen ging het gewone leven zijn gang.

"Dinsdag 17 mei bracht Hare Majesteit Koningin Elisabeth een bezoek aan de gewonden bij een bombardement van Mechelen. Daarna begaf de hoge bezoekster zich naar de getroffen wijken waar zij zich met de geteisterden onderhield..." "Zoals het Einsatzkommando Flandern der Waffen S.S. ons mededeelt, wordt de fototentoonstelling De Waffen S.S. in beeld, gehouden in de zaal Wijnen op de Meir, verlengd tot 28 mei. Voor deze tentoonstelling bestaat een buitengewone belangstelling. Reeds op 26 mei 1944 werd de 25.000ste bezoeker geteld. Hem werd een exemplaar van Hitlers Mijn Kamp als geschenk overhandigd..."

(De Dag, onpartijdig morgenblad 18 en 19 mei 1944)

"In de Koninklijke Vlaamse Opera Antwerpen loopt nog, telkens te 7 uur Het Land van de Glimlach." 

"Op zaterdag 20 mei gaat deze steeds graag gehoorde romantische opera Tannhauser. Met de schitterende ouverture, de prachtige ensembles en de indrukwekkende enscenering van Werner Jacob. Als zeer bijzondere attracties krijgen de getrouwen van de Wagnervertoningen het optreden als Tannhauser van Günther Treptow... Mina Bolotine zingt de rol van Venus..." (Volk en Staat, 18 en 19 mei 1944)

  

De omheining van Auschwitz I.

  

Auschwitz-Birkenau

Schnell schnell, schnell!'

Eindelijk stopte de trein
Oswiecim
klein stadje in het laagland
moerassig gebied
stortplaats
van het Duitse universum
het was nacht
de nevel hing laag
bezittingen bleven achter
laatste herinnering aan thuis
dit spoor liep dood!
(PdK)

Bij het aanbreken van de vierde dag werden de deuren ontgrendeld en opengeschoven en werden wij uit de wagons gedreven. 'Schnell, schnell, schnell, antreten!' snauwde men ons toe. We moesten in rijen van vijf aanschuiven. S.S.'ers stonden met het geweer in de aanslag, naast hen hun honden. Ik wist niet waar we waren. Voor mij zag ik dat immens uitgestrekte kamp. Alles schel verlicht. Omringd door prikkeldraad. De ganse omgeving was gehuld in een grijze nevel die langzaam optrok, een lichte gloed klaarde de hemel op. De nevelslierten verspreidden een doordringende, misselijk makende stank. Vandaag nog ruik ik die geur, hij laat me gewoon niet meer los. Voor eeuwig blijft hij in mijn geheugen gegrift.

S.S.'ers kwamen ons tegemoet, een zweep in de hand. De mannen, vrouwen en kinderen werden direct gescheiden Hier bestonden geen gezinnen meer. Aan het einde van de weg stonden de kampcommandant en de kampdokter. Een handbeweging naar links of naar rechts besliste of je van de wereld af moest of nog even kon blijven.

Oude mensen, zieken of gebrekkigen, mannen of vrouwen met een kind op de arm, zwangere vrouwen en groepen kleine kinderen werden meteen naar links venvezen. Zij werden afgevoerd om vergast en verbrand te worden, maar dat wisten wij toen nog niet.

In ons hoofd was er alleen verwarring, en de beslistheid van de S.S.'ers bracht ons meer en meer in de war. De mensen die onderweg waren gestikt, werden ondertussen uit de wagons gesleurd en meteen verbrand. Dit werk werd gedaan door het 'Sonderkommando'. Dat waren zelf gevangenen: de nazi's hadden de vernietigingsmethoden uitgedacht en gepland, maar voor de praktische uitvoering van dit afschuwelijke werk wilde geen S.S.'er verantwoordelijkheid dragen. De mensen van het 'Sonderkommando' wisten dat ze hoogstens drie maanden te leven hadden, dan werden ze meestal naar de gaskamer gevoerd.

Ik heb bij mijn aankomst in het kamp enorm veel geluk gehad. Ik droeg de baby van een zieke vrouw in mijn armen. Ik had me niet willen onttrekken aan mijn plicht als 'ziekenzuster', hoe cynisch ook de bedoelingen waren van degenen die mij in Mechelen die Rode Kruisband hadden toegeworpen. Op enkele meters van de selectie zei de grootmoeder van het kind: 'Geef mij het kleintje nu maar, de frisse lucht doet me goed en ik voel me heel wat beter dan daarstraks. Nu kan ik het zelf wel dragen.' Dat was mijn redding. Met het kind op de arm was ik zonder meer de gaskamer ingestuurd. Ik heb deze eerste selectie dus overleefd.

Ik moet er werkbekwaam uitgezien hebben, want ik werd samen met een kleine groep vrouwen naar het 'Arbeitslager' in quarantaine gebracht. Toen vernam ik dat ik in Birkenau was, Brzezinka in het Pools.

We moesten ons uitkleden. Onze kleren werden in grote kuipen ontsmet want ze moesten terug gebruikt kunnen worden. Ze werden namelijk naar gebomdardeerde Duitse steden gebracht om uitgedeeld te worden aan de bevolking. Voorwerpen zoals brillen, tandenborstels, scheerborstels, kammeties, zelfs krukken, prothesen en kunstgebitten, werden ons afgenomen en gesorteerd door speciale commando's. Zij brachten alles onder in een speciaal daarvoor bestemde barak, 'Canada' genaamd. Dat was ironisch, want voor heel wat mensen was Canada synoniem met rijkdom en welvaart. Heel wat van deze voorwerpen werden verstuurd naar een reeks nazi-ondernemingen.

Er zijn duizelingwekkende fortuinen vergaard in het kader van de volkerenmoord. Het goud - meestal afkomstig uit het gebit - en de edelstenen die sommige mensen toch nog hadden meegenomen, dienden om de schatkist van de Rijksbank te Berlijn te vullen.

Nadat we een tijd onder de douche hadden gestaan, werden we ontsmet. Vervolgens werden we volledig geschoren: het hoofd, de oksels en tussen de benen. Dit gebeurde zonder veel omzichtigheid zodat velen van ons er kwetsuren aan overhielden. Van de afgeschoren haren werd ondermeer matrassestof gemaakt en die werd verkocht. De nazi's dachten van de asse van de veraste lichamen meststoffen te kunnen maken. Zo zouden de mensen die zij gedood hadden bloemen, planten en bomen tot leven kunnen brengen. Het hele systeem was tot in de puntjes uitgedacht. Na uren in de gloeiende zon te hebben gewacht, kregen we onze kleding toegeworpen: lompen, ofwel het gestreepte kampkostuum, en een paar schoenen of iets wat erop leek. Ik herinner mij dat ik een totaal verkleurd kleed kreeg dat gescheurd was van de schouder tot de zoom. Je moest je maar zien te redden, was de boodschap. Met schoenmaten werd zeker geen rekening gehouden. Sommige schoenen waren zo versleten dat je ze met vodden rond je voet moest binden. pas later, na mijn indeling in een werkcommando, zou ik het beruchte streepjespak krijgen.

Toen werden we ingeschreven. Alle gegevens in verband met de 'Zugänge', de nieuwkomers, werden zorgvuldig genoteerd. Je kreeg opnieuw een nummer toegewezen en dat nummer werd dan op je arm getatoeëerd. De hele behandeling gebeurde erg vlug en toch heel doeltreffend. Het nummer werd er door gevangenen ingeprikt met inkt. Het was toen dat ik toevallig een meisje uit mijn vroegere school ontmoette. Terwijl ze mij tatoeëerde, vroeg ik stilletjes: 'Het ruikt hier zo raar. En de rook die uit die pijpen komt, wat is dat toch?' Ze antwoordde: 'Niet vragen, morgen zul je het wel weten...'

En inderdaad, ik zou het vlug weten.

Die prik ging tot in mijn hersens, ik voelde mij voor eeuwig letterlijk en figuurlijk getekend. De psychische schok was enorm. Het onthouden van je nummer was van levensbelang. Vanaf nu was ik nummer A5148. Alleen de werkbekwamen kregen een nummer. Aan mensen die meteen na aankomst werden vergast, werd geen tijd verloren. Volgens mij had het tatoeëren meerdere bedoelingen:

- er was vooreerst de administratieve kant,
- het effect van vernedering: dieren geeft men soms ook een nummer, en wij moesten voelen dat we tot een mindere soort behoorden,
- bij ontsnappingspogingen kon men ons vlug opsporen en registreren. Je was meteen herkenbaar als ontsnapte kampgevangene: je was geschoren en je had een nummer in je arm gegrift staan (de meesten droegen bovendien nog een kampkostuum),
- bij de dood diende men enkel een nummer te schrappen.

De ervaring van het tatoeëren ging zeer diep. Je was meteen definitief in het systeem opgenomen. De inwijdingsrite was gedaan, de uniformiteit was perfect.

Rond de tatoeëring van onze groep was er 's anderendaags heel wat beroering. Men had vastgesteld dat twee zussen hetzelfde nummer hadden en dat kon in dit systeem helemaal niet. Daardoor moest de tatoeëring voor al degenen die volgden overgedaan worden. Ook ik heb een dubbele tatoeage. Nooit heb ik er na de oorlog aan gedacht mijn kampnummer te laten verwijderen. Ik wens er geen geneeskundige behandeling voor te ondergaan, ik wens er geen geld voor uit te geven. Mijn tatoeage is een bewijs van wat de ene mens de andere kan aandoen in een systeem dat fascistische praktijken huldigt. Het is ook een bewijs van mijn verblijf in Auschwitz-Birkenau. Een bewijs waartegen geschiedenisvervalsers niets kunnen inbrengen. Het is mijn wens dat na mijn dood mijn nummer zou weggenomen worden, zodat het kan bewaard worden in het Vredescentrum van Antwerpen.

Vernedering en verwarring waren die eerste dagen de grote constanten. Er waren de laatste weken en uren zoveel dingen gebeurd. Mijn leven was ingrijpend veranderd, mijn geest was verdwaasd. Mijn ogen waren droog, wenen kon ik allang niet meer. Ik wist alleen dat deze wereld niet de mijne was en het ook nooit zou worden.

Omdat wij aangekomen waren tijdens de grote Hongaarse transporten, was er in de barakken geen plaats meer. We werden dan in een grote tent in quarantaine gezet. Met wel 5.000 vrouwen zaten we tegen mekaar op gepakt. Die avond zong daar een Italiaanse operazangeres. Wondermooi! Even vergaten we deze hel. 's Anderendaags werd deze vrouw vergast. Ik zie haar nog steeds voor me. Diezelfde dag heb ik, met het beetje enthousiasme dat me nog restte, turnles gegeven. Aan honderden vrouwen! Maar het bleef bij die ene keer.

Iedere volgende dag zou beginnen met de geluiden die nu nog door mijn hoofd zinderen: het schrille fluitje, het bulderend geroep en geschreeuw...

'Aufstehen, alles 'raus, schnell, schnell, schnell!'
'Ruhe, Ruhe!'
'Los! Auf! Schnell, schnell, schnell! Laufen! Niedei! Los!
Auf!'

Aanpassen was de boodschap.

'Alles 'raus, sofort antreten!'
'Antieten, antreten, schnellei, verfluchte Bande!'
'Dreckhunde, Schweinehunde...'

Het was een taal die ik nog nooit gehoord had, en toch diende ik ze te begrijpen. Begrijpen om te overleven.

'Achtung!'
De 'Blockälteste', de blokleidster.
'Jawohl!.

'Een luis, uw dood'

In totaal telde het Duitse Rijk 37 officiële concentratiekampen met 1.014 buiten- en ondercommando's en 8 vernietigingskampen. Hun gevangenen werden tewerkgesteld in mijnen, landbouwbedrijven, wapenfabrieken of fabrieken in opbouw. Birkenau was, net als Treblinka, Chelmno, Majdanek en Sobibor, een vernietigings- of uitroeiingskamp. Primo Levi, een Italiaans auteur en zelf kampoverlevende, noemt ze 'kampen zonder uitgang'.

Auschwitz I was het hoofdkamp. Hier konden zowat 15 tot 20.000 gevangenen verblijven. In Birkenau, Auschwitz II genoemd, waren dat er 80 tot 100.000, in Monowice of Auschwitz III slechts 10.000.

De meeste kampen lagen ver van de bewoonde wereld, in onherbergzame streken met een zeer guur en grillig klimaat. De basisopbouw van een kamp was altijd dezelfde, maar de indeling kon verschillen. De plek waar een transport per spoor aankwam, werd de 'judenrampe' genoemd. Dan had je de ingangspoort. Hier werden de gevangenen die aangevoerd werden met vrachtwagens, afgezet.

In Auschwitz I droeg de poort het opschrift 'Arbeit macht frei'. Van cynisme gesproken! In deze kampen die door het nationaal-socialistische bewind waren gesticht, werd arbeid gedegradeerd tot dwangarbeid, en de arbeider tot slaaf. Het eigenlijke kamp bestond uit stenen en/of houten barakken. Auschwitz I bijvoorbeeld was vroeger een kazerne geweest, hier waren de barakken allemaal in baksteen. Je had in elk kamp ongeveer dezelfde onderverdeling: de kampkeuken, het waslokaal, de ontluizingsruimte of 'sauna', de toiletten of 'Scheissbaracken', de ziekenbarak of 'Revier' en de slaapbarakken voor de gevangenen. En dan waren er nog de gaskamers en de verbrandingsovens.

En aan de rand van dit alles stonden de woningen van de S.S.'ers. Auschwitz II of Birkenau was ook het kamp waar de zigeuners naartoe werden gebracht. Hun barakken werden 'Familienlager' genoemd. Verder had je hier in Birkenau nog het 'Effektenlager', waar de afgenomen voorwerpen opgestapeld werden - 'Canada' dus. Hier stonden veel houten barakken. Oorspronkelijk waren het paardestallen geweest. Ze waren in Duitsland gedemonteerd en hier in Polen weer opgebouwd. Aan de binnenkant kon men de ringen zien waaraan de paarden vastgemaakt werden. Over de totale lengte van de barak liep een stenen schouw, of iets wat dienst kon doen als haard. Terwijl wij er waren is die zelden gebruikt, maar de paarden zullen in Duitsland niet in de kou gestaan hebben. De vloer was gewoon aangestampte aarde; die zal er in de oorspronkelijke paardestal zeker netter uitgezien hebben. Aan weerszijden van een centrale gang waren dan de slaapbakken, 'koja' genoemd. 

De ingang van auschwitz I

Hier lag men soms met vier of meer in, daar waar er maar plaats was voor amper twee personen. Meestal waren er drie bakken boven mekaar. Sliep je langs de binnenkant van zo'n bak dan werd je platgedrukt en langs de buitenkant riskeerde je 's ochtends door de bewakers gewekt te worden met enkele slagen op je hoofd. Op het houten gebinte van deze barakken hadden de nazi's spreuken gegrift die discipline en hygiëne benadrukten: 'Reinheid bevordert een goede gezondheid', 'Werk hard, wees gehoorzaam'. Een aantal blokken waren uit steen opgetrokken. Ook hier weer de slaapbakken, door een stenen muurtje van mekaar gescheiden. Eigenlijk sliep je, op een heel dunne strozak na, op planken waarvan er dikwijls gebroken waren. Soms ontbraken er ook een paar. Die hadden dan dienst gedaan als brandhout. Een kast of iets dergelijks was er niet en die had je toch niet nodig want persoonlijke bezittingen had je niet meer. Te kostuum of kleding, je schoenen en in het beste geval een lepel, dat waren je enige bezittingen.

Kleren werden 's nachts niet uitgetrokken, want dan was je ze kwijt. Er waren altijd medegevangenen die erop uit waren om het een of het ander te 'organiseren'. 'Organiseren', dat betekende: iets bemachtigen om te overleven. Het was een sleutelwoord uit het kampjargon, de gemeenschappelijke taal die de kampbewoners hadden ontwikkeld. In het kamp was solidariteit zo goed als onbestaande, evenals communicatie. Het was een eenvoudige struggle for life. Van lotgenoten in de strikte zin van het woord was geen sprake. Hier was het meestal ieder voor zich.

Het ochtendritueel was elke dag identiek. We hadden natuurlijk geen horloge, maar ik schat dat we telkens rond vier uur gewekt werden. Het schril geluid van fluitjes maakte een einde aan de nacht. De 'Blockälteste' kwam rond; ze schreeuwde en snauwde. En elke dag opnieuw keken we aan tegen de uitzichtloosheid.

Van ontbijten was uiteraard geen sprake. We kregen elk een beker warme eikelkoffie. Lekker was het niet, maar we dronken het op. Die warme vloeistof gaf ons in de winter toch nog enige warmte, en tijdens de hete zomermaanden had je het hard nodig om volledige uitdroging tegen te gaan. Later op de dag kregen we nog een kom soep, en 's avonds een stukje brood en eikelkoffie.

In lange rijen liepen we vervolgens naar de 'Scheissbaracke'. Dat was een klein gebouw waar we onze behoeften moesten doen als we konden, want het moest allemaal zeer 'schnell, schnell, schnell' gaan. Het gebeurde gemeenschappelijk, in een grote ruimte. Over de totale lengte van het gebouw liep een stenen bak, bovenop een grote betonnen plaat met daarin overhoeks ronde gaten. De plaat lag vol drek, want iedereen had constant dysenterie. Tussen de rijen liep een 'Kapo', zelf een gevangene, op en neer. Wanneer het niet vlug genoeg ging of wanneer iemand niet wou gaan zitten, werd er door haar duchtig op los geslagen. Daarna moesten we naar het 'Waschraum', het waslokaal. Weer in rijen staan. Tijd om ons te wassen of een echte mogelijkheid daartoe, was er niet. Ik herinner mij dat de helft van de kraantjes niet werkte en uit de andere helft kwamen alleen een paar druppeltjes of een klein vies straaltje. Was het opzettelijk, of was het enkel te wijten aan de slechte installatie, ik heb het nooit geweten. In elk geval, van hygiëne kon je helemaal niet spreken. Na korte tijd zagen wij er dan ook vies uit: de korte haren zaten vol luizen, we kregen zweren waar etter uitliep en wonden van het krabben, we hadden schurft en diarree. Naar de 'Scheissbaracke' kon alleen gegaan worden wanneer het mocht, dus lieten velen van ons het maar lopen waar ze stonden. Onze kleren werden niet gewassen. Ook dit paste in de vernederings- en vernietigingsfilosofie van de nazi's. Gelukkig hadden we door die levensomstandigheden niet meer af te rekenen met maandstonden.

Aan ons haar kon men zien hoelang we in het kamp waren. Het groeit immers een centimeter per maand. Maar als de S.S.'ers dachten dat we luizen hadden, werden we opnieuw geschoren. Op verschillende plaatsen stond trouwens te lezen: 'Ein Laus, dein Tod'.

Het was eigenlijk onmogelijk om je lichaam goed te verzorgen en toch moest je het zo goed mogelijk doen. Ziekte en dood stonden je anders te wachten. Van het water in de wasruimte heb ik nooit gedronken, dat kon alleen maar leiden tot allerlei infecties.

Na het wassen moesten we in appèl staan. Gezien het hoog aantal gevangenen duurde zo'n appèl toch minstens een uur of meer. De 'Blockälteste' die het toezicht had over de slaapbarak moest een stap naar voren zetten en verslag uitbrengen: 100 ingeschrevenen, 88 aanwezig, 6 doden, 6 zieken. Dit werd allemaal nauwkeurig bijgehouden en strikt nageteld. Het systeem diende perfect te lopen.

Soms moest er opnieuw geteld worden, omdat men op een totaal van 99.999 gevangenen kwam terwijl er 100.000 waren ingeschreven. Dat kon betekenen dat er zich ergens een 'luiaard' verstopt had die niet wou werken; maar het kon ook zijn dat iemand er toch in geslaagd was te vluchten. Daarvoor was men op zijn hoede. Het is niet vaak gebeurd: de buitenwereld mocht niet weten wat hier aan de gang was. Het kon ook natuurlijk dat die gevangene ergens lag te sterven, of al overleden was zonder dat iemand er acht op had geslagen. De dood kende hier immers geen uur of plaats, de dood was hier overal aanwezig. Je zag de dood, je rook de dood.

Na een tijd in het kamp was je zo murw geworden dat je het allemaal over je heen liet gaan, reageren kon je allang niet meer.

Tijdens een appèl moest je stokstijf blijven staan, de blik gericht naar de S.S.-bewaking, ongeacht de weersomstandigheden. In de winter was het hier ijskoud: regen, wind, sneeuw. De zomermaanden waren heet tot snikheet. Spreken tijdens het appèl was totaal verboden. Maar tegen wie zou je hebben kunnen spreken, en in welke taal? We zagen er wel allemaal hetzelfde uit met ons kaalgeschoren hoofd, in streepjespak of lompen, een nummer op onze arm en een of andere driehoek op onze kleren, maar elk kwam uit een ander land, had een andere cultuur en taal, een andere achtergrond. Er waren de politieke gevangenen, buitenlandse verzetslui, vrijmetselaars, de joden, de getuigen van Jehova, de zigeuners, de sociaal onaangepasten, de beroepsmisdadigers en in sommige kampen had men ook nog homoseksuelen. De sfeer tussen deze groepen was meestal vijandig. Elke gevangene droeg op zijn kleding een driehoek: de kleur gaf aan tot welke groep men behoorde.

1. Groene driehoeken: dit waren de beroepsmisdadigers, de kleine en grote criminelen. Soms zaten zij al in de gevangenissen voor Hitler aan het bewind kwam. Bij het openstellen en het in gebruik nemen van de concentratie- en vernietigingskampen werden zij meteen door de S.S. in dienst genomen. Zij waren meestal 'Kapo' of 'Stubeälteste', barakoverste. Denk niet dat het uitsluitend mannen waren: in het vrouwenkamp had je vrouwelijke 'Kapo's'. Het waren mensen van het laagste soort. Zij deinsden voor niets terug, want meestal waren ze al voor gewelddaden in de gevangenis terechtgekomen. Met een immens genoegen - je kon dit duidelijk zien - sloegen zij erop los.

2. Rode driehoeken: dit waren meestal mensen uit de weerstandsgroeperingen, het verzet zoals men zei. Eerst kwamen ze uit Duitsland en later uit de overige Europese landen, de bezette gebieden. Veelal waren het vakbondslieden, socialisten, communisten, vrijmetselaars en andere politieke tegenstanders van Hitlers' bewind.

3. Zwarte driehoeken: dat waren de zogenaamde a-socialen, mensen die zich bezig hielden met illegaal handel drijven, prostitutie en dergelijke. Velen waren ook helemaal onterecht aangehouden, na verklikking uit wraak. Zo kon bijvoorbeeld een meestergast die een werkman niet duldde, deze bij de S.S. aangeven wanneer hij enkele keren te laat op het werk was gekomen. Die werkman werd dan aangehouden, en kwam hier bij de zwarte driehoeken terecht.

4. Blauwe driehoeken voor emigranten.

5. Paarse driehoeken werden gedragen door getuigen van Jehova, priesters en dominees.

6. Roze driehoeken waren bestemd voor de homoseksuelen.

7. Bruine driehoeken waren bestemd voor de zigeuners.

8 Gele driehoeken waren bestemd voor de joden. Vermits de nazi's beslist hadden dat er in het duizendjarig rijk van Hitler geen plaats meer kon zijn voor joden, mochten zij ook geen enkel contact meer hebben met de buitenwereld. Het hele ras rnoest worden opgesloten en uitgeroeid.

Er waren ook combinaties mogelijk; dat waren plaatselijke beslissingen.

Algemeen was wel dat in alle driehoeken de eerste letter van het land van herkomst moest staan. Onder de driehoek stond het nummer. De bewaking werd uitgevoerd door de 'Stubeälteste'. In de barakken werd het bevel gevoerd door de 'Blockälteste', die dus zelf een gevangene was, meestal een groene driehoek. De 'Blockälteste' moest verantwoording afleggen aan de 'Lagerälteste', ook een gevangene. Dit was de hoogste trap die je als gevangene kon bereiken binnen de kamphiërarchie. Aan het hoofd van een werkploeg stond een 'Kapo'. Dat waren meestal Polen.

Die Poolse vrouwen hebben ons geen ogenblik gespaard. Het handhaven van de orde en tucht was hun voornaamste opdracht, en het doel heiligde de middelen. Ook hier had je weer een rangorde. Een 'Kapo' werd bijgestaan door een 'Unterkapo' en een 'Vorarbeiter'. Zij waren eigenlijk de kampnotabelen. Het gebeurde niet zelden dat de 'Stubeältesten' en de 'Kapo's' de planken uit de slaapbakken haalden om er een vuurtje mee te maken, of een deel van het rantsoen van een andere gevangene achterhielden om het zelf op te eten. Iedereen probeerde op zijn manier te overleven, maar ik zou zelf nooit met een dikke stok één van mijn lotgenoten geslagen hebben om haar eten af te pakken, zoals zij dat deden. Soms gebeurde het dat een kampcommandant of een andere hogere een controle of eindinspectie deed. Zo herinner ik me dat op een avond de kampcommandant op controle kwam, in weerwil van de onnoemelijke stank die er heerste. We zaten daar immers samengepakt zonder ons behoorlijk te kunnen verzorgen, met dag en nacht dezelfde ongewassen kleren aan, met stromatrassen en dekens die vies en vuil waren. Toen zag hij dat aan het voeteinde van een slaapbak een klein stukje uitstak van wat voor een deken doorging. Daar is de hele barak zwaar voor gestraft. Heel de nacht moesten we buiten blijven: rechtstaan, dan weer kruipen over stenen en door de modder, dan weer vallen en weer rechtstaan. En kwam je niet snel genoeg recht, dan werd je wel rechtgeknuppeld. 'Aufstehen Dreckschweine!' riepen ze dan.

Na het wassen en het appèl, moesten wij 'ausrücken' op maat van de muziek van het kamporkest. We moesten in rijen marcheren, onder S.S.-bewaking met honden. Deze honden, de 'S.S.-Hunde-Staffel' waren speciaal afgericht. Wij mochten geen 10 centimeter uit de rij of er kwam een hond op ons af. Ook tijdens het 'arbeiten' waren zij altijd in de buurt opdat we altijd zouden verder werken. Sommige honden werden door de S.S. opgejaagd om zwangere vrouwen aan te vallen. Dit gebeurde vooral in het kamp van Majdanek. Na de oorlog heeft men in Majdanek een standbeeld opgericht ter nagedachtenis aan de toekomstige moeders die daar om het leven zijn gekomen.

'Arbeit macht frei'

Direct na mijn aankomst in het kamp was ik in quarantaine geplaatst en ondergebracht in een grote tent. Besef van tijd en ruimte was ik helemaal kwijt, maar ik denk dat deze afzonderingsperiode een tweetal weken geduurd heeft. Op een dag koos de S.S.-leiding uit de groep jonge vrouwen die uit het westen kwamen, 24 meisjes die er gezond en sterk uitzagen. Ik werd ook uitgekozen. Wij moesten in de 'Küche', de keuken, gaan werken. Mooi, dacht ik, dat kan niet slecht zijn Maar het was allemaal veel erger dan we ons hadden kunnen voorstellen. We moesten nog vroeger opstaan dan de anderen om te zorgen dat de 'koffie' klaar was. Die moest dan 'schnell, schnell, schnell!' naar de barakken gedragen worden. Al lopend moesten we zakken meel van 50 kilo versjouwen. De broden moesten snel doorgegeven worden, en als je er één liet vallen, kreeg je meteen een slag met een geweerkolf. Zo moesten we ook de grote ketels, 'Kübel', met koolraapsoep versleuren. De Poolse vrouwen 'organiseerden' wel iets van de zogenaamde koolraapsoep, maar wij mochten er onder geen enkele voorwaarde aankomen. Deze vrouwen overtroffen de S.S.'ers in bruutheid en wreedheid. Ze gunden ons het leven niet. In de keuken werkten we van 's ochtends vroeg - eigenlijk 's nachts - tot het avondappel, zodat we maar een paar uurtjes konden slapen. Het ging allemaal onze krachten te boven. Na een veertiental dagen bleven er van de 24 vrouwen maar 5 over. De anderen waren gestorven van uitputting of lagen zwaar ziek in de ziekenbarak, het 'Revier'. De S.S. was razend. Als straf moesten wij onder hun bewaking naar de gaskamer marcheren. Maar nadat wij daar een paar uur gestaan hadden in de vaste overtuiging en in het besef dat dit het einde was, kwam een andere S.S.'er ons halen en moesten we rechtsomkeer maken.

Voor een tweede maal was ik aan de dood ontsnapt. Ik werd teruggebracht naar het quarantainekamp. Ik werd ingeschakeld in een van de 'Aussenkommandos', buitencommando's. Dit commando had de opdracht om bomen te ontwortelen en loopgraven te graven. Voortdurend werden we bewaakt door S.S.'ers, vergezeld van hun honden. Veel vrouwen zijn hier gestorven aan huidinfecties. Het was snikheet die zomer en je stond de hele dag voorovergebogen te werken in de zon. Veel gevangenen kregen blaren op hun kuiten, 's Nachts, in de slaapkooien, lag je zo dicht tegen elkaar aan, dat de blaren opengingen en ontstoken raakten. Er was geen verzorging, dus de wonden gingen etteren. Je kreeg hoge koorts, en bij sommigen had dat de dood tot gevolg. 

    


Uit dit  origineel document blijkt dat gevangene nummer A5148 (Regine Beer dus)
 door S.S.-Obersturmführer Mengele, hoofdarts van het vrouwenconcentratiekamp 
Auschwitz II (Birkenau) persoonlijk werd onderzocht.

Na een tijd kwam ik terecht in een metselaarscommando als metselaarsknecht. Het was smerig werk. De stenen die wij moesten versleuren, hingen vol drek want iedereen had diarree en naar de 'scheisbaracke' mocht je enkel op gezette tijden gaan. Overal in het kamp lag 'Scheisse'.

Zell ben ik verschillende keren zwaar ziek geworden en met hoge koorts en verschrikkelijke buikloop naar het 'Revier' gestuurd. Men moest een minimum van 39 graden koorts hebben om hier opgenomen te worden. De verpleegsters waren er allesbehalve vriendelijk. Degelijke medische verzorging was er niet en er waren weinig of geen geneesmiddelen. Hygiëne was er onbestaand. Wij lagen naakt op vieze stromatrassen waarop kort daarvoor mensen waren gestorven aan tyfus of bloederige diarree. Wij kregen enkel een vuil dekentje. Iedereen zat onder de luizen, maar krabben was uit den boze. Deed je het toch, dan krabde je je hele huid open. 's Nachts brandde er een heel klein lichtje, juist genoeg om te zien hoe het grootste deel van de zieke vrouwen half rechtop zat en probeerde de luizen te pakken te krijgen, om ze tussen de nagels van hun duimen dood te drukken. Je hoorde de luizen kraken, het was het geluid van de nacht. De eerste keer dat ik in het 'Revier' werd opgenomen, lag ik naast een vrouw uit Parijs. Ze was doodziek en bood me haar rantsoen aan want zij kon toch niets meer binnenkrijgen. Na een tijdje voelde ik dat ze doodstil naast me lag. Ze was gestorven aan vlektyfus en ik mag van geluk spreken dat ik haar ziekte niet heb overgenomen.

Behalve de kans op besmetting liep je in het 'Revier' ook nog op een andere manier gevaar. Want op elke moment kon er door de commandant of door de kampdokter een selectie worden uitgevoerd. Iedereen moest op zo'n moment, naakt en bibberend van de koorts, naast zijn koja staan. Was je te mager, had je teveel zweren of zag je er te afgetakeld uit, dan werd je naar de gaskamer gestuurd. Soms kon je, zoals ik, het geluk hebben dat er net een selectie was geweest of dat er een was als je net ontslagen was.

In het kamp had je ook nog 'Block 11'. De beruchte dokter Joseph Mengele was hier de hoofdarts. Uit een document dat ik bezit en hierbij is afgedrukt, blijkt dat ik dokter Mengele wel ontmoet moet hebben, want onder mijn nummer A5148 staat daar zijn handtekening. Dokter Mengele had zijn medische diploma's ten dienste gesteld van de 'experimenten' ter veredeling van het Arische ras - ten dienste van de misdaad. Voor zijn proeven gebruikte hij hoofdzakelijk tweelingen. Hij hield steekkaarten bij waarop hij het proefproces uitschreef, bijvoorbeeld hoe een ziekte die hij had ingespoten evolueerde naargelang het een een-eiige of een twee-eiige tweeling was. Herman en Paultje Boas waren twee negenjarige tweeling­broers uit mijn Nederlandse familie. Ik denk dat zij hier ook in het kamp hebben gezeten, maar waarschijnlijk werden zij bij aankomst al door Mengele uit de rijen gehaald om 'behandeld' te worden.

Er werden niet alleen proeven uitgevoerd op tweelingen. Wij waren voor de nazi's allen minderwaardigen, 'Untermenschen', die bestemd waren voor de 'Endlösung' zoals gestipuleerd in het Verdrag van Wannsee. Veel van de experimenten dienden militaire doeleinden: wat gebeurt er als je bepaalde spieren wegneemt, hoe snel verspreiden infectiehaarden zich, hoe kan je de vijand kunstmatig besmetten met ziekten of welke zijn de gevolgen van fosforbrandwonden. Veel van deze experimenten hadden de dood of zware verminking tot gevolg.

Dan was er ook nog de 'specialist' in sterilisatietechnicken. Dat was de S.S.'er professor Carl Clauberg. Hij zocht een manier om de voortplanting van 'inferieure' sociale of ethnische groepen stop te zetten. Op een dag schreef hij Himmler dat zijn methode om vrouwen zonder operatief ingrijpen te steriliseren bijna volledig op punt stond. 'De dag/ zo schreef hij, 'is niet meer veraf dat ik als arts over een installatie zal beschikken om honderden, zelfs duizenden vrouwen per dag te kunnen steriliseren...'

Na de 'Aussenkommandos' ben ik gaan werken in de wapenfabriek Union. Het was ondertussen winter geworden. Ik was blij dat ik hier terecht kon, want hier zat ik tenminste binnen. Hier ben ik blijven werken tot de bevrijding. De fabrieken betaalden de S.S. voor de 'huur' van de kampgevangenen. De vergoedingen per dag konden schommelen: 
een ongeschoold arbeider, halftijds:      1,5 Reichsmark 
een ongeschoold arbeider, voltijds:       3     Reichsmark 
een gekwalificeerd arbeider, halftijds:    2    Reichsmark 
een gekwalificeerd arbeider, voltijds:    4     Reichsmark 
(betaald door IG-Farben in de maand juli 1943) 

Soms kregen gevangenen wat kampgeld. Hierdoor hoopte men de produktie te kunnen opdrijven. Je moest immers opbrengen. Met dit kampgeld kon men soms wat voedsel kopen of enkele sigaretten. Zelf heb ik dit echter nooit meegemaakt in Birkenau.

  
Mala, de heldin van Auschitz
   

Vermoedelijk had ik mijn werk gekregen dankzij de onverdroten inspanningen van Mala Zimetbaum, een jonge Antwerpse joodse vrouw. Solidariteit tussen gevangenen was niet vanzelfsprekend, maar zij was een voorbeeld van moed en volharding. Mala Zimetbaum - Mala betekent 'koningin' in het Hebreeuws - was van Poolse afkomst. Ze had sinds 1928 met haar ouders in Antwerpen gewoond. Met het tiende transport van 15 september 1942 was ze vanuit Mechelen hier in het kamp aangekomen. Ze kreeg het nummer 19880. Haar ouders kwamen iets later aan en werden meteen vergast. Omdat ze meertalig was, werd ze aangesteld als 'Dolmetscherin', vertaalster. Ze stond in contact met de bewakers en met de administratie, en kon hierdoor heel wat te weten komen over de transporten die aangekomen waren. Ze kon berichten overbrengen, voedsel verschaffen, lijsten aanpassen. Ze kende de nummers van de Belgische en Franse vrouwen en trachtte, voor zover zoiets kon, ons te laten indelen in minder zware commando's. Ze genoot een bevoorrechte positie die ze echter nooit voor zichzelf heeft aangewend. In het kamp leerde ze een zekere Edek kennen, Edward Galinski was zijn echte naam. Ook hij genoot, omwille van zijn vaardigheden, het vertrouwen van de bewakers.

Birkenau is een uitgestrekt kamp, maar Mala en Edek liepen er blindelings doorheen. Op 24 juni 1944 hebben zij gepoogd te ontsnappen. Ze wilden de wereld vertellen wat ze hadden meegemaakt, onthullen wat ze gezien en gehoord hadden. Zij hoopten zo de geallieerden tot snellere actie te kunnen bewegen en de bevrijding van de kampen te kunnen bespoedigen. Maar zij werden opgepakt en opgesloten. We werden allemaal verplicht de terechtstelling bij te wonen. Edek werd opgehangen. Mala heeft nog getracht met een stuk blik haar polsen door te snijden. In de grootste verwarring werd ze op een kar geladen en rechtstreeks naar het crematorium gebracht. Zij riep ons nog toe dat wij moed moesten hebben en dat de S.S.'ers zouden boeten voor hun daden. Zij riep verder op tot verweer en zei dat de dagen van het nazirijk geteld waren. Mala is een legende geworden.

Haar boodschap om het de wereld te vertellen hebben we goed onthouden.

Mala had gezorgd voor mijn overplaatsing naar de Union-Werke. In de fabriek moest ik per dag 5.000 'Schliess-muttern', moertjes, doorboren. Twaalf uur lang zat je met de handen in een scheikundig vocht. De meeste vrouwen hebben ernstige huidontstekingen gekregen, maar ik had er merkwaardig genoeg geen last van. Eenmaal heb ik een gloeiend stukje ijzer op mijn enkel gekregen. Het drong in mijn huid, maar omdat het niet verzorgd kon worden is het er gewoon moeten uitzweren. Ik houd er nog steeds een litteken aan over.

Hier hebben wij ook aan sabotage gedaan. We hadden een gat in de muur ontdekt en op een of andere manier waren wij aan kleine lege kartonnen doosjes geraakt. Nadat het aantal moertjes gecontroleerd was, nam je er dan snel een handvol uit. Die stopte je dan in een leeg kartonnen doosje dat je in het gat in de muur verborg. Zo had je de volgende dag al een duizendtal klaargemaakte moertjes en kon je het iets rustiger aan doen. Dat was zeer gevaarlijk. Na een tijdje werd heel het opzet ontdekt en de meeste vrouwen die eraan hadden meegedaan, werden gedood. Het mag een wonder heten dat van mijn deelname niets werd geweten. Weer ontsnapte ik aan de dood.

Ik ben ook eens door een S.S.'er in het gezicht geslagen omdat ik tijdens de pauze geprobeerd had om in een andere zaal iemand terug te vinden die ik kende. Dat mocht niet. 

Ook hier zag elke dag er hetzelfde uit. Na ongeveer 6 uur 'Arbeit' was er een half uur pauze. Dan moest je op nummer in de rij gaan staan met je ijzeren kom in je handen en hopen dat je soep kon bemachtigen. De soep bestond uit water met koolraap. De 'Kapo's' die de soep uitdeelden, roerden er natuurlijk zo weinig mogelijk in zodat zij het dik dat onderaan bleef liggen, zelf konden opeten. Een schril fluitsignaal was het teken dat we weer aan het werk moesten. Na nog eens zes uur arbeid moesten we terug naar het kamp. Aan de kamppoort aangekomen moesten we onze houding verzorgen en mooi in het gelid, op de maat van het kamporkest, binnenmarcheren. Dan volgde het avondappèl. We werden opnieuw geteld, want het aantal gevangenen van 's avonds moest hetzelfde zijn als dat van 's morgens. We waren aan het eind van onze krachten, en soms viel er wel iemand bewusteloos. Maar in mekaar zakken betekende afgekeurd worden voor het commando en dat hield in dat je meteen kon worden afgevoerd naar de gaskamers. Wanneer dit appèl was afgefloten, werden de stukjes brood waar we recht op hadden, verdeeld. Meestal was dat brood van binnen vochtig en zaten er groene schimmels op. De porties werden steeds kleiner. Aan het eind van de oorlog was er meestal slechts 1 brood voor 12 mensen. Als je goed stond met de 'Blockalteste', kon je ook nog de kruimels krijgen die op de grond lagen. Er werd dikwijls zelfs om die kruimels gevochten.

's Zondagsnamiddags, wanneer wij niet moesten werken, mochten we rondwandelen, tenminste als we niet gestraft waren. Dan probeerden we aan iets anders te denken. Dan hadden we ook even de tijd en de mogelijkheid om ons ondergoed te spoelen. Soms kregen we dan bij ons brood ook een koffielepeltje margarine, een koffielepel stroop of een plakje worst. Dan was het feest. Soms werd er ook gemusiceerd. In heel dit vale bestaan bracht, hoe dan ook, het kamporkest enige opluchting.

  
ZyklonB., het dodelijke gas geproduceerd door de Duitse firma DEGESCH

Maar behalve op die zeldzame momenten van rust op zondagmiddag vormden vernedering en ontbering, arbeid en produktivitcit het leven in Auschwitz. Ik weet zeer goed dat de aarde rond is, maar Auschwitz-Birkenau is wel het einde van de wereld. Wij hadden te lijden onder de afschuwelijke eenzaamheid, het grijze, grauwe bestaan, de voortdurende confrontatie met de dood. Je voelt je aftakelen, geestelijk en lichamelijk, je kan niet meer denken of reageren, je leeft in angst onder een regime van terreur. Die herinneringen raak je nooit meer kwijt, het is een eeuwige foltering. Daar zijn zij met hun methodes perfect in geslaagd. Ik heb en zal het nooit helemaal kunnen verwerken.

'Jullie komen hier nooit meer uit'

Leven en dood lagen in het kamp zeer dicht bijeen. We zaten in een vernietigingskamp en al van bij onze aankomst waren we ons daarvan bewust. De S.S.'ers riepen ons dikwijls cynisch toe: 'Jullie komen hier nooit meer uit, tenzij onder de vorm van een wolkje...'

Het nazi-regime had de mensen onderverdeeld in soorten. Je had het Arische ras, mensen met blond haar en blauwe ogen. Zij waren de 'Übermenschen'. En je had de 'Untermenschen': het Slavische ras, het Semitische ras - de joden - en de zigeuners. Zij moesten verdwijnen, verdelgd worden, want in het duizendjarig rijk dat Hitler aan zijn volk beloofd had, was er geen plaats voor deze minderwaardige rassen. De eerste experimenten met vernietigingssystemen gebeurden in een boerderij in Auschwitz I. Op 3 september 1941 werden voor de eerste maal Zyklon B-kristallen gebruikt, in een ontruimde kelder van blok 11. Maar met het stijgend aantal nieuw aangekomen gevangenen werd al vrij snel een tweede installatie in gebruik genomen. Door de toevoeropeningen in het dak werden de Zyklon B-kristallen in de ruimte geworpen. Zij veroorzaakten het dodelijk gas. Het was commandant Höss, die onder hoge bescherming stond van Himmler, die besloten had over te gaan op het gebruik van het Zyklon B. De fabrikant van dit produkt was Degesch of Deutsche Gesellschaft für Schädlings-Bekämpfnng. Van 1942 tot 1943 werden meer dan 19.500 kg van dit goedje geleverd aan Auschwitz. In Auschwitz II of Birkenau waren er meerdere gaskamers. Twee gaskamers in 'bunker I' en vier in 'bunker II'. Daarnaast waren er nog vier crematoria, met kleedkamer. De gaskamers konden respectievelijk 1.500, 800, 600 of 150 gevangenen samenbrengen. Met de massale aanvoer van Hongaarse joden draaiden de crematieovens op volle toeren. De vergassing was geen probleem, maar de crematoria konden de aantallen niet verwerken. De S.S.'ers besloten dan maar de lijken in open lucht te verbranden en massagraven te delven. Hier heeft men clandestien foto's van kunnen maken. Wanneer een vernietigingstransport aankwam, sprak men van een 'transport S.B.', speciale behandeling, 'Sonderbehändlung'. Men kon het toch moeilijk 'uitroeiingstransport' noemen. De S.S.'ers probeerden de mensen bij hun aankomst gerust te stellen. Er mocht geen paniek uitbreken, de orde in het kamp mocht niet verstoord worden. De meeste mensen die naar de gaskamer gebracht werden, wisten helemaal niet wat hen te wachten stond. Ze moesten zich uitkleden en werden dan onder een 'douche' geplaatst. Maar in plaats van water kwamen de Zyklon B-kristalgassen langs de douche naar binnen en na een half uurtje was het vergassingsproces afgelopen. Was er daarna toch nog iemand die ademde, dan werd die met de kogel afgemaakt. Dan begon de taak van het 'Sonderkommando', De leden van dit commando waren joodse mensen. Zij werden gedwongen mee te werken aan deze genocide. Zij leefden gescheiden van de overige kampbewoners, want zij wisten teveel. Zij genoten van een zeker materieel comfort en hun fysieke conditie was over het algemeen beter, maar hun leven was maar van korte duur. Na drie maanden werden ze vervangen door een nieuwe ploeg 'Arbeitsjuden'.

Ze moesten eerst de kleding en schoenen wegbrengen om die te laten ontsmetten, waarna bijna alles vervoerd werd naar Duitsland. De gouden tanden werden uitgetrokken. Per dag had men soms 12 kg goud, dat dan tot staven werd gesmolten. Vervolgens werden de haren afgeschoren. De lijken werden daarna versleept naar de crematoria om verbrand te worden. Het was niet uitgesloten dat leden van het 'Sonderkommando' tussen de lijken soms vrienden, kennissen of familieleden herkenden.

Op 7 oktober 1944 is er een opstand uitgebroken bij het 'Sonderkommando'. Crematorium IV in Birkenau werd door hen vernietigd. Deze operatie was mogelijk dankzij de hulp van arbeidsters die in de Union-Werke van Krupp werkzaam waren. Zij hadden explosieven naar buiten gesmokkeld. Vrouwen die in de Union-Werke werkten, werden ondervraagd. De daders werden helaas ontmaskerd.

Sommige leden van het 'Sonderkommando' hebben neergeschreven waaruit hun 'behandeling' of werk bestond. Zij vonden dat de hele wereld moest weten wat daar gebeurd was. Zij wisten ook dat zij het zelf niet meer zouden kunnen vertellen. Hun nota's en geschriften hebben ze begraven op de terreinen van het crematorium. Dankzij hun getuigenissen die men in Birkenau heeft opgegraven, heeft men nog een bewijs van de gruwelijke manier waarop de 'Endlösung' werd uitgevoerd. Er bestaan geen lijsten met namen van mensen die werden vergast, wel van het aantal mensen dat uit België werd weggevoerd. Deze lijsten kan men raadplegen in Mémorial de la déportation des Juifs de Belgique, door Serge Klarsfeld en Maxime Steinberg, uitgegeven bij de Eendracht te Mechelen in 1982. Tijdens de oorlog waren de kampen volledig afgesloten van de buitenwereld. Hulp moest je nergens gaan zoeken. We werden voortdurend streng bewaakt en het kamp was omheind met elektrisch geladen prikkeldraad. We wisten weinig van wat zich in de wereld afspeelde. Soms kon wel eens iemand een of ander bericht opvangen. Zoals wanneer één van de gevangenen, een elektricien bijvoorbeeld, in het huis van een S.S.'er had gewerkt en daar berichten had gehoord via de radio. Zijn nieuwsbericht ging dan van mond tot mond en was op het einde natuurlijk helemaal vervormd. Zo'n bericht noemden wij een 'bobard'. Het was realiteit die werd vermengd met hoop. En we hoopten allemaal hetzelfde: bevrijd te worden uit deze hel.

  
Opstelling voor selectie in KZ Birkenau
Een lijkverbrandingszaal in KZ Auschwitz

Naast de doden - 'de verdronkenen' zoals Primo Levi hen noemt - waren er ook nog diegenen die nog ademden - 'de lijdenden'. De S.S.'ers noemden die spottend 'Muselmänner', de levende lijken. Velen van ons waren nog maar vel over been. Ik woog 63 kg bij mijn arrestatie, bij mijn bevrijding nog maar 31 kg . 'Muselmänner' werd ook gebruikt in de echte betekenis van het woord: de berusting in het lot en de fatalistische overgave eigen aan de Arabische godsdienst. Het verwees tenslotte ook naar een uiterlijke gelijkenis: de houding van een bedelende Arabier. Een kamp-'Muselmann' zag eruit als iemand die alle hoop had opgegeven en die met een wazige, starende blik de wereld inkeek. Een 'Muselmann' kon nog amper gaan, zijn handelingen waren nog weinig gecoördineerd. Hij of zij straalde een totale apathie uit. Je ontsnapte er bijna niet aan: velen die in het kamp zaten, werden een 'Muselmann'.

Er bestaan statistieken waaruit blijkt dat gevangenen tussen 20 en 30 jaar de grootste kans hadden om te overleven maar je mentaliteit en je instelling speelden ook een grote rol. Een kampgenote, Arme Lipschitz, slaagde erin te ontsnappen aan de selecties waarbij zwangere vrouwen werden afgevoerd. Ze is in het kamp bevallen, bij de geboorte heeft ze zelf de navelstreng van het kindje doorgebeten. De S.S. is verwonderd komen kijken: dat zoiets had kunnen gebeuren! Het kindje werd gevoed met water... na vijf dagen is het overleden. Een middel om te overleven was je zo onopvallend mogelijk op te stellen. Dat was ook mijn systeem. Ik probeerde nooit op te vallen, ik plaatste mij zoveel mogelijk in het midden van een groep. Andere gevangenen hadden andere overlevingstechnieken: zij probeerden goed te staan met de kampleiding zodat ze telkens een ietsje meer van alles konden krijgen. Je dacht voortdurend aan overleven, op alle vlakken. Je wist dat je eten of drinken moest vinden om te kunnen overleven. Je wist ook dat je je werk goed moest uitvoeren en dat je op de maat moest marcheren met die vreselijke 'Holzschuhe' aan je voeten, want deed je iets fout, dan werd je afgevoerd. En elke dag werd het zwaarder om met die klompen door de modder te raken. Geestelijk raakte je ook uitgeput. In het begin zocht je nog naar rationele verklaringen, je maakte filosofische bespiegelingen over het waarom van dit alles. Nochtans was dat duidelijk: in de kampen wilde men de mens ontmenselijken, vernederen en tenslotte vernietigen. Men wilde de mensen degraderen, afkeer doen krijgen van zichzelf en van de anderen. Sommige gevangenen zochten houvast in hun geloof. 'Het hele gebeuren is een opgezette onderneming Gods', werd er gezegd, en: 'Het is een straf van God als gevolg van gebrek aan eerbied voor de Tora', maar ook: 'De kampen bestaan, dus God niet'. Op zondag zag ik soms Poolse katholieke vrouwen die in een cirkel gingen zitten om te bidden. Ik heb ook joodse mensen zien bidden. Ik was vrijzinnig, ik zocht de kracht in mezelf. Ik heb altijd de gedachte van hoop blijven houden. Ik wist dat dit het geloof was waaraan ik mij moest vastklampen, wou ik overleven. En ik wist heel goed dat ik wou overleven. In mezelf zong ik soms het lied: 'De gedachten zijn vrij...' en dat hielp.

De situatie niet meer aankunnen, dat hing niet af van een filosofische of intellectuele instelling. Ik heb zowel gelovigen als niet-gelovigen ten onder zien gaan. Ik heb een vrouw gekend die 's morgens bij het vertrek naar de arbeid zei: 'Ik kan met meer.' 's Avonds was ze dood. Gedurende heel mijn gevangenschap is dit me bijgebleven, het heeft me gesterkt in mijn wil om te overleven. Ik had ook het geluk en voorrecht met de gedachte te kunnen leven dat mijn moeder, broer, zus, schoonbroer en schoonzus en al mijn vrienden er op rekenden dat ik zou terugkomen naar mijn geliefd Antwerpen

De ingang van Auschwitz II (Birkenau)

De terugtocht

“De, Russen komen eraan!'

Toen wij op 18 januari 1945 na het volbrengen van onze nachttaak in de Union-Werke in het kamp terugkwamen, hoorden we langs alle kanten roepen: 'De Russen zijn in aantocht.' Het bericht zorgde voor grote beroering. Ofschoon er steeds orde en 'Ruhe' moest zijn, liepen de kampgevangenen alle kanten op. In de verwarring trachtte iedereen nog iets warms op de kop te tikken, beter schoeisel te vinden of iets eetbaars. Ik kon alleen maar een dikke lap stof bemachtigen. De S.S. begreep dat de geallieerden in aantocht waren en alle kampen zouden bevrijden, en zij wilde geen getuigen achterlaten. De S.S.'ers probeerden hun diabolische taak te volbrengen door de gevangenen nog te transporteren naar andere plaatsen.

De verwarring was totaal. Sommige S.S.'ers namen zelfs de vlucht. Bij ons was er geloof en ongeloof. De achtergebleven S.S.'ers gedroegen zich brutaler dan ooit. Overal klonken geweerschoten. Wie zwaar ziek was, werd achtergelaten. De anderen moesten 'schnell, schnell' mee.

Zo begon wat men later de 'dodenmars' heeft genoemd. Tijdens deze dagenlange mars zijn vele gevangenen nog door de S.S.'ers gedood, anderen stierven van ontbering en uitputting. Als je door de benen zakte of als je probeerde weg te lopen, werd je gewoon neergeschoten. Ik zag twee Poolse jongemannen die langs een helling naar beneden probeerden te lopen om zich te kunnen verschansen en dan te vluchten. De S.S.'ers hadden ze snel ingehaald en schoten ze neer. De nachten waren ijskoud. Het vroor. Ik hoorde wolven huilen. In de verte, over de sneeuwvlakte zag ik die eerste nacht de rosse gloed van brandstapels. Vermoedelijk werden nog heel wat bezwarende documenten verbrand. Ik zal dit beeld nooit vergeten.

18 januari 1945.

Evacuatie van het kamp. Buiten is het ijzig koud, de temperatuur bedraagt -20° Celsius. Er ligt sneeuw.

27 januari 1945 omstreeks 15 uur.

Bevrijding van het kamp door het Rode Leger onder leiding van kolonel W. Winogradov. De dwangarbeiders die buiten het kamp leven, mogen naar huis. De Poolse gevangenen keren terug naar hun familie.

29 januari 1945.

Een speciale onderzoekscommissie van de geallieerden bezoekt het kamp. De achtergebleven gevangenen kijken verdwaasd rond. Het zijn levende skeletten, geraamten bedekt met huid. Hun bewegingen zijn moeizaam, het is alsof ze iedere beweging berekenen en beredeneren. In hun ogen is geen sprankeltje vreugde.

De commissie loopt er door een waar lijkenveld. De dooi heeft het kamp omgeschapen tot een moeras, het stinkt er naar lijken en afval. Voor hun vertrek hadden de S.S.'ers nog vlug een aantal gevangenen neergeschoten. De overlevenden worden overgebracht naar Auschwitz I waar men ziekenbarakken heeft ingericht.

De commissie vindt nog 348.820 mannenhemden en 836.525 vrouwenjurken. Blijkt dat men tussen 1 december 1944 en 15 januari 1945 514.843 stuks ondergoed en jurken vervoerd had naar Duitsland. Het totale transport telde 1.900 wagons. De brillen waren bestemd voor de 'Wehrmacht'. In een kamer lagen nog 45.293 zakken met haar. Ze wogen elk 7 kg .

In de verte smeulden nog brandstapels met lijken.

Balen haar van vermoorde of vergaste gevangenen, om matrassen te vervaardigen.

Inferno

In lange kolonnes stapten we door de sneeuw. Wie voor het vertrek geen brood had kunnen bemachtigen had niets, want bij hun haastige vlucht hadden de S.S.'ers, behalve proviand voor zichzelf, niets meegenomen. Er was geen eten, geen drinken. Na drie dagen en drie nachten kwamen we op een plek waar een trein met open wagons klaarstond. Daar moesten we inklauteren. We probeerden een beetje sneeuw van de randen van de wagons af te schrapen, zodat we toch iets te drinken hadden onderweg. Slechts eenmaal gedurende die ganse tocht door Polen en Duitsland werden ons door de bewakers hompen brood toegegooid. Naast mij stond een krankzinnig geworden vrouw die haar eigen urine dronk uit een beker die ze had kunnen bemachtigen. Tijdens die tocht zagen we langs de kant van de weg verschillende uitgemergelde lichamen liggen. Deze gevangenen hadden hun verlangen naar de vrijheid met de dood bekocht. Eenmaal brachten we de nacht door in een grote hooischuur, en voor het eerst voelde ik warmte. Het hooi stonk enorm. 

Na vier dagen en vier nachten rijden kwamen wij aan in het vrouwenkamp Ravensbrück. Maar daar konden wij niet ingeschreven worden omdat er de laatste dagen al te veel gevangenen aangekomen waren. We moesten gaan zitten in de sneeuw, in de 'Lagersstrasse', de Kampstraat, en zo wachtten we tot we ergens anders heen konden worden gebracht. Ik zat rug aan rug met een andere vrouw. Dat beetje warmte deed goed, want we waren echte ijsklompen. Met vrachtwagens werden we naar Malchow gevoerd. Het was een klein kamp waar maar 5.000 gevangenen verbleven. Hier moesten wij niet werken. Dat kon ook niet want daar waren we allemaal te ziek en te verzwakt voor. We hadden geen idee hoe de situatie buiten op dat moment was. We droomden nog wel van bevrijding, maar het was duidelijk dat die nog even op zich zou laten wachten. We hebben in Malchow veel honger geleden. Het hompje brood dat we soms kregen, hielden we urenlang tegen het gehemelte aangeplakt. Nooit heb ik zoveel mensen zien sterven van de honger. Dat beetje voedsel was voor velen niet voldoende om het totaal verzwakte lichaam nog in leven te houden. Intussen begonnen we te fantaseren over gastronomie, lekker eten. We spraken over peperkoek, sla met mayonnaise, biefstuk met frietjes. We vroegen ons af of we dit in de nabije toekomst opnieuw zouden eten en of we nog recepten kenden. Er was een vrouw, Mary, die aan papier was geraakt en met een stompje potlood noteerde zij al de menu's die wij al dromend samenstelden. Dit boekje is nu nog te zien in de tentoonstellingszalen van het kamp van Ravensbrück. Door deze gesprekken kregen wij beetje bij beetje weer sensaties, al was het via dromen. Herinneringen aan gewaarwordingen die te maken hadden met het gewone dagelijkse leven. Zouden wij weer mensen worden?

Op 1 mei 1945 werden de poorten van het Malchowkamp geopend. Nog drie dagen en drie nachten hebben wij gemarcheerd onder bewaking. Op drie mei moesten wij nog altijd 'schnell, schnell antreten'. Zij die niet vlug genoeg waren, kregen van de bewakers de nodige kolfslagen. De pijn zat diep, zeer diep, maar de vrijheid, dat voelden we, was nabij. Na uren zwijgend en volgzaam marcheren, zei plots iemand dat we niet meer bewaakt werden. De S.S.'ers waren verdwenen en we hadden niets gemerkt. We waren zo sterk gedrild en geestelijk afgetakeld dat we die zolang verhoopte vrijheid niet eens hadden gevoeld. In rijen van vijf of zes, zoals we gewoon waren te marcheren, werd de tocht verder gezet. Pas tegen de middag, toen wij stapels helmen en gebroken geweren zagen liggen en witte vlaggen aan de muren van de huizen zagen hangen, drong het echt tot ons door en durfden we erin geloven: 'Vrij? Zijn we vrij? Vrij! Eindelijk vrij! We zijn bevrijd! We kunnen terug naar huis!'

Naar huis! Naar moeder, naar broer en zus, familieleden, vrienden en kennissen! Mijn lieve wereld! Mijn vrije wereld!

Om mij heen begon de wereld plots weer kleur te krijgen. Nieuw leven ontsproot. Het was een onbeschrijflijke ervaring. Maar er was nog een weg af te leggen.

... en door de kracht van een woord
herbegin ik mijn leven
ik ben geboren om het te kennen
om het te noemen
Vrijheid

(Paul Eluard)

De chaos in Europa was groot. Met de wederopbouw was men nog niet begonnen. Vele wegen waren nog onderbroken en spoorlijnen functioneerden amper. De omvang van de politieke, menselijke, materiële en medische problemen was groter dan iemand ooit had kunnen inschatten. Overal liepen mensen, allemaal op zoek. Op zoek naar hun wereld, op zoek naar hun identiteit. Andere mensen liepen hen voorbij, maar zij hadden het druk met vanalles en nog wat. Met deze zoekende mensen kon men zich niet bezighouden. Nog niet. Zij waren 'Displaced Persons'.

De contouren van een nieuwe wereld

We waren vrij, maar waar moesten we naartoe, wat moesten we doen? We wisten niet waar we waren en ook niet hoe we naar huis moesten. We hadden gehoopt dat het Rode Kruis ons zou opvangen, maar er waren zoveel mensen te verzorgen en op te vangen dat het ook voor hen teveel was. Dus probeerden we maar op eigen krachten thuis te komen. De Amerikanen noemden ons 'D.P.'s'. Ze waren met verstomming geslagen toen ze ons zagen. Ze hadden zich niet gerealiseerd dat zo'n moorddadig systeem al die jaren had kunnen bestaan en vrij zijn gang had kunnen gaan. Ze waren ontzet, want wat ze zagen tartte elke verbeelding. Heel Duitsland liep vol dolende en vluchtende mensen. Je had de ex-gedetineerden uit de vernietigings- en concentratiekampen, en de krijgsgevangenen en de verplicht tewerkgestelden. Dan waren er degenen die vrijwillig in Duitsland waren komen werken, en de collaborateurs die uit de bezette gebieden op de vlucht waren. Maar er waren vooral Duitsers die op de vlucht sloegen voor de Russen.

De wegen boden een troosteloze aanblik. Omgekantelde wagens en karren en paardekadavers die al in staat van ontbinding waren. Op de avond van 3 mei kwamen wij bij een grote weide. Er zaten wel honderd 'D.P.'s'. Ze hadden een vuurtje aangestoken en aten stukken gebraden paardevlees. Hoewel ik heel veel honger had, was ik me er wel van bewust dat ik moest opletten met dat vlees en er ook niet teveel van moest eten. Veel van mijn metgezellen hebben hier geen rekening mee gehouden en zijn na het eten van dat vlees overleden. Ik had vriendschap gesloten met Aleida van Gelder, een Hollandse vrouw die in het experimentenblok onvruchtbaar was gemaakt. Toen wij daar op een heuveltje zaten, kwam er een jeep aan met Canadese soldaten. Ze zagen aan onze kleding meteen dat wij uit een concentratiekamp kwamen. Ze hebben ons meegenomen tot aan een volgend stadje. Het vallen van die avond, het langzaam wegtrekken van het licht, dat zie ik nog altijd voor me.

De naam van het stadje was Parchim. Bij het binnenkomen van het stadje zagen we een doodgeschoten Duitse soldaat over de brug hangen. Dat was een waarschuwing aan de bewoners van Parchim. Het bestuur van de stad werd voorlopig waargenomen door een Sovjetcommandant. Hij had afgekondigd dat alle slachtoffers van de nazi's de toelating hadden winkels en opslagplaatsen te plunderen. De Canadese soldaten klopten aan bij een Duitse familie, die ons een bed en eten moest geven. Terwijl wij daar zaten werd er gebeld. De Duitse familie vroeg ons open te doen. Het waren Sovjetsoldaten. Toen zij onze kampkleding zagen betoonden zij ons het grootste respect. Het verging de Duitse familie anders. De dochter, die S.S.-vrouw was, werd in de kamers boven verkracht. Bij het verlaten van het huis namen de soldaten alles mee wat hen interesseerde: pelsmantels, mooie kleren, horloges, juwelen, allemaal zaken die, naar ik vermoed, de S.S.-vrouw had meegebracht en gestolen uit het kamp. De nachtrust deed ons goed. Aleida en ik waren zeer verzwakt door voortdurende dysenterie.

De volgende dag konden we allebei een beetje op onze benen staan en waren we fit genoeg om even in de stad rond te wandelen. Wandelen in vrijheid! Ik zie meteen weer het beeld van een groep soldaten, dronken, met hun voeten op een tafel. De volgende dag was ik erg ziek en is Aleida alleen gaan wandelen. Ze ontdekte een groot krijgsgevangenenkamp met een staf van Belgische officieren. Zij waren heel vriendelijk en gaven haar meteen eten mee. Maar ze besefte al snel dat zij ook niet heel veel voorraad hadden. Iets verder maakte ze kennis met dertien Franse krijgsgevangenen. Ze hadden overvloed aan alles want ze hadden een militaire opslagplaats leeggehaald. Ze hadden mondvoorraad, kleren, sokken en zelfs naaigerief. We werden uitgenodigd voor een 'gueuleton', een feestmaal, dat zij om middernacht zouden houden. Toen we 's avonds in hun barak aankwamen hadden ze een gedeelte van de ruimte afgespannen met grijze dekens, zodat Aleida en ik rustig in ons 'eigen kamertje' konden overnachten. De volgende dag gaf de Russische commandant het bevel het kamp te ontruimen. Aleida had bloederige diarree gekregen. Ze had zich volledig bevuild maar was te zwak om zichzelf te verzorgen. De Franse krijgsgevangenen bezorgden ons ondergoed, sokken en een soldatenuniform. Ik heb Aleida helemaal gewassen en dan aangekleed. Ze was echt niet in staat te stappen, maar we moesten hier weg. De Fransen hadden een kinderwagen gevonden, waar zij hun rugzakken in konden leggen. Daar bovenop hebben we Aleida gelegd, goed vastgebonden zodat ze er niet kon afglijden. En zo verlieten we de stad. Voor een winkel zag ik een berg suiker op de grond liggen, en wijn was uit vaten over de straat gevloeid. Wat was het lang geleden dat ik zulke eetwaren nog gezien of geproefd had!

De volgende dagen hebben we ongeveer 180 kilometer afgelegd. Iedere dag werd er afgesproken hoeveel kilometer er 's anderendaags zou worden afgelegd. We wilden allemaal maar één ding: zo snel mogelijk thuis zijn. Op een avond kwamen we aan bij een hotel. De eigenaars waren waarschijnlijk gevlucht voor de Sovjetsoldaten. Het hotel had prachtige salons en bedden met lakens. Ik was vergeten wat luxe was, voor zover ik ooit had geweten wat dat inhield. De grote kachels waren nog warm. Er stond een ketel met rijstpap. Maar ik was weer zwaar ziek geworden en vroeg mij af of mijn lichaam zich ooit terug zou kunnen aanpassen aan het gewone leven. Mijn metgezellen installeerden mij op een mooie divan tussen heldere, krakende, propergewassen lakens. In de kelder hadden de Fransen kleren, schoenen en handtassen gevonden. Voor het eerst in jaren werd ik door andere mensen verwend. Dit alles was een onvergetelijke sensatie. Ik voelde mij ondanks mijn zwakte een koningin, mijn naam, Regine, waardig.

Gaston was een jongeman die de vorige avond chef-kok had gespeeld. Hij kwam naar me toe met een berg kleren: een voile jurk in blauw en wit, een mooie donkerblauwgrijze tweedjas met een fluwelen kraagje, een paar krokodilelederen schoenen en een bijpassend handtasje. Zoiets was me nog nooit overkomen, ik wist niet goed hoe te reageren. Ik was hem dankbaar voor de aandacht die hij me schonk. We koesterden wederzijdse gevoelens van genegenheid en geborgenheid, gevoelens die ik sedert lang niet meer had gehad. Meer en meer wakkerde Gaston een gevoel van verliefdheid in mij aan. Maar onze gevoelens werden nog niet ten volle uitgesproken en ik wilde niet teveel wegdromen. Ik merkte dat Aleida een beetje jaloers werd. Ik vroeg Gaston om haar het handtasje en de schoenen te geven. Ik heb zelf een ander paar aangetrokken dat me wel een paar maten te groot was. Maar het voornaamste was het gevoel dat ik ook iemand anders gelukkig had kunnen maken.

Rond het hotel lag een prachtige tuin met seringen. Gaston heeft voor mij een mooi boeket paarse seringen uitgezocht en dat heel liefdevol aangeboden. Ik voelde hoe ik terug een mens werd, ik ervoer terug de wereld om mij heen, ik ontdekte terug wat het betekende te leven in vrijheid. Dat was mijn eerste rechtstreeks contact in vrijheid met de natuur in deze mooie meimaand. Bloemen blijven voor mij iets bijzonders, zij kleuren mijn leven. De herinnering aan Auschwitz is grauw, is grijs, is modder. Ik kan me niet herinneren dat ik daar ooit de zon zo mooi heb zien schijnen.

De dag nadien kwamen wij voorbij een dorp waar de koeien in de wei stonden te loeien. De boer en de boerin waren op de vlucht. Sinds lang had men de beesten niet meer gemolken. Gaston vroeg of ik soms trek had in kip. Ik knikte instemmend en het volgende moment liep Gaston er enkele achterna, draaide er eentje de nek om en na enige minuten hing er kip aan het spit. De anderen hadden de eieren die nog in het beest zaten, speciaal voor mij gebakken. Die nacht hebben we in een bos geslapen. We lagen allemaal naast elkaar. De paar dekens die we bezaten, hadden we over ons heen gelegd. Aleida wilde niet gaan slapen voor ze een veiligheidsspeld had gevonden om haar rok dicht te spelden. Ik denk dat ze bang was verkracht te worden.

Aan het eind van de volgende dag kwamen we aan bij een klein kasteel waarin Sovjetsoldaten hun intrek hadden genomen. De commandant zorgde ervoor dat wij gescheiden sliepen van de Franse krijgsgevangenen. De avond daarop kwamen we bij een Amerikaans opvangkamp voor 'D.P.'s'. Het lag middenin de bossen. Ook daar werden we van de Fransen gescheiden. In de barak waar wij werden ondergebracht met veel andere ex-kampgevangenen, kregen we macaroni met spek te eten. Het was ontzettend vettig. Ik durfde er niet teveel van te eten en Aleida, die dat wel had gedaan, was de volgende dag doodziek. Er brak een zwaar onweer los. En tijdens dit onweer koos een lid van de Amerikaanse stoottroepen, een reusachtige neger, de vrouwelijke ex-kampgevanene die er het best uitzag, uit om voor ons aller ogen op een tafel de 'liefde' te bedrijven. Aleida en ik zijn vlug onze barak uitgevlucht om bij de Fransen bescherming te zoeken. Bij hen voelden we ons in veiligheid.

Gaston bleef zeer attent en hij had mij duidelijk gemaakt dat hij de hoop koesterde met mij te huwen. Het bracht me helemaal in verwarring. Voor mijn aanhouding had ik een gezond en sterk lichaam. Ik was een jong meisje, ontvankelijk voor al datgene wat het leven mij kon bieden. Daar was een bruut einde aan gemaakt. Het kampleven had mij getekend, mijn lichaam was verzwakt en uitgeput, mijn ogen lagen diep. 'Vandaag,' dacht ik, 'nu ik een wrak ben, vraagt iemand mij om samen met hem door het leven te gaan, om samen een nieuw leven op te bouwen, om samen te genieten van al het mooie en goede dat het leven te bieden heeft!' Ik heb toen geweend.

O, mijn liefde die zoeter dan honing is, 
Zoals een bloem het zonlicht het liefste is, 
zo lief is hij, die mijn honing is.

Ik heb hem lief,
maar niemand weet dat hij mijn liefste is.
Ik heb hem lief,
maar niemand weet dat hij mijn liefste is.
Ik heb hem lief,
maar er is niemand die dit weet.
Ik heb hem lief.

O, meisjes van Auschwitz...

(vrij naar de Mauthausenliederen, tekst: Jacob Kambanelis]

Het Amerikaanse kamp zinde ons niet. Wij wilden er zo vlue mogelijk weg. De meeste vrachtwagens werden gebruikt voor het vervoer van Duitse krijgsgevangenen. Na een tijd kwam er dan eindelijk een vrachtwagen die de Fransen zou meenemen. Ik wou daar absoluut weg, ik wou met hen mee. Aleida besloot in het kamp te blijven. Ik moest mij verstoppen, want dit konvooi was enkel bedoeld voor het vervoer van Franse krijgsgevangenen. Ik legde me plat op de bodem van de vrachtwagen en de Fransen spreidden hun dekens over mij uit. Toen de verantwoordelijke kwam tellen zag hij me niet liggen, en zo kon ik stiekem mee vertrekken. Zo kwamen we te Neurenberg aan. We moesten overnachten in de turnzaal van een school. Eigenlijk was daar geen plaats meer voor ons want de zaal was al vol met gevangenen. Een bom had een krater geslagen in de vloer. De Fransen hebben een deur uitgebroken en die erover gelegd. Hierop kon ik gaan liggen. Van daaruit werden we met vrachtwagens naar ons land van herkomst gebracht. Mijn vaderland lag nu dichtbij. Ik verliet een wereld vol gruwelen, ik stapte uit een nachtmerrie. Maar ik moest ook afscheid nemen van Gaston. Samen hadden we de contouren getrokken van een nieuwe wereld, een wereld die de onze zou worden.

Ik stak de grens over. Vol verwachting keek ik uit naar thuis, waar ze op mij zaten te wachten. Op zondag 20 mei kwam ik te Turnhout aan.

De burgers in België worden ondertussen geïnformeerd.

"Paul van Zeeland over de repatriëring. Reeds 125.000 gedeporteerde Belgen terug thuis. De heer P. van Zeeland hield Vrijdagavond voor de Brusselse radio een toespraak over de repatriëring. Van de 250 a 275.000 Belgen die gerepatrieerd moeten worden, zijn er reeds 125.000 in hun haardsteden terug: meer dan 3.000 politieke gevangenen, circa 27.000 krijgsgevangenen, 90.000 gedeporteerden en arbeiders - allen uit Duitschland - 7.000 uitgewekenen uit andere landen. Bovendien zijn 400.000 vreemdelingen uit Duitschland via België naar huis gekeerd. Van die 400.000 verblijven nog slechts 16.000 in de Belgische herbergingscentra. Dat resultaat is in hoofdzaak te danken aan de medewerking van de geallieerde militaire overheden. België is, wat repatriëring betreft, op andere landen vooruit. De politieke gevangenen krijgen voorrang op de krijgsgevangenen en arbeiders. Te Buchenwald verblijft thans geen enkele Belg meer. De Belgen werden zelfs voor de Engelschen en de Franschen per vliegtuig teruggevoerd. Uit Dachau zijn reeds 450 Belgen terug, ruim de helft. Voor de anderen zijn vliegtuigen aangevraagd. Een Belgische sanitaire trein zal eerstdaags naar Dachau vertrekken en een nieuw autoconvooi is in voorbereiding. Voor 't oogenblik is het kamp echter in quarantaine daar er zich, zoals in talrijke Duitsche concentratiekampen, gevallen van vlektyphus hebben voorgedaan. Het Commissariaat voor repatriëring spant zich in, in samenwerking met het Belgische Roode Kruis, om te beletten dat de terugkeer van de gedeporteerden epidemieën in België zou doen losbreken. Het heeft ook 200 verbindingsofficieren en 20 ploegen voor geneeskundige en sociale hulpverlening naar Duitschland gezonden om de Belgen bij te staan. Het is daarentegen nog niet mogelijk gebleken voor de particulieren toelating te bekomen verwanten over wie ze in onrust verkeeren..." (Volksgazet, zaterdag 19 en zondag 20 mei 1945)

Thuis

In Turnhout werd ik naar een opvangcentrum gebracht om onderzocht te worden. De verantwoordelijke geneesheer wilde mij onmiddellijk naar een sanatorium sturen omdat hij vreesde dat ik tuberculose had. Maar ik wilde naar huis. Ik heb toen een document ondertekend waarbij ikzelf de verantwoordelijkheid nam voor mijn ontslag en waarin ik bevestigde dat ik mij bij mijn thuiskomst meteen zou laten verzorgen. Ik werd door Engelse soldaten met een jeep naar Antwerpen gebracht. Een van hen schonk mij zijn 'battle-dress' In het Centraal Station van Antwerpen was een dienst ingericht van het Rode Kruis. Ik werd er zeer goed opgevangen. Ik kreeg Engelse thee en een stukje cake. Maar vooral, ik werd omringd door warmte en begrip. Het idee bijna thuis te zijn deed goed. Een verantwoordelijke van het Rode Kruis probeerde ondertussen mijn moeder op te sporen. Zij woonde niet meer in het huis waar ik was aangehouden, maar bij grootmoeder. Wat een geluk, dacht ik. Teruggaan naar de woning waar ik als een 'minderwaardig wezen' was opgepakt, ik denk niet dat ik dat had aangekund.

Met een ambulance werd ik er erheen gebracht. We doorkruisten de stad. Ik zag gebombardeerde panden en huizen die reeds hersteld werden. Zouden de mensen nu ook andere gedachten gekregen hebben? Ik voelde angst en ik voelde vreugde. Ik belde aan. Stilte. De deur ging open, en daar stond moeder. Toen ze mij zag, viel ze in zwijm, 's Morgens had een andere afdeling van het Rode Kruis haar medegedeeld dat ik overleden was.

Dat soort 'vergissingen' kwam op dat moment veel voor. West-Europa was de scène van een grote volksverhuizing, miljoenen mensen liepen als mieren door elkaar. Het is dan ook niet te verwonderen dat mensen op lijsten werden ingeschreven en op andere lijsten weer werden geschrapt. Mijn grootmoeder was een zeer oude maar kranige vrouw. Ze vroeg mij meteen of ik een boterham wilde. 'Kijk eens Jos, waarover heb jij nu zo een drama gemaakt en waarom? Zij is toch teruggekeerd!' zei ze tegen mijn moeder. We waren terug samen: grootmoeder, dochter en kleindochter. Het   bericht van mijn thuiskomst ging meteen rond. Ik werd door mijn schoonbroer opgehaald en op de buis van zijn fiets gezeten reed ik naar mijn broer. Mijn schoonzus deed open en begon verschrikkelijk te wenen. We hebben weinig gepraat. Er was zoveel te vertellen, maar nu telde slechts één ding: ik was weer thuis.

Met de tram ging ik dan naar mijn zus. Toen ik op die tram stapte besefte ik plotseling dat ik zelf weer dingen kon beslissen en regelen. Ik had mijn eigen lot terug in handen. Het was een fantastisch gevoel. Mijn zus stond mij samen met haar kinderen bij de tramhalte op te wachten. Zij herkenden mij bijna niet meer. Thuis had ze een echt feestmaal voor mij klaargemaakt.

Ik mocht aanzitten in een met bloemen getooide armstoel. Mijn stunteligheid was opvallend: het kwam mij vreemd voor met vork en mes te moeten eten, ik kende alleen nog een lepel.

En de gewone man verneemt wat er is gebeurd.

"Films over folterkampen verwekken ontzetting in Zweden. Manifestaties van afkeer. Films over Buchenwald, Dachau en Auschwitz, die in verschillende cinema's van Stockholm zijn vertoond, hebben een diepe ontroering teweeggebracht. Manifestaties van afkeer hadden plaats, toen men de bewijzen zag van de wreedheden waaraan de nazi's zich hadden schuldig gemaakt. Tijdens een voorstelling waarbij de verbranding van de slachtoffers werd getoond, stond een man in de zaal recht en riep, terwijl hij een der beulen met den vinger aanwees: Kijkt dat monster goed aan, om het niet te vergeten! Een groote zaal voor actualiteiten geeft films over de martelkampen. Deze films worden echter slechts aan het einde van het programma vertoond om diegenen wier zenuwen het somber schouwspel niet zouden kunnen verdragen, de gelegenheid te geven de zaal te verlaten. Niemand nochthans verliet de zaal. Onder de toehoorders hoorde men overal eenzelfde opmerking: Wij zullen het nooit vergeten!" (Volksgazet, zaterdag 19 en zondag 20 mei 1945)

'Waar zijn de beentjes?'

De dokter die me onderzocht, schreef me zes maanden rust voor. Ik mocht mijn bed absoluut niet verlaten. Mijn zus had de taak op zich genomen mij te verzorgen. Ook onze moeder die erg verzwakt was, werd bij haar opgenomen. De vreugde van het weerzien had mij bijna doen vergeten hoe slecht mijn lichamelijke conditie was. Op doktersbevel moest ik elk uur een kleinigheid eten. Ik moest mijn lichaam langzaam gewennen aan normale eetgewoontes. Ik zie nog voor mij hoe de kinderen van mijn zus binnenkwamen met een bordje waarop een boterham lag, een uurtje later verschenen ze met een bordje gerookt vlees. 'Tante Regine moest weer gezond worden!'

De moeder van mijn beste vriendin had een jong duifje voor mij meegebracht, die mijn zus dadelijk had klaargemaakt. Ik kreeg er de helft van. Het was heerlijk. Toen de kinderen binnenkwamen om het bordje terug te halen, keken ze mij verwonderd aan. 'Waar zijn de beentjes?' vroegen ze. Ik had me er helemaal geen rekenschap van gegeven dat ik ze had opgegeten. Ik geloof niet dat ik toen echt heb beseft hoe groot mijn staat van ontreddering was. Veel vrienden en familieleden kwamen me opzoeken. Ik vond het heerlijk. Het deed me zo goed weer met mensen te kunnen praten na maanden van isolatie en eenzaamheid in de kampen. Hun vriendschap en genegenheid waren mijn geneesmiddel. Mede dankzij hen genas ik veel sneller dan de dokter had verwacht. Na zes weken mocht ik al opstaan. Aan de arm van mijn oud-lerares Frans, juffrouw Molter, maakte ik een eerste wandeling door het Nachtegalenpark. Ik zag de natuur, ik voelde de warme zomerzon op mijn gezicht. Ik voelde een verbondenheid met de wereld om me heen, net zoals het vroeger was.

Ik moest naar het Stuivenbergziekenhuis voor de verzorging van het schurft dat ik had opgelopen. Het was een behandeling met solfer dat met een borstel in mijn huid werd gewreven. Toen ik daar met de tram heen ging, stonden mensen hun zitplaats aan mij af. Dat raakte mij. Mensen zagen dat ik geleden had en ik werd door deze onbekenden met respect behandeld.

"... in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg is om 15u een Victory-concert... in de Schouwburg Concordia, Lange Gasthuisstraat loopt het daverende lachsukses Wij hebben ook nen Tommy thuis, een blijspel met zang en dans in 3 bedrijven... Krijgsraad van Antwerpen: Een vuile verklikker krijgt de doodstraf... Twee verraders terechtgesteld..." (Volksgazet, zaterdag 19 en zondag 20 mei 1945)

"... De repatriëring in de provincie Antwerpen: Treinen voor Herentals... Politieke gevangenen te Turnhout aangekomen. Volgende politieke gevangenen kwamen Zondag toe te Turnhout: 1. Beer Regine, Antwerpen; 2..." (Volksgazet, dinsdag 22 mei 1945)

'Ik begreep dat het mijn taak was mijn getuigenis ovber te brengen aan de jongeren'

Vandaag

'KZ-syndroom'

Na de bevrijding voelde je bij een aantal mensen, behalve respect voor hen die geleden hadden in de kampen, ook een soort schaamte, soms ook twijfel en achterdocht. Ik denk wel dat de meeste mensen de verschrikkelijke verhalen die ik vertelde geloofden, maar veelal werd er gereageerd in de zin van: 'Kom, vergeet dat nu maar allemaal, probeer er niet meer aan te denken, denk aan het nieuwe leven dat je nu kan opbouwen.' Ze zeiden dit met de beste bedoeling, maar zij beseften niet hoe diep het in ons zat en wat er allemaal in ons omging. En of wij nu willen of niet, de herinnering aan die gruwelen laat ons niet los, het zit gewoon in ons. Er zijn mensen die niet graag hebben dat wij erover praten. Maar als we er niet over mogen praten, worden wij er 's nachts mee geconfronteerd. Men spreekt van het KZ-syndroom, het concentratiekampsyndroom. Het betekent: niet kunnen afschrijven, verwerken, afrekenen, overwinnen van het concentratie­kampverleden. We kunnen ons niet losmaken van dat verleden. Uiterlijk zijn wij gewone mensen als iedereen, innerlijk blijven we verscheurd en gekwetst.

Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik aan de kampen denk of er op één of andere manier aan word herinnerd. In mijn dromen zie ik dikwijls gruwelijke dingen. Ik heb zelfs al gedroomd dat mijn eigen kinderen werden aangehouden en gefolterd. Ik ben nu wat ouder dan mijn moeder was toen ik werd aangehouden. Ik besef nu meer dan ooit wat er toen allemaal door haar hoofd moet gegaan zijn. Lange tijd ben ik monitrice geweest bij 'Kindervreugd', een organisatie die zich bezighoudt met naschoolse werking in het Antwerps Stedelijk Onderwijs. Ik was eens met een groep kinderen aan zee in St-Idesbald. De kinderen stonden allemaal samen onder de douche en gingen achter elkaar staan om mekaars rugje te wassen. Op een gegeven ogenblik kon ik er niet meer bij blijven. Voor mijn ogen zag ik de twee kleine nichtjes van Daan Stemefeld, ex-dirigent van de BRT, in de gaskamer staan. Het was een verschrikkelijk beeld.

Overlevenden van de kampen leggen andere accenten in het leven dan vele andere mensen. We hebben andere prioriteiten, we reageren vaak helemaal anders, we hechten belang aan zaken waar de huidige maatschappij lichtjes over heen gaat of waar ze moeilijk begrip kan voor opbrengen. Voor ons blijft het enorm moeilijk om ons in deze maatschappij te bewegen.

Men mag niet vergeten dat er na de oorlog niet zoiets bestond als professionele hulpverlening voor of begeleiding van slachtoffers. Vandaag worden mensen die het slachtoffer zijn geworden van een of ander feit opgevangen door een team van dokters en psychiaters. Toen moesten wij het op ons eentje proberen te verwerken.

Ik heb heel lang gezwegen, ik heb geprobeerd mijn ervaringen zelf te verwerken. Ik heb meerdere depressies gehad. Het is dankzij mijn dochter dat ik naar een zenuwarts ben gegaan. Gedurende verscheidene jaren heeft deze arts - dr. Löwenthal - mij op een bijzonder waardevolle manier bijgestaan, opdat ik toch nog van dit leven zou kunnen genieten.

Helaas, lieve vrijheid
je bent slechts een ander gevang
wij bibberen in de dageraad

(Micheline Maurel)

Getuigenis

Ik heb mijn verhaal voor het eerst naar buiten gebracht in 1976. In die tijd had je Beschuldigde, sta op, een TV-reeks over rechtszaken waarin de personages werden gespeeld door niet-professionele acteurs. Jan Matterne, de maker van die reeks, wou De zaak Lea Berghmans verfilmen. Hij zocht iemand die in Auschwitz gevangen had gezeten, Nederlands sprak en een nummer had op de arm. Twee weken lang is hij elke namiddag bij mij thuis gekomen om naar mijn verhaal te luisteren. Hem heb ik alles verteld, hortend en stotend. Het was alsof een blok van duizend kilo van mijn hoofd viel. Er is nog iets anders gebeurd. Niet lang voor ik als lerares op pensioen zou gaan, kwamen drie kinderen wenend naar mij toe: 'Mevrouw ze hebben me uitgemaakt voor vuile Marokkaanse, voor vuile jood.' Ik rilde over heel mijn lichaam, het suisde door mijn hoofd: 'Begint dat nu opnieuw?' Ik dacht: ik heb een taak, ik moet de jongeren vertellen waartoe zulke uitspraken kunnen leiden.

In 1979 vertelde ik, op aandringen van mijn collega geschiedenis, voor de eerste keer mijn oorlogservaringen aan haar leerlingen. Ik was verbaasd over hun interesse, over de manier waarop zij ermee bezig waren en vragen stelden. In de jaren zestig zouden jongeren heel anders gereageerd hebben. Ik dacht na over wat ik zou gaan doen als ik met pensioen was. Ik had overwogen om iets te doen in het kader van bijstand aan gevangenen, aan mishandelde kinderen of aan mensen in nood. Maar eigenlijk waren daar al voldoende specialisten mee bezig. Ik realiseerde mij dat ik één van de weinigen was die de kampen had overleefd, en ik begreep dat het mijn taak was om mijn getuigenis over te brengen aan de jongeren.

Toen ik op rust werd gesteld en mijn jongste zoon afgestudeerd was en thuis wegging, heb ik aan de toenmalige minister van Onderwijs, Willy Calewaert, de toelating gevraagd om lezingen te geven bij jongeren op school. Sindsdien hebben honderden scholen mij uitgenodigd, verschillende duizenden jongeren heb ik mijn verhaal en dat van mijn lotgenoten verteld.

Ik breng deze getuigenis uit eerbied voor al diegenen die in de kampen zijn gestorven, in naam van al diegenen die vandaag niet meer kunnen getuigen. Ik doe het omdat wij, de kampoverlevenden, willen dat wat eens gebeurd is, nooit meer zal gebeuren. Ik wil de jongeren door middel van mijn ervaringen voorlichten over de gevaren van racisme, hen waarschuwen voor de extreme vormen die deze tendens kan aannemen. Ik hoop dat ze mogelijke bedreigingen van een democratie leren onderkennen, dat ze begrijpen dat ze kritisch moeten blijven en hun geest moeten blijven aanscherpen, en dat ze inzien dat waakzaamheid te allen tijde geboden blijft. Ik vind het moeilijker om over mijn ervaringen te praten met mijn eigen kinderen. Ik heb mijn twee oudsten eens meegenomen naar een tentoonstelling. Daar zagen ze een lijst waarop ook de naam van hun moeder voorkwam. Dat hebben ze niet goed kunnen verwerken. Mijn zonen zijn ook eens mee naar Auschwitz-Birkenau geweest. Ze waren erg onder de indruk. Mijn dochter wil er niet naartoe gaan. Ik kan dit heel goed begrijpen.

Dat ik kinderen heb gekregen, is het mooiste wat mij kon overkomen. Na al hetgeen ik heb meegemaakt, dacht ik dat het moederschap niet meer voor mij was weggelegd. En ik werd een vrouw in al haar aspecten: echtgenote, moeder van drie kinderen en grootmoeder. Ik heb heel veel te danken aan mijn kinderen.

Men vraagt mij wel eens of ik niet vind dat het nu tijd wordt om de kampen af te breken. Maar deze kampen en hun musea zijn een bewijs. Lang nadat alle getuigen zullen gestorven zijn, zullen zij de mensheid eraan herinneren dat het nazisme bestaan heeft. Misschien zullen ze volgende generaties ervan weerhouden dezelfde fouten te maken als ze beseffen tot welke extremiteiten het fascisme kan leiden. De kampen zijn niet alleen oorden van herinnering, het zijn ook oorden van bezinning.

Soms ook hebben wij bij onze bezoeken aan de kampen schrijnende taferelen meegemaakt. In het museum van Auschwitz I zijn nog vele koffers te zien waarin gevangenen hun weinige persoonlijke bezittingen hadden meegenomen. Op de koffers staat gewoonlijk de naam, de voornaam, de plaats van herkomst en soms ook een geboortedatum. Met enkele leerkrachten bezocht ik de zaal. Plots begon een fijne dame uit Luik te gillen. Zij had de koffer ontdekt van haar moeder, die ze nooit meer had teruggezien. Ik ben meerdere malen naar Auschwitz teruggeweest, maar ik voel dat ik het nu niet meer aankan, lichamelijk noch geestelijk. Eigenlijk heb ik nooit terug willen gaan naar Auschwitz. Maar ik werd gecontacteerd door Lydia Chagoll, cineaste en overlevende uit de Jappenkampen. Ze wou samen met Frans Buyens een documentaire maken over Mechelen-Auschwitz-Birkenau en had graag mijn getuigenis hierover opgenomen. Rosa Goldstein, de echtgenote van Maurice Goldstein, voorzitter van het Internationaal Auschwitz-comité had deze documentaire gezien.

De Auschwitzstichting van Brussel organiseerde voor Vlaamse leerkrachten reizen naar Auschwitz. Ze vroeg mij of ik hen wou begeleiden. Ik heb deze opdracht aanvaard en ook meermaals uitgevoerd. Ik ben er zeker van dat heel wat leerkrachten die deze reizen meegemaakt hebben onze boodschap zullen overbrengen, onze fakkel zullen overnemen. Ook naar Duitsland ben ik teruggekeerd. De eerste keer was toen mijn zoon daar zijn legerdienst deed. Toen ik aan de grens geconfronteerd werd met dat uniform en die uitgesproken 'Grundlichkeit', begon ik over mijn ganse lichaam te beven, mijn handen werden klam en het angstzweet brak me uit.

Naar aanleiding van een archeologische tentoonstelling in Keulen, kwam ik in contact met Duitse jongeren. Dat verliep goed. Met oudere mensen ben ik meer gereserveerd, dan ben ik meer op mijn hoede. Bij hen weet ik eigenlijk nooit of er nog bloed aan hun handen kleeft. Verschillende keren ben ik gaan spreken voor kinderen van Belgische militairen in Duitsland en voor leerlingen van een Duitse school. Ik kreeg de indruk dat de Duitse jongeren schuldbewust kwamen luisteren. Ik heb gezegd dat zij niet verantwoordelijk waren voor datgene wat hun grootouders of ouders hebben uitgestoken, voor wat zij de mensheid hebben aangedaan. Ik heb hen wel gevraagd dat zij mijn boodschap wilden doorgeven.

Ik werd ook gevraagd om in Kiel te getuigen bij het proces van Asche, Ehlers en Canaris, de drie nazi's die verantwoordelijk waren voor de deportaties vanuit de Dossinkazerne te Mechelen. Ik was verbaasd dat het proces door zoveel jongeren werd bijgewoond. Ze waren geschokt over wat ze hoorden. We ontdekten dat ze weinig of onvoldoende waren ingelicht over wat er zich tussen 1933 en 1945 had afgespeeld. Noch hun grootouders, noch hun ouders, noch hun leerkrachten hadden hen op de hoogte gebracht van deze zwarte bladzijde uit de wereldgeschiedenis. Ehlers was na de oorlog vrederechter geworden. Hij had deze functie uitgeoefend tot aan zijn pensioen. Toen werd hij aangehouden. Hij heeft zelfmoord gepleegd in de gevangenis. Hij zal zeker wel geweten hebben waarom. Canaris is niet op het proces verschenen. Hij had een bewijs van ziekte kunnen binnenbrengen. Asche - de laagste in rang - was de enige die op het proces aanwezig was. Zijn antwoord was steeds dat hij zich geen rekenschap had gegeven van zijn daden en dat hij de gevolgen van zijn beslissingen niet kon inschatten. De deportatie van duizenden joden en honderden zigeuners, en hij wist niet waarom? En erg belangrijk vond hij het blijkbaar allemaal niet, want tijdens het proces zat hij voortdurend snoepjes te eten.

Als men mij vraagt of ik vind dat oorlogsmisdadigers moeten aangehouden en veroordeeld worden, dan antwoord ik 'ja'. Ik zeg dit niet uit wraak- of haatgevoelens, maar uit rechtvaardigheidsgevoel. Want wat wil dat eigenlijk zeggen: wraak- of haatgevoelens? Ik geloof dat ik uit de grond van mijn hart kan zeggen dat ik die niet heb. Maar ik vind wel dat echte oorlogsmisdadigers, hoe oud ze ondertussen ook zijn, te allen tijde aangehouden moeten kunnen worden. Mensen die bloed aan de handen hebben, die onschuldigen hebben aangehouden, gefolterd of gedood, moeten veroordeeld worden. Andere misdadigers worden toch veroordeeld, waarom zouden oorlogsmisdadigers uit de tweede wereldoorlog dan hun straf mogen ontlopen? Omdat het te lang geleden is? Zij moeten even voelen wat het is om van de vrijheid beroofd te worden. Bovendien vormen hun processen getuigenissen. Door die processen wordt bewijsmateriaal verzameld en dat is belangrijk, ook voor de komende generaties. Want er bestaan mensen, 'revisionisten' of 'negationisten' worden ze genoemd, die zeggen dat datgene wat wij meegemaakt hebben niet waar is. Ze trekken hetgeen toen gebeurd is in twijfel, ze minimaliseren het. Aan de hand van pseudo-wetenschappelijke verklaringen willen ze de geschiedenis van toen herschrijven, ze willen het helemaal herzien, opnieuw interpreteren en verklaren. Zij deinzen er niet voor terug om afschuwelijke leugens te verspreiden over de vernietigingskampen, over de gaskamers en de verbrandingsovens. Zij spelen en speculeren op het vervormen van de menselijke waarneming en het vervormen van het geheugen van de mens door de tijd. Zij proberen de getuigen te betrappen op fouten, op onjuistheden of onnauwkeurigheden. Wij moeten steeds maar bewijzen en nog eens bewijzen. Voor mij zijn deze 'revisionisten' en 'negationisten' geschiedenisvervalsers. Ik heb niet alles gezien, niet alles meegemaakt want anders kon ik vandaag niet meer getuigen. Ik getuig alleen over datgene wat ik heb gezien. Ik heb beslist niet alles kunnen onthouden, mogelijk zijn er gaten in mijn geheugen, mogelijk zijn bepaalde waarnemingen gekleurd. Ik kan alleen dit zeggen: ik loop niet voor mijn plezier met een nummer op mijn arm. Daarenboven weet ik dat mijn Nederlandse familie niet is teruggekomen. Voor de oorlog had ik een fijne familie in Nederland, nu heb ik daar bijna niemand meer.

Ook wordt er nog altijd gepraat over amnestie voor mensen met een oorlogsverleden. Amnestie is een beslissing van de wetgevende macht waarbij de strafbaarheid van bepaalde feiten wordt opgeheven. Men gaat ervan uit dat de veroordeling nooit werd uitgesproken en dat er dus ook geen strafrechtelijke gevolgen kunnen zijn. Als men bekende dat men fout was geweest, kreeg men amnestie. Zij die geen amnestie bekomen hebben zijn diegenen die gewoon volhard hebben in de boosheid. Zij hebben de vaste overtuiging dat ze in dezelfde situatie opnieuw hetzelfde zouden doen. Voor dergelijke individuen moet er dus voor mij geen amnestiemaatregel zijn. Wel vind ik dat ieder geval apart moet kunnen bekeken worden door een bevoegde commissie. Kinderen, kleinkinderen en of familieleden hoeven niet benadeeld te worden door iets waarvoor zij in feite niet verantwoordelijk zijn.

In deze wereld van groeiende verrechtsing

Vandaag meer dan ooit stellen wij vast dat de taak die wij onszelf opgelegd hebben, meer dan noodzakelijk is. In de wereld rondom ons zien en horen wij zoveel zaken die ons aan vroegere tijden herinneren, dat onze wonden nooit genezen en steeds opnieuw beginnen te bloeden. Voor velen in onze samenleving is het wereld- en mensbeeld inhoudsloos. Zij dreigen het slachtoffer te worden van manipulaties op politiek, economisch, maatschappelijk en filosofisch vlak.

Het waardenvacuüm is de voedingsbodem geweest voor de opkomst van groeperingen allerhande die zich hebben kunnen ontwikkelen tot partijen met een duidelijk profiel. De electorale doorbraak van extreem-rechts, niet alleen in ons land maar ook op Europees en wereldvlak neemt angstwekkende proporties aan. Hun vertegenwoordigers bekleden vandaag belangrijke posten op tal van beleidsniveaus. Deze opmars van extreem-rechts doet ons huiveren. Beelden uit het verleden doemen weer op. Met veel pijn in het hart moet ik vaststellen dat het geheugen van de mensen kort is. Het is in deze wereld van groeiende verrechtsing dat jongeren volwassen moeten worden. Bij hen ligt het wel anders dan bij vele volwassenen. Bij hen gaat het niet zozeer om een waardenvacuüm, maar eerder om een verderzetten van opgedrongen waarden. Het denken en het doen van vele jongeren is onverbreekbaar verbonden met het denken van de samenleving waarin zij opgroeien. Hen behoeden voor valse waarden lijkt mij een duidelijke opvoedings- en onderwijsopdracht. 'De grootste kwaal waaraan onze hedendaagse maatschappij lijdt is de onverschilligheid' zegt Elie Wiesel, Nobelprijs­winnaar van de Vrede en zelf kampoverlevende. Daarom is de rol van de school, van de leerkrachten zo belangrijk. Zij hebben een bijzondere taak te vervullen. Zij hebben dagelijks contact met de jongeren, zij kunnen hen inlichten over het verleden en hen wijzen op de link tussen vroegere en huidige situaties. Dit zet de jongeren aan over deze zeer moeilijke en diepliggende problematiek verder na te denken. Het moet de jeugd duidelijk gemaakt worden dat ook hun stem een belangrijke stem is en kan zijn. Men moet inzien dat de hoge verkiezingsscores van de extreem-rechtse partijen een alarmsignaal zijn, dat zij een duidelijk gevaar betekenen voor de democratische instellingen. Ik heb bij mijn lezingen veel bekwame en sterk gemotiveerde leerkrachten ontmoet. In onze gesprekken achteraf merk ik telkens dat zij het erg op prijs stellen wanneer ik gedurende de gesprekken een link leg tussen gisteren en vandaag. Ik krijg hierover ook veel brieven. Dat zijn voor mij dan echte hart verwarmers. Mijn ontmoetingen met jongeren zijn op dat vlak heel verrijkend. De vragen die ik van hen krijg tijdens en na de lezingen, of die me achteraf opgestuurd worden, geven zeer dikwijls blijk van onwetendheid of desinformatie. Met mijn kampervaringen ga ik naar hen toe en vertel hen tot wat de mens in staat kan zijn...

1933. Nazi-affiche: '500.000 Arbeitslozen, 400.000 Juden.
Ausweg sehr einfag.
1988. Vlaams Blok-afiche: '500.000 werklozen, waarom dan gastarbeiders.

Met mijn ervaringen uit de kampen help ik hen na te denken over de hun omringende wereld. We onderzoeken welke de problemen zijn, we denken na over mogelijke oplossingen, samen bekijken we tot wat fascistoïde reflexen, zowel in denken als in doen, kunnen leiden. Tijdens mijn lezingen leg ik dan ook altijd een verband tussen de wereld van toen en die van vandaag. Ik wijs hen op de verbanden tussen het wereldbeeld van het nationaal-socialisme en de gedachten van de huidige extreem-rechtse partijen. In de nationaal-socialistische ideologie werd een onderscheid gemaakt tussen de mensen: de zuiverheid van het ras werd benadrukt. De eigen volksgemeenschap onder leiding van de leider werd beschouwd als het hoogste ideaal. De levensruimte van het eigen volk moest te allen tijde gevrijwaard blijven. De 'Führer' was het sluitstuk van de staat, de staatspartij de verdediger van de eigen ideologie. Al datgene wat inging tegen deze opvattingen, diende geweerd en verwijderd te worden. Vandaag horen wij weer langs alle kanten deze taal. In hun jeugdig enthousiasme lopen sommige jongeren warm voor deze 'nieuwe' ideeën. De levensdrang, eigen aan hun leeftijd, doet hen soms marcheren achter een vlag waarvan zij niet weten welke de lading is die zij dekt. Uit volle borst scanderen zij soms slogans waarvan zij de draagwijdte en de inhoud onvoldoende inschatten. Bij gebrek aan juiste informatie zoeken zij naar eenvoudige antwoorden op de problemen van de hen omringende wereld. In hun oplossingen laten zij zich dikwijls meesleuren door wat men zou kunnen noemen 'de zondebokkenpolitiek'. Hun reactie is een gevolg van desinformatie maar dikwijls ook van onverschilligheid. De joden, de zigeuners, de homoseksuelen waren de zondebokken van gisteren. Vandaag zijn het de gastarbeiders en de vluchtelingen. En morgen zoekt men weer naar anderen die zogezegd oorzaak zijn van alles wat verkeerd gaat in tijden van economische recessie. Dat is natuurlijk een gemakkelijke oplossing.

Er zijn momenteel heel wat economisch-maatschappelijke problemen die de mensen een gevoel van onveiligheid geven ­ de werkloosheid, de armoede, de criminaliteit, het druggebruik. Dat allemaal op de rug van de gastarbeiders schuiven, lijkt mij erg gemakkelijk en zoeken naar goedkoop succes. Wie of wat is de ware schuldige? Ook hier zouden politici zich eens goed moeten over bezinnen, zij zouden op deze problemen grondiger weerwerk moeten bieden. Liever dan wat ik uit de mond van sommige mensen hoor: 'Er zou weer een sterke man moeten komen, onze verantwoordelijken kunnen die problemen niet oplossen.' Wij hebben zo een sterke man bezig gezien. Ook hij heeft toen de bevolking heel wat beloofd. De link is zeer duidelijk. Hitler heeft oplossingen gegeven, maar dan op zijn eigen speciale manier. Door het aanleggen van autowegen, het bouwen van fabrieken, kon hij nieuwe werkgelegenheid creëren, waardoor het werkloosheidsprobleem werd opgelost. Jan Modaal was tevreden, hij had opnieuw werk, er was weer brood op de plank. Hij zag echter niet in dat de nazi-economie voornamelijk afgestemd werd op de bewapeningsindustrie. Later werd het allemaal veel duidelijker; tussen boter en kanonnen was de keuze duidelijk gemaakt.

Ik kan niet voorspellen of het met de huidige extreem­rechtse tendenzen zo'n vaart zal lopen. Ik ben geen waarzegster. Ik kan alleen maar antwoorden dat de politieke ontwikkelingen van de laatste jaren in ons eigen land, Europa en de wereld voor mij heel duidelijk zijn. Het verontrust me, meer zelfs, ik ben er bang voor. Ik denk hier onder meer aan de grafschendingen zowel in Duitsland als Frankrijk, ze laten zelfs de doden niet rusten. Deze extreem-rechtse groeperin­gen en partijen maken misbruik van de door hen zo verguisde democratie om deze democratie te verzwakken. Heel wat van deze extreem-rechtse groeperingen en partijen hebben duidelijke aanknopingspunten met het fascisme. Ze willen geloofwaardiger overkomen. Het enige verschil met vroeger is dat de verpakking mooier is en de koopwaar handiger aan de man wordt gebracht. Hoewel ze in de grond erg anti zijn, willen ze toch de indruk wekken dat ze een democratisch alternatief voorstaan. Hun aanhang komt meestal uit alle lagen van de bevolking, waarvan zij zogezegd de spreekbuis zijn. De belangen van het eigen volk zijn primordiaal. De slogan 'Eigen volk eerst' is op dat vlak zeer duidelijk. Al diegenen die zogezegd de belangen van de binnenlandse bevolking bedreigen of kunnen schaden, moeten het land verlaten: gastarbeiders, vluchtelingen,... Men beperkt zich alleen maar tot goedkope uitspraken, die op niets gebaseerd zijn en die beleidsmatig niets kunnen veranderen.

Ook gastarbeiders hebben recht op rechten

De hoofden van fabrieken en instellingen, de verantwoordelijke ministers, zij zijn het die in de jaren zestig de vreemdelingen naar hier hebben gehaald. De economische toestand was toen zeer goed en de mensen hier wilden niet zo graag het zogenaamde mindere soort werk doen. Ik denk hier aan het werk in de mijnen in Limburg en Wallonië, de tunnel-werken in Antwerpen en Brussel, de bouwsector, de hotelbedrijven, de jobs als huispersoneel. De gastarbeiders zijn toen naar hier gelokt met de belofte dat ze een normaal loon zouden ontvangen, dat ze zouden genieten van onze sociale voorzieningen. Kortom, er werd hen een paradijs voorgetekend. Die mensen hebben dat geloofd, ze zijn te goeder trouw naar onze streken gekomen, zij hoopten op een beter leven. Maar onze verantwoordelijken hebben toen één ding over het hoofd gezien: deze mensen waren opgegroeid in kleine dorpjes en hier werden ze ineens neergezet in grote steden. De vervreemding, dat kan je je best voorstellen, was voor hen totaal. Men had die mensen bij hun aankomst moeten opvangen, men had hen de nodige middelen moeten geven om hun even uit te bouwen in onze samenleving. Men had voor een opleiding moeten zorgen, gericht en doeltreffend onderwijs

En vooral, men had hen de taal - het communicatiemiddel bij uitstek - moeten leren zodat zij konden lezen, schrijven, zich uitdrukken en zich thuisvoelen in het land waar zij terechtkwamen. Maar nooit heeft men oog gehad voor deze problematiek, het economisch belang primeerde boven het menselijk aspect.

De gastarbeiders hebben voor ons gewerkt. Uiteraard werden zij hiervoor betaald, maar hun loon stond niet in verhouding tot hun arbeid. Ook zij hebben moeten voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Maar zij hebben naar mijn mening ook recht op rechten, op vrijheid, de vrijheid om te bepalen wat zij zelf willen, hoe zij hun leven willen uitbouwen, hoe zij hun eigen geluk willen bereiken.

Een van deze rechten is het stemrecht. En dit kun je eigenlijk niet loskoppelen van de Belgische nationaliteit. Toch blijf ik soms met de vraag zitten: 'Zijn zij nog wel geïnteresseerd in de politieke, economische, maatschappelijke en culturele dynamiek van onze samenleving?

Nu gaan er stemmen op om die mensen terug te sturen. Maar velen van hen zijn al hier van in de jaren zestig. Dat is dus al dertig jaar! Sommigen hebben er al een hele loopbaan opzitten. Velen van hen hebben hier kinderen en zelfs kleinkinderen. Die jongeren voelen zich dikwijls meer verbonden met hun geboorteland dan met het land van herkomst van hun ouders of voorouders.

Laat toch de mens op deze wereld leven waar hij gelukkig kan zijn, waar hij meent het geluk gevonden te hebben. Wenst de gastarbeider hier in ons land te blijven, dan moet dat kunnen. Wenst hij terug te gaan, dan moet dat eveneens kunnen. Mijn taal is niet die van de politici, het is gewoon de taal van mijn hart. Ik ben niet blind voor de binnenlandse problemen, ik denk hier voornamelijk aan de werkloosheid. Maar het zonder meer terugsturen van de gastarbeiders is niet de juiste oplossing. Het lijkt mij ook weinig menselijk. Rond het vraagstuk van de politieke vluchtingen bestaan er ook veel misverstanden. Ik vind dat deze mensen, in naam van de menselijkheid, te allen tijde moeten kunnen opgenomen worden in onze maatschappij. Ik weet wat het betekent als je uit je land verdreven wordt, wat het betekent van je vrijheid beroofd te worden en met de dood en foltering bedreigd te worden. Mensen die in zo'n situatie verkeren, moeten kunnen opgevangen worden en in ons land kunnen verblijven totdat zij een oplossing hebben gevonden voor hun probleem.

Soms heb je het gevoel...

Met de huidige verrechtsing van de maatschappij, met het bestaan van 'revisionisten' en 'negationisten', is het toch zo belangrijk dat ik mijn verhaal blijf vertellen en dat na mij mensen de fakkel overnemen. Dat is zeker geen gemakkelijke opgave, want soms heb je het gevoel dat je tegen de bierkaai vecht, dat de mensheid niets heeft geleerd uit de fouten van het verleden. Maar zou het niet mooi zijn wanneer we allemaal zouden kunnen leven in een wereld waar vrijheid, gelijkheid en broederschap geen ijdele begrippen meer zijn? Ik heb tijdens mijn lezingen in Vlaanderen, Wallonië, Brussel en soms ook in Nederland en Duitsland, mensen ontmoet in wie ik het volste vertrouwen heb. Zij zullen beslist onze boodschap verder uitdragen, daar ben ik gerust in. Vanuit werkingen als de Vrienden van het Vredescentrum Antwerpen, de Stichting Anti-fascisme, School zonder Racisme, jongeren tegen Racisme, enzovoort heeft men cursussen ingericht voor mensen die zich voor deze zaak willen inzetten. De nationale confederatie van politieke gevangenen en rechthebbenden, gewest Antwerpen, schrijft de prijs Jeugd en Civisme uit. En ik reken ook op de vele leerkrachten en mensen uit het vormingswerk die ik tijdens mijn lezingen heb ontmoet. Op hen vestig ik mijn hoop. En de laatste, maar zeker niet de minst belangrijke groep: de jongeren. Zij zijn onze toekomst, de volwassenen van morgen.

Met velen van hen heb ik in de loop der jaren een prachtige vriendschap opgebouwd. Deze band van genegenheid, vriendschap en liefde sterkt in mij het gevoel dat dit leven de moeite waard is om geleefd te worden.

Veel jongeren stellen mij de vraag: 'Wat is nu het ergste wat u hebt meegemaakt?' Daar kan ik moeilijk op antwoorden. Alles was erg. Maar wat me altijd getroffen heeft: de jongeren zijn de eerste slachtoffers van oorlog en fascisme. Dat was vroeger zo, maar ook nu. En dan denk ik aan de kinderen in de steden van Zuid-Amerika, in Irak, in Joegoslavië, in Afrika, overal ter wereld waar wantoestanden heersen. Mensen, jongeren van deze wereld, eerbiedig de nagedachtenis van de miljoenen mensen die geen boodschap meer hebben kunnen geven omdat ze verdwenen zijn van de aarde. Help ons, wij die onze laatste levensjaren meemaken, opdat er nooit meer een Auschwitz, een Birkenau, een Ravensbrück, een Mauthausen, een Bergen-Belsen, een Sobibor, een Majdanek... zou kunnen bestaan. Gebruik later onze getuigenis over al de wandaden die de nazi-ideologie over onze landen gebracht heeft, opdat ze nooit meer zouden plaatsgrijpen. Wees waakzaam opdat er nooit een staatsvorm zou ontstaan die opnieuw tot zulke daden zou kunnen overgaan. Wees nooit onverschillig voor datgene wat in je omgeving gebeurt, je land, je wereld. Werk met je eigen middelen, met je eigen mogelijkheden binnen de ruimte waarover je kan beschikken, aan een maatschappij waar vrede, gelijkheid, broederlijkheid en verdraagzaamheid centraal staan, waar het geen ijdele begrippen zijn. Maak gebruik van de democratische vrijheden, benut je recht op vrije verkiezing en vrije meningsuiting ten volle.

Het fascisme is wel met de wapens overwonnen, maar in de geest van vele mensen woekert het als een kanker nog verder. Politiek-economische en maatschappelijke problemen allerhande geven deze mensen meer en meer de kans om hun ideeën, wensen en verzuchtingen nog meer kracht en vorm te geven.

Daarom zal ik ook tot mijn laatste adem blijven getuigen. Ieder mens wordt in vrijheid geboren, iedere mens moet kunnen opgroeien en zich ontplooien in een vrije wereld. Ik kan het niet genoeg zeggen, benadrukken: 'vrijheid' is voor mij nog steeds het belangrijkste woord uit de woordenschat.

Antwerpen, voorjaar 1992.

 

Op bezoek bij Regine in het ziekenhuis

Epiloog

Wij hebben niet alleen haar woorden gelezen, wij hebben haar beluisterd en ontmoet. Zij kwam reeds vele malen voor onze jongeren-in-bezinning, in het bezinningshuis van het Heilig Graf te Tongerlo. Wij werden geroerd door haar innemende persoonlijkheid en de kracht die zij uitstraalt, ondanks haar tengere gestalte. Neen, Auschwitz heeft haar niet gekooid noch verknecht, maar haar sterk gemaakt. Zij is uit deze hel opgestaan omdat men haar niet kon raken in haar wezenskern, omdat zij de moed had te vechten en zich binnenin een vrij mens te voelen.

Het doet goed zo'n vrouw te ontmoeten, getekend door het lijden, maar niet verbitterd; geraakt tot in de diepste vezels van het bestaan, maar weerbaar en levenskrachtig; gelouterd en beproefd, maar open naar anderen toe, bekommerd om hun geluk.

U hebt haar verhaal gelezen... u bent deelgenoot geworden van het onmenselijke leed dat deze vrouw te verduren kreeg. Velen zijn aan zulk lijden ten onder gegaan, fysiek en sommigen ook moreel. Regine heeft het geluk gehad te overleven en liefde won het bij haar van haat en dood. 'Mijn moeder en mijn vrienden wachtten op mij... dat gaf mij kracht en uithoudingsvermogen,' verklaarde ze in één van haar spreekbeurten tot de jongeren.

En haast onbewust voedde zij tijdens die helse maanden het diepe verlangen te overleven om nadien als kroongetuige anderen exact te informeren over de schande en de gruwel van Auschwitz en alle andere concentratie- en uitroeiingskampen van de tweede wereldoorlog. Lijden is zinloos, maar kan wel betekenis krijgen als de mens er zelf zin aan geeft. Dit doet Regine. Zij heeft het lijden geïntegreerd in heel haar verdere leven en het omgebogen tot een positieve kracht. Deze levenshouding werpt rijke vruchten af voor haar kinderen, kleinkinderen en ontelbare jongeren en volwassenen van deze tijd.

Want loopt haar hart niet over van moederlijke en tevens strenge bezorgdheid voor de jonge mensen van nu? Zij heeft een belangrijke boodschap voor ieder van hen. Door een grondige en existentiële kijk te geven op de werking van het nazi-regime tijdens de tweede wereldoorlog, ontmaskert zij belangrijke symptomen van fascisme en neo-nazisme in onze tijd zoals de hunker naar een 'sterke man' die orde zou scheppen in de chaos van willekeur; zachte en op het eerste gezicht ongevaarlijke slogans die racistische tendenzen verbergen en aansturen op apartheid en discriminatie; vreemdelingenhaat onder het mom van zelfbehoud... Uit ervaring weet Regine hoe gemakkelijk jongeren zich laten meeslepen en verleiden door extreme stellingnamen, radicale uitspraken, grootse idealen, als daarbij beroep wordt gedaan op gevoelens en emoties en als hierdoor schijnbaar een antwoord wordt geboden op de angst, die velen verlamt en toekomstdromen vernietigt.

Regine houdt een sterk pleidooi voor een multiculturele samenleving. Auschwitz heeft haar geleerd tot welke gruwel de mensonwaardige opvatting leidt, dat het ene ras superieur zou zijn aan het andere. 'Er is maar één ras,' zegt zij, 'het mensenras. Daarnaast is er het planten- en het dierenrijk.'

Haar levensverhaal is een exemplarische analyse van onze huidige tijd. Het is de hedendaagse geschiedenis van onderdrukking, terreur, machtsmisbruik, corruptie, vluchtelingenproblematiek, uithongering en massamoord. Maar doorheen deze zwarte draden van onmenselijkheid, weeft zij de gouden draden van diep humane waarden: gelijkheid en solidariteit, eerbied en rechtvaardigheid, vrede en verzoening. Mevrouw Beer heeft deze waarden in zichzelf behouden en gecultiveerd. Als kostbare parels uit eigen hart, deelt zij deze waarden mee, gelouterd als ze zijn in de vuuroven van pijn en verdriet. Dat maakt haar boodschap zo geloofwaardig.

Over dit alles heen legt dankbaarheid een innige glans. Zij kan nog dankbaar zijn om elk moment, om elke kleine attentie, om elk klein wonder van menselijkheid, om het leven zelf.

Ook bij haar is er plaats voor alles in één leven: integriteit, ondanks gruwelijke ontering; vreugde, ondanks verdriet, hoop, ondanks wanhopige situaties; liefde, ondanks onmenselijke haat. Zij heeft liefgehad en kinderen gedragen en gevoed. Op hoge leeftijd baart zij leven, door haar enthousiaste overtuiging.

Voor mij persoonlijk betekende de ontmoeting met mevrouw Beer een bevestiging van mijn geloof dat het leven, dat de liefde, sterker zijn dan de dood. Voor vele jongeren houdt haar levensverhaal de uitnodiging in tot geloof in de toekomst en tot durf om mee te bouwen aan een rechtvaardige en vredevolle wereld. En wat betekent deze getuigenis voor U, die dit boek ten einde toe hebt gelezen? Mocht U ook de vrouw ontmoeten die sterk staat in de strijd, die teder en dankbaar in het leven blijft geloven, die vecht voor het geluk van wie na haar komen? 'Het leven is een verhaal op zoek naar een verteller' schreef de Franse auteur Paul Riccoeur. Het leven heeft in Regine een boeiende en wijze verteller gevonden!

Zuster Andrea Van Herck, Heilig-Grafpriorij Turnhout.

De clandestiene pers van het Joods Verdedigingscomité.

  

Een commentaar:
In naam van het onrecht

De bezetting: de politieke gevangenen

Na de Duitse inval in België op 10 mei 1940 werd ook in ons land het Duitse strafrecht ingevoerd. Dat betekende dat vanaf die dag ook niet-Duitse burgers volgens Duitse maatstaven zouden vervolgd en veroordeeld worden. Niet enkel 'Feindbegünstigung', hulp aan de vijand, aan de geallieerden, werd zo bestraft, maar ook elke vorm van actie tegen de bezetter of het niet opvolgen van bevelen van de bezettende overheid. Voor misdrijven van gemeen recht bleef het Belgische strafrecht gelden en bleven de Belgische vervolgingsinstellingen bevoegd. Maar juist de toepassing van het Duitse strafrecht op vaderlandslievende acties of anti-fascistische daden legde de basis voor een groeiende spiraal van haat tegen de bezetter en de collaborateurs. Na de invoering van de verplichte tewerkstelling in Duitsland - wellicht de meest onpopulaire maatregel uit de bezettingstijd - was de maat vol.

Dat de Duitsers het verzet in al zijn vormen (sluikpers, spionage, sabotage en gewapende actie, het organiseren van ontsnappingslijnen om maar de meest bekende te noemen) zouden bestrijden lag voor de hand, was om zo te zeggen 'normaal'. De Conventie van Den Haag over de landoorlog uit 1907 bepaalde uitdrukkelijk dat de bevolking van een bezet gebied zich moest onthouden van elke daad van vijandigheid tegenover de bezetter. Deze moest 'rust en orde' handhaven. Dat dit zijn rust en orde zou zijn, zou al vlug blijken. De bezetter moest daarbij, behoudens absoluut beletsel, rekening houden met de nationale wetgeving. De Duitsers hebben zich van deze laatste bepaling weinig aangetrokken. Men moest van Belgische zijde niet teveel met de Conventie van Den Haag komen aandraven, want er werd al snel geantwoord dat het oorlog was en dat uitzonderlijke toestanden uitzonderingsmaatregelen vereisten.

Begrijpelijkerwijze was er tijdens de eerste bezettingsmaanden van verzet nog niet veel te merken. Toch was het er al: de eerste sluikbladen verschenen al tijdens de zomer van 1940, en talrijk waren diegenen die hulp boden aan ontsnapte Britse of Franse krijgsgevangenen. Maar de Duitse repressiemachine richtte zich eerst tegen Belgen die voor de inval of tijdens de meidagen van 1940 'Duitsvijandig gedrag' aan de dag hadden gelegd. In verscheidene steden werden politie-ambtenaren aangehouden die een aandeel hadden gehad in de administratieve aanhouding van 'verdachten' uit de meidagen, onder wie heel wat Rijksduitsers, waarvan verscheidene agenten van de Duitse inlichtings- en politiediensten. Maar ook een onbekend aantal Belgen (wellicht verscheidene tientallen) die vóór de inval met de Britse of Franse inlichtingendiensten hadden samengewerkt, werden nog in 1940 aangehouden. Het meest werd natuurlijk jacht gemaakt op anti-fascisten die niet op de inval hadden gewacht om de nazi's metterdaad te bestrijden. Dat was onder andere het geval voor een aantal Antwerpse communisten die behoorden tot de Wollweber-sabotagegroep, waarvan de leden in 1937 en 1938 in de Antwerpse haven springladingen hadden aangebracht in Duitse schepen die de Franco-gezinde troepen in Spanje bevoorraadden. Geen van hen overleefde de oorlog. Nochtans hadden zij tijdens de bezetting niets 'misdaan'. Het meest krasse voorbeeld van rechtsverkrachting is wellicht het lot van een Antwerpse havenbediende en indicateur van de gerechtelijke politie. In 1942 werd hij in Duitsland terechtgesteld omdat hij in 1939 de Belgische politie had geholpen twee Belgen te ontmaskeren die voor de Duitsers spioneerden. De beschuldiging luidde: hoogverraad tegenover Duitsland vanwege een Belgisch staatsburger - een burger dus die in vredestijd Duitse agenten had ontmaskerd.

Inmiddels spaarden de Duitse politiediensten geld noch moeite om Belgen aan te werven die voor hen de vuile karweien zouden opknappen: de infiltratie in het verzet en het verraad van landgenoten, soms buren, aan de 'Abwehr' of de 'Sicherheitsdienst'. Van bij het begin werd duidelijk dat de Duitse krijgsraden hun strafrecht met ijzeren hand zouden toepassen.

In april 1941 werd voor de Duitse krijgsraad te Brussel het eerste grote showproces georganiseerd, dat gretig door de collaboratiepers werd aangegrepen om de Belgen te leren dat voortaan de Duitsers meester waren. Uitgerekend op Goede Vrijdag van 1941 sprak de krijgsraad acht doodstraffen uit tegen mensen uit Vloesberg en Brussel die slechts op hun geweten hadden dat zij enkele Engelse krijgsgevangen soldaten hadden verborgen en hen hadden geholpen België clandestien te verlaten. Slechts één doodstraf werd ook uitgevoerd, maar vier andere Belgen lieten het leven in Duitse kampen. Twee van de veroordeelden, de gebroeders Gabreau uit Vloesberg, wier enige 'misdaad' erin bestaan had voor levensmiddelen te zorgen, dachten dat zij in juli 1942 zouden vrijkomen omdat hun inmiddels verminderde straf (18 maand hechtenis] ten einde was. Maar de 'Sicherheitspolizei' besliste er anders over: hun vrijlating zou een gevaar betekenen voor de veiligheid van de Duitse troepen. Ook zij overleden in Duitsland. De Duitse politie was de patriotten uit Vloesberg en Brussel op het spoor gekomen door het verraderswerk van de meesterspion Prosper de Zitter, die de dood van honderden Belgen op zijn geweten heeft. 'Herrendienst' heette dat bij de Duitse politiediensten. 

Allerlei maatregelen wezen erop dat de Belgische onafhankelijkheid en het respecteren van de nationale wetgeving de Duitsers niet nauw aan het hart lagen: het verbod voor 'gevluchte' ambtenaren om hun functie opnieuw op te nemen tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de bezetter, het verbod van elke politieke activiteit behalve voor de ideologische sympathisanten van het nationaal-nationalisme, de verlaging van de pensioenleeftijd voor ambtenaren waardoor Nieuwe Ordegezinden, die wat gedweeër werden geacht, de vrijgekomen plaatsen konden innemen enzovoort. Een andere ingrijpende schending van de mensenrechten was de terechtstelling van politieke gevangenen als vergelding voor aanslagen die ze zelf niet hadden kunnen begaan, vermits ze al in de gevangenis zaten toen de aanslag werd gepleegd. Als verontschuldiging voor deze 'gijzelaarspolitiek' voerden de kopstukken van de bezettingsadministratie na de oorlog aan dat ze milder waren geweest dan Hitler van hen had geëist. En in hun ogen was deze politiek er ook één van het 'minste kwaad'. Diegenen die als gijzelaars waren terechtgesteld, waren toch al ter dood veroordeeld of zouden het geweest zijn als ze een proces hadden gehad (voor de Duitse krijgsraad wel te verstaan], zo betoogden zij. Voor heel wat van de 242 politieke gevangenen die tussen november 1942 en juli 1944 als vergelding werden terechtgesteld is dat alvast onjuist gebleken: sommigen kon helemaal niets ten laste worden gelegd en bij één gijzelaar had men zich zelfs van persoon vergist. Bovendien verbood precies de Conventie van Den Haag het opleggen van collectieve straffen als vergelding voor daden die door individuen waren uitgevoerd.

Een andere schending van de meest elementaire rechtsbeginselen was het beruchte 'Nacht und Nebel'-decreet van december 1941. Hierin werd ondermeer bepaald dat politieke gevangenen waarvan het niet zeker was dat zij in bezet gebied snel ter dood zouden veroordeeld worden - wegens gebrek aan bewijzen of procedurefouten - naar Duitsland zouden worden overgebracht om er terecht te staan. Niemand mocht weten hoe en wanneer dat gebeurde en waar de gevangenen werden opgesloten. De NN-gevangenen bestonden eigenlijk niet meer. Van de acht- tot tienduizend Belgen die als NN-gevangenen naar Duitsland werden overgebracht, zijn er meer dan vijfhonderd terechtgesteld. Vele anderen stierven er zonder enige vorm van proces. Een onbekend aantal onder hen werd - hoewel ze waren vrijgesproken - toch naar de kampen overgebracht. De nacht en nevel waarin het Duitse strafsysteem zich hulde, zou tot het eind van de oorlog duren.

In het bedenken van drogredenen zijn de nationaal-socialistische leiders meesters geweest. De inval in België was een eerste schending van het oorlogsrecht, want het gebeurde zonder oorlogsverklaring of ultimatum. Het werd gerechtvaardigd als een preventieve maatregel ter bescherming van de Belgische neutraliteit. Volgens de Duitsers stonden Frankrijk en Groot-Brittannië zelf klaar om België binnen te vallen om zo naar Duitsland op te rukken. Was het dan geen gebaar van grote vriendschap België daartegen te beschermen? We weten inmiddels dat het Duitse plan voor een aanval naar het westen al uit oktober 1939 dateert.

De bezetting: de jodenvervolging

Maar het sluipende gif van de drogreden valt het meest op in de diabolische logica waarmee de brutaalste schending van de mensenrechten in alle bezette gebieden werd begaan: het invoeren van de zogeheten 'anti-joodse maatregelen', wat een eufemisme bleek voor systematische vervolging en uitroeiing. De joden waren voor de nationaal-socialisten door hun jood-zijn alleen al 'vijanden van het volk'. Zij moesten uit de bevolking worden weggesneden, in Duitsland en in alle bezette gebieden, aangezien die ook onder Duitse leiding kwamen te staan. 'Eigen volk eerst' dateert niet van vandaag...

Tussen oktober 1940 en juni 1942 werden 18 verordeningen of maatregelen uitgevaardigd tegen de joden. Ik zal ze niet allemaal opnoemen, maar de vermelding van de voornaamste verordeningen zal volstaan om aan te duiden dat achter de uiterlijke incoherentie een samenhang schuilt die moest leiden naar deportatie en 'Endlösung':

- 23 oktober 1940: verbod op rituele slachtingen.

- 24 oktober 1940: definitie op grond van biologische afstamming, van het begrip 'jood'. Verplichting tot inschrij­
ving in het jodenregister en tot aangifte van joodse ondernemingen. Joden krijgen een 'J' op hun identiteitskaart.
Uitsluiting van joden uit openbare functies: advocaten, ambtenaren, leraren, journalisten. Voor de collaboratie-
pers waren deze maatregelen slechts het begin van de definitieve verwijdering van de joden uit de samenleving.
Wat de Duitsers nog niet luidop zegden, schreven de collaborateurs op als een macabere voorspelling.

- 31 mei 1941: uitschakeling van elke joodse economische bedrijvigheid.

- 29 augustus 1941: beperking van de bewegingsvrijheid. In België worden joden verplicht te wonen in 4 grote steden: Antwerpen, Brussel, Luik en Charleroi.

- 25 november 1941: oprichting van de jodenvereniging, de 'Judenrat'. Het zou een van de meest efficiënte organisaties blijken voor de S.S.-politie: voortaan zouden joden de joden zelf 'in kaart brengen'.

- 17 januari 1942: het wordt de joden verboden het land te verlaten.

- 8 mei 1942: verplichte tewerkstelling bij de "Organisation Todt", ondermeer bij de werken aan de Atlantik-wal in Noord-Frankrijk. Tegelijkertijd worden de wettelijk erkende sociale rechten afgeschaft voor joden.

- 27 mei 1942: invoering van de verplichting tot het dragen van de gele ster.

- 1 juni 1942: verbod om na het speruur het huis te verlaten.

De historicus Maxime Steinberg vat het als volgt samen: 'Tijdens de zomer van 1942 zijn de joden klaar voor deportatie. Ze zijn geïdentificeerd, gemerkt, verplicht thuis te blijven, gegroepeerd, geïsoleerd van de rest van de bevolking, beroofd van hun bezittingen en vaak is hen het recht op een beroepsleven ontzegd. Zo zijn ze beschikbaar voor de 'Endlösung.' (1)

En inderdaad. Op 22 juli 1942 hadden in Antwerpen en Brussel de eerste razzia's plaats. Op 4 augustus 1942 verlaat een eerste convooi van duizend joden de Dossinkazeme met bestemming Auschwitz. Tot juli 1944 werden in totaal 25.257 joden uit Mechelen weggevoerd. Onder hen 4.749 kinderen onder de zestien jaar, het jongste was een meisje van nog geen veertig dagen oud. Slechts 1.291 joden overleefden de zogeheten 'Arbeitseinsatz', want met deze macabere drogreden werden de joden in Mechelen geconvoceerd. Vrijwel onbekend is het feit dat nog 351 andere 'raciale' gedeporteerden vanuit Mechelen naar Auschwitz zijn overgebracht, waarvan slechts 11 zijn teruggekeerd. Het waren in België verblijvende zigeuners. (2)

In België werd slechts 45% van de 56.000 geficheerde joden weggevoerd. In Nederland was dat 80%. Een klein aantal had de Belgische nationaliteit, maar velen waren net in België aangekomen in de hoop aan jodenvervolging in Duitsland en Oostenrijk te ontsnappen. Maar zelfs al waren ze Belg geweest, het had hen niet beschermd, want van september 1943 af werden ook joden met de Belgische nationaliteit opgepakt en weggevoerd, ondanks eerder gemaakte toezeggingen dat zoiets niet zou gebeuren. De enige manier om aan deportatie te ontsnappen was een gerichte actie van het verzet. Dit kon spectaculaire en stoutmoedige vormen aannemen, zoals de aanval door enkele verzetslieden op het 20ste convooi in april 1943 waarbij gedurende het Belgische traject 231 joden konden ontsnappen. Het was een unieke gebeurtenis in heel bezet Europa. Drieëntwintig joden die probeerden te ontsnappen werden echter ter plaatste neergeschoten, anderen werden later opnieuw aangehouden en weggevoerd. 

Een andere actie was het in brand steken op 25 juni 1942 van het steekkaartenbestand van de 'Judenrat'. Verder hielpen velen de joden onderduiken: in homes voor kinderen, in kloosters en bij particulieren. Hierbij moet de verdienste onderstreept worden van het clandestien joods Verdedigingscomité, opgericht op initiatief van het Onafhankelijkheidsfront en onder andere bezield door het echtpaar Jospa, en door de directrice van het Nationaal Kinderwelzijn, Yvonne Nevejan.

Het verzet van de joden, in de vorm van weigering om zich in Mechelen aan te melden, begon na de eerste razzia's van juli 1942. Toen kwamen ook de solidariteitsacties vanwege de bevolking op gang. Joden van linkse of extreem-linkse signatuur hadden zich al vroeger bij verzetsorganisaties aangesloten. Het blijft een opmerkelijk feit dat het merendeel van de in België verblijvende joden die de oorlog niet overleefden, tijdens de zomermaanden van 1942 werd opgepakt. Het is een pijnlijk feit dat de 'aanwezigheidspolitiek' van de jodenraad hierin een groot aandeel heeft gehad. Haar steekkaartensysteem was voor de S.S.-politie 'gefundenes Pressen' want de brand van juni 1942 had niet het volledige fichier vernietigd. Anderzijds mag men zich erover verheugen dat voor de Belgische bevolking, op het moment dat solidariteit een noodzaak werd, antisemitisme en vreemdelingenhaat nauwelijks nog een rol hebben gespeeld.

Men kan bij het lezen van dit boek slechts de hoop uitspreken dat deze verheugende vaststelling niet tot het verleden behoort, en dat deze les uit de geschiedenis voor elkeen dui delijk zou maken dat de slogan 'Eigen volk eerst' niet alleen bekrompen en weerzinwekkend is, maar ook mensonterend. In de eerste plaats voor diegenen die erachter staan.

E. Verhoeyen, historicus bij de BRTN.

Oproep voor een School Zonder Racisme

Wij, scholieren, leerkrachten en personeel, directie en inrichtende machten zeggen neen aan het racisme.
• Omdat alle mensen gelijk zijn en gelijke kansen tot ontplooiing moeten krijgen.
• Omdat discriminatie omwille van huidskleur, taal, godsdienst of nationaliteit onaanvaardbaar is.
• Omdat het racisme mensen tegen elkaar opzet, verdeeldheid zaait en haat doet ontstaan.
• Omdat migrantenjongeren dagelijks, ook in de school, blootstaan aan vernederende opmerkingen, pesterijen en ongelijke kansen.
• Omdat het samenleven van verschillende culturen ons leert de waarden en beperktheden van elke cultuur, ook de onze, in te zien.

Wij verbinden ons ertoe om alle vormen of uitingen van racisme en discriminatie uit onze school te weren.
• Onze school moet trouw aan haar wetenschappelijke opdracht actief alle racistische opmerkingen, "argumenten", vooroordelen en de theorieën die daaraan ten grondslag liggen weerleggen.
• Omdat het racisme een leugen is en geen wetenschappelijke grond heeft.
• Omdat vooroordelen voor waarheid doorgaan omdat ze zo dikwijls herhaald worden.

Onze school moet trouw aan haar pedagogische opdracht initiatieven nemen tegen het racisme, voor het vergroten van onze kennis van andere volkeren en culturen en voor het ontwikkelen van sociale vaardigheden om op een positieve manier te leren leven in onze multi-etnische samenleving.
Het racisme beweegt zich in een gevoelsgeladen sfeer, waar argumenten om het te weerleggen dikwijls niet volstaan. De ontmoeting met jongeren uit de diverse etnische groepen is een noodzakelijk onderdeel van de taak van een School Zonder Racisme. Voor scholen met migrantenleerlingen betekent dit: hen het woord geven over hun leefwereld en situatie. Voor witte scholen betekent dit ontmoetingen en uitwisselingen met scholen met veel migranten, met migrantengroepen of -jeugdhuizen,...

Onze school weert racistische organisaties en racistische propaganda.
De wet op het racisme (30 juli 1981) straft "eenieder die deel uitmaakt van een groepering of vereniging, die duidelijk en op herhaalde wijze rassendiscriminatie of rassenscheiding toepast of voorstaat".

Onze school neemt jaarlijks initiatieven tegen het racisme en voor het multi-cultureel samenleven.
En dit voor alle leerlingen, onderwijzend en ander personeel, en zo mogelijk met betrekking van de ouders. Dit kan naar aanleiding van de Internationale Dag tegen het Racisme, van de Dag voor Mundiale Vorming, of andere plaatselijke of nationale aangrijpingspunten.
België ondertekende de "Verklaring voor de vernietiging van alle vormen van racisme" van de Verenigde Naties. Artikel 7 verplicht de ondertekenaars speciale initiatieven te nemen in de scholen.

Wij streven ernaar dat een meerderheid (60%) van leerlingen, onderwijzend en ander personeel, directie en inrichtende macht deze oproep ondersteunt. Hiermee krijgt onze school de titel "School Zonder Racisme" en verbindt ze zich ertoe deze titel in de toekomst nog meer waar te maken.
Als signaal naar de maatschappij hangen we het bord "School Zonder Racisme" op een goed zichtbare plaats.

School zonder Racisme:

Een nieuwe generatie staat klaar om het werk verder te zetten

De verontrustende uitslag van de verkiezingen van 24 november 1991 zit nog vers in ieders geheugen. Maar eigenlijk nam het Vlaams Blok al een elan met de verkiezingen in de lente van 1988. Op dat moment lanceerde een groep van scholieren, leerkrachten en jeugdanimatoren het idee van 'scholen zonder racisme', scholen waar 60% van de schoolbevolking - directie, leerkrachten en scholieren - zich engageert om alle vormen van racisme uit de school te weren. De organisatie School zonder Racisme werd opgericht vanuit dit project.

De handtekening onder de Oproep voor een School zonder Racisme is niet het enige actiemiddel van de beweging. Bij wijze van voorbereiding en verlenging van de 60%-campagne willen wij in de scholen een voortdurende dynamiek van anti-racistische informatie en actie. Wij bieden de schoen een lange lijst van suggesties, waaronder, uitwisselingsprojecten tussen scholen en klassen met verschillende etnische samenstelling, ontmoetingen met jonge migranten die kunnen getuigen over de dagelijkse discriminatie en natuurlijk ook het getuigenis van degenen die slachtoffer waren van het nazisme en van degenen die vochten tegen het fascisme. Een impliciete doelstelling, sedert 1988, van ons anti-racistisch werk was het gevecht tegen het fascisme. Sedert 24 november 1991 werd deze opstelling expliciet in ons denken en doen. Vanuit dat perspectief hebben we een oproep gedaan aan de organisaties van oud-weerstanders of gewezen gevangenen zoals de Auschwitz-stichting. Het is in dat kader dat Regine Beer en anderen komen getuigen over de gruwelijkheden van het nazisme en ons komen aanmoedigen om weerstand te bieden aan de heropleving van het fascisme.

Dit boek van Regine Beer volgt dezelfde doelstelling en het is voor ons een echt genoegen onze stem bij de hare te kunnen voegen.

Het racisme doorkruist de persoonlijke gedragingen waardoor de emoties die voortkomen uit het getuigenis van weerstanders en overlevenden uit de kampen ons aanmoedigen om het racisme te bestrijden bij onszelf en in de maatschappij. Tegenover het banaliseren van deze geschiedenis (een 'detail' volgens Le Pen) of het negeren ervan (het revisionisme, het herzien van de geschiedenis) is het in herinnering brengen van de juiste feiten via het persoonlijke getuigenis zeer nuttig. Sommigen zeggen dat de jongeren zich niet meer aan het verleden interesseren en vrezen dat de geschiedenis van het nazisme en van de Tweede Wereldoorlog maar weinig bijdraagt tot hun anti-fascistische en anti-racistische bewustmaking. Maar iedereen die mevrouw Beer heeft horen praten, zal dat tegenspreken. Het wordt muisstil en wanneer ze stopt met spreken, wordt ze van alle kanten met vragen bestookt. Het merendeel van de jongeren veroordeelt het racisme vanuit een moreel uitgangspunt. Zij aanvaarden dat alle mensen gelijk zijn en moeten kunnen genieten van gelijke rechten en gelijke kansen. Maar het racisme is vooral een product van de geschiedenis, een geschiedenis van overheersing van de rest van de wereld door het blanke West-Europa; een geschiedenis ook waarvan we dit jaar de 500ste verjaardag 'vieren'. Het racisme is de manier van denken die de slavenhandel en het kolonialisme hebben gerechtvaardigd en die tot op de dag van vandaag nog steeds verschillende discriminaties rechtvaardigt. Het is het denken dat de demagogie ontwikkelde waarmee de nazi's aan de macht kwamen. Tegenover hen die zeggen dat de specificiteit van de jaren dertig iedere vergelijking onmogelijk maakt, aarzelt mevrouw Beer niet om de lessen uit de geschiedenis te trekken. Deze vergelijking geeft in alle helderheid de politieke en economische aspecten van het racisme aan. Deze vergelijking laat ons eveneens begrijpen dat xenofobie de basis is van een escalerende repressie, van geweld en moord.

Het fascisme is verschenen in een periode van crisis en het is niet toevallig dat fascistische partijen vandaag opnieuw in opgang zijn. Wanneer de traditionele machtsuitoefening niet meer in staat is de crisis te controleren en een bepaalde zekerheid te geven aan een ontredderde bevolking, heeft de bezittende klasse er alle belang bij dat sommigen de werkers tegen elkaar of tegen de werklozen opzetten, dat fascistische knokploegen de arbeidersstrijd, de vakbonden en progressieve acties aanvallen.

School zonder Racisme bouwt haar netwerk uit in het ganse land, zowel in Vlaanderen, in Brussel als in Wallonië. Er zijn regionale stuurgroepen actief die het werk van de schoolcomités begeleiden. Naast het werk in de scholen, willen we als nationale beweging druk uitoefenen op de overheid opdat ze haar verantwoordelijkheid zou opnemen en de democratie - niet alleen in woorden - ook werkelijk gaat beveiligen tegen de bruine pest van fascisme en racisme. Daarom hebben we de actie '8 mei opnieuw' gestart. Op 8 mei 1945 werden de nazi's definitief verslagen. 8 mei was vroeger een officiële feestdag in het onderwijs. Wij wensen de officiële herinvoering van 8 mei, niet als een verlofdag maar als een dag van informatie en actie in alle scholen over de strijd en de overwinning op het oude fascisme, maar ook over de nieuwe nazi's, over racisme en discriminatie tegen de migranten en de vluchtelingen, over vooroordelen - alledaags racisme - en over de wettelijke discriminaties. Als we de getuigenis, de boodschap en het werk van mevrouw Beer naar de jongeren ernstig nemen en willen verder zetten, is het uitbouwen van School zonder Racisme een uitstekende mogelijkheid. Als scholieren en leerkrachten na een dag over racisme en fascisme besluiten het niet bij die ene spreekbeurt of film te laten, dan is ons voorstel: sluit aan bij de beweging School zonder Racisme en maak van uw school een School zonder Racisme.

Roos Deroo, voorzitster van de nationale stuurgroep van School zonder Racisme.

________________________________
(1)
La Question Juive 1940- 1942, M .Steinberg, Brussel, Ed. Vie Ouvrière, 1983, blz. 18 (Deel I van de vierdelige publikatie L'étoile et le fusil, waarvan hier heel wat gegevens zijn gebruikt). 
(2) Le convoi tzigane Malines-Auschwitz du 15 janvier 1944, J. Gotovitch, 1973, ongepubliceerd (Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.

Vernoemd

Bolotine, Mina
Bolotine, Nadia
Harry (Een Fin)
Kusman, David
Landau, Lon
Sternefeld, Daan 1, 2

 

Kampen en gevangenissen

Mechelen
Auschwitz-Birkenau