Xavier Delogne vertelt ...  Français

   Texte  Noms  Camps

Delogne Xavier, Xavier Delogne vertelt ... Boelcke Kazerne
Driemaandelijks tijdschrift van de Vriendenkring van Dora, Nr 2006 - 2 et 3

  

Boelcke Kazerne

... "De volgende dag gaf men aan elke zieke een kostuum. Goddank bracht die brave Paul, "Schreiber" in Block 36, mij 'n paar kousen, 2 bivakmutsen, 2 paar handschoenen en zakdoeken. De rest van het linnenpakket liet ik hem houden om daarmee andere Belgen te helpen. Bovendien bracht hij mij ook nog 2 grote brokken brood, welke ik vlug in 'n kartonnen doos gleed, waarin ik ook alle brieven van mijn moeder bewaarde, samen met het beetje suiker dat ik nog bezat.

We verlieten het kamp (nota: Dora). Daar stond 'n camion met 'n aanhangwagen. Een SS-er wachtte ons op en begon ons te tellen, waarna hij zijn eigen spullen oplaadde. Ik zag hoe de brave Paul kwam aanlopen. Hij stak me vlug iets in de hand en raadde mij aan om het in m'n mond te steken, 't Was 'n kleine beeltenis van de H.Maagd. Ik heb ze, vastgehecht aan m'n hemd, altijd gedragen...tot aan mijn terugkeer naar België.

De camion zette zich in beweging. De reis duurde gelukkig niet lang; anders waren we misschien wel gestikt. Aangekomen in de stad Nordhausen bekeek 'n SS-er ons met 'n cynische houding bij de ingang van het kamp. Grote garages doemden voor ons op. Volgens 'n ancien hadden de gebouwen gediend als kazerne voor gemotoriseerde troepen.

We werden opeengetast in Block 7. Daar zaten reeds honderden ongelukkigen opeengepakt. De minst zieken onder ons gingen op de bovenste verdieping liggen, wat men pompeus de "infirmerie" noemde. Het was 'n grote zaal, ingedeeld in boxen met 'n afrastering. Wij waren als het ware zoals dieren in 'n dierentuin. Het enig verschil met de lager gelegen zaal bestond er in dat er hier stromatrassen lagen. Ik bevond me naast Massuis, 'n charmante makker uit Brussel. Helaas is die arme kerel na z'n terugkeer in 't land gestorven. Er lag naast mij pok nog 'n arbeider uit Clerfontaine .

Om de tijd te doden beval de Kapo mij elke morgen om de kadavers, een zestigtal, naar buiten te slepen. Het is me eens gebeurd dat ik het houten been van 'n gevangene moest wegnemen, want de Kapo had brandhout nodig voor zijn vuur.

Dit "beroep" was niet zo lonend. Wel ontving ik daarvoor 'n kwart liter "koffie", waarmee ik m'n dorst kon lessen. Het belette mij ook om water te drinken, wat dodelijk kon zijn.

Vauit onze "zolder" konden we de stad bekijken. We vonden er plezier in om de "moffen" bij alarm naar hun schuilkelder te zien vluchten. Het was eignlijk koddig om zien: vrouwen met hun hebben en houden in 'n oude kinderwagen of op hun rug of op kleine karretjes. En deze komedie verliep dag en nacht. De sirenes loeiden zonder ophouden. We dachten zelfs niet aan het angstaanjagende lot dat ons wachtte indien de Amerikanen hun vracht hier zouden lossen. Enkele dagen vóór Pasen (1 april) kwam 'n Poolse dokter ons onderzoeken. Hij koos mij uit als werkbekwaam. Ik wilde wel aan 't werk en aanvaardde.

Met 'n vijftigtal daalden we af naar naar een van de lagere garages. Eenmaal daar meldde men ons dat er voor ons geen werk was en dat we in onze Block mochten blijven met "Schonung", ttz. dat het appèl wel verplicht was. En werkelijk, tegen 4 uur kwamen de "Stubendiensts" ons met stokslagen naar buiten drijven , in de ijskoude wind. Wij moesten wachten op de goodwill van de SS, die pas tegen 18.30u. zou komen.

Op 'n avond installeerde men ons in de zaal op 'n beetje stro, waarop we ons konden neervlijen, de een tegen de andere...met opgetrokken knieën en altijd in dezelfde richting. Aldus waren we ineengevoegd en konden we weerstaan aan de koude die ons het slapen belette.

Paaszondag (1 april) ging gans normaal voorbij; niets veranderde aan de uurrooster, noch aan het menu. Om de tijd te doden onderszocht ik de omgeving om uit te kijken naar 'n mogelijke ontsnapping en te vluchten nog voor de Amerikanen er waren, die volgens de "infirmiers"niet zo ver meer af waren. In de periode dat ik in Harzungen verbleef konden 2 Russen ontsnappen op 'n avond dat ze nachtdienst hadden. Dank zij de duisternis konden ze in het veld vluchten. De bewakers schoten wel op hen, maar zonder resultaat. Enkele dagen voordien had 'n zigeuner hetzelfde geprobeerd, maar hij werd gevat en opgehangen. Hier in Nordhausen was het nutteloos om dat te wagen omdat het kamp te streng bewaakt werd. Bovendien moesten we daar niet aan denken. Het zou zeker mislukken.

In de namiddag van 3 april kwam er plots langs alle kanten 'n oorverdovend lawaai en zagen we vanuit onze Block 'n brandgloed en ook 'n SS-auto die in brand stond. Dit alles in 'n mum van tijd. Langs alle kanten stortten er muren neer en boven het puin uit klonken afschuwelijke kreten. Pofiterend van 'n korte kalmte lukten sommigen onder ons er in om uit het brandend kamp te vluchten en zich te verbergen achter 'n massief van struiken achter de SS-kazerne. Wat 'n idee om zich zo maar in de muil van de wolf te gooien, vlak naast het doel. Gelukkig stopten de piloten het bloedbad. Maar onmiddellijk daarna verlieten de SS-ers hun schuilkelders en zonder aarzelen begonnen ze op ons te schieten. En zo werden we gedwongen om onze verblijfplaats weer op te zoeken. Ons gebouw was minder zwaar getroffen, maar velen onder ons die zich wilden redden zijn ten onder gegaan. Bij het avondappèl waren er al grote leegtes in onze rangen. Gelukkig, omdat wij daaraan waren ontsnapt, beleefde we dan toch nog 'n goede nacht in onze Block, ondanks de kou die doorheen de muurgaten drong.

's Anderendaags vond er 'n distributie van peren en marmelade plaats. Plots verschenen er opnieuw vliegtuigen en werd onze Block opgeschrikt. De "Stubediensts" verlieten hun peren en marmelade waarna de gevangenen er zich bovenop gooiden, waarbij ze met hun armen in de marmelade doken en hun gezicht ermee besmeurden. Ondertussen begon het weer bommen te regenen. Vol schrik wierp ik me plat neer op de bodem, midden de garage waarop de bommen insloegen. Anderen verkozen te vluchten, maar zodra ze zich oprichtten werden ze weggemaaid door de scherven. Plots 'n verschrikkelijke ontploffing waarna men niets meer kon onderscheiden. De zaal was volledig gevuld met poederdamp. Op enkele meters van mij was een van de enorme ijzeren poorten ingestort. Daarbij werden meerdere ongelukkigen onder zijn massa verpletterd. Het dak was opengescheurd en als bij mirakel had ik geen letsel opgelopen op 'n paar splinters na.

Een jonge Pool sliep naast mij. Hij was het die zich dagen voordien zo vriendschappelijk gedragen had jegens mij, toen hij mij hielp bij het opstaan en het aankleden. In werkelijkheid begeerde hij mijn broodrantsoen. En op 'n dag dat er veel gedrum was voelde ik zijn hand in mijn jas glijden om mijn brood te pikken.Vanaf dat moment heb ik hem niet meer terug gezien. Voortdurend plat liggend op het stro, de handen plakkerig van de confituur en vol drek wilde ik ondanks alles toch het kleine stukje brood dat we gingen ontvangen. Ik wachtte op mijn laatste levensmomenten want overal ontploften er bommen. - Gedurende 'n korte kalmte wilde ik naar buiten vluchten maar op 'n paar stappen van mij riep iemand me smekend toe. Zijn benen zaten geklemd onder de zware, ijzeren poort. Met de weinige kracht die me nog restte greep ik hem vast en lukte er in om hem er onderuit te trekken.

De vliegtuigen verwijderden zich, maar zouden ze nog terugkeren ? Ik profiteerde van de gelegenheid om 'n deken van 'n dode weg te nemen en me zo te redden. Ook de prikkeldraad was neergekomen. Een tot aan zijn nek bedolven bewaker schreeuwde wanhopige kreten en sommeerde hen die voorbijkwamen. Daarop ging 'n Pool de SS-er uitgraven. Nog altijd gered, passeerde ik voorbij het consigne tot plots weer nieuwe ontploffingen volgden. In minder dan geen tijd moest ik me opnieuw verbergen. Ik lukte er in om vanonder een hoop stenen een kist met pakjes margarine vrij te maken. Anderen zagen dat en aanstonds volgde er een fel handgemeen om zich meester te maken van het buitenkansje. Ik liet hen mijn prooi en nam zelf 2 pakjes. Al vluchtend slikte ik margarine en papier naar binnen. Ik begaf mij naar het door bommen omwoelde veld naar een brandende woning. Ik ontmoette 2 Fransen die bezig waren om bedde- en tafellakens, linnengoed en dekens weg te nemen. Wij namen alles mee naar een obustrechter en installeerden onze schuilhoek. We richtten 'n grote brandstapel op met al dat linnen en staken het vuur aan. Eenmaal geïnstalleerd rond het vuur begonnen we ondereen gezellig te keuvelen terwijl we in de pakjes margarine beten. We vonden het helemaal niet nodig om te vluchten, en dachten er niet aan dat de moffen ons weer konden oppakken. - Nog vol vreugde besloten we één uur na deze fuif, om toch terug te gaan kijken wat in ons kamp gebeurd was. Boven onze garage steeg nog steeds 'n dikke rookwolk op. We zagen gevangenen in groepjes van twee of drie heen en weer dolen, op zoek naar voedsel en drank. In het gebouw passeerden sommigen de tijd om georganiseerde aardappelen te bakken, samen met stukken vlees van een door het bombardement geveld paard. Op de gezichten van iedereen bemerkte men een vreugde-uitdrukking ondanks de afschuwelijke beelden voor hun ogen. In feite durfde geen enkele Duitser nog in de stad blijven. Wij waren in zekere zin bevrijd.

De elektrisch geladen omrastering bedekte de bodem en de SS-bewakers waren ofwel afgeslacht of gevlucht. Maar onze vrijheid was duur betaald. De binnenruimte en de omgeving van het kamp waren bedekt met lijken. Bij hun aankomst zouden de Amerikanen er 1278 tellen. Aan de ingestorte plafonds hingen armen en benen. De lichamen waren afschuwelijk verminkt. De ongelukkigen die op de bovenverdieping waren gebleven waren grotendeels verkoold. In de omgeving van het kamp lagen overal lijken van gevangenen, die, ondanks de bommen, zich wilden redden door ten allen prijze aan de SS te ontsnappen, Eenmaal teruggekeerd in de garage zocht ik tevergeefs naar 'n bekende. Tenslotte belandde ik bij enkele Vlamingen. Ze hadden zich afgezonderd en aanvaardden niet dat zich nog iemand bij hen voegde. En dan maakte ik kennis met een jonge Fransman uit de Vogezen We trokken ons beiden terug in een hoekje, uitgeput en zonder moed om nog verder voedsel te gaan zoeken. Grote delen van het gebouw brandden nog en er heerste een buitengewone hitte, wat ons anderzijds toch nog oneindig deugd deed. 

's Avonds lukte ik er in om 'n stromatras op de kop te tikken in de SS-kazerne Ik deelde die met 'n 17-jarige Pool. Als tegenprestatie bezorgde hij mij een volle gamel goed gesuikerde, gecondenseerde melk. In minder dan geen tijd slokte ik alles naar binnen.

In de loop van de nacht ging onze stromatras in de vlammen op. We hadden nog juist de tijd om ons te redden en niet verbrand te worden. De resterende tijd waren we belet om nog 'n oog dicht te doen, want een van de nabijgelegen kazernegebouwen ontplofte plotseling en het bijhorend vuur verlichtte gans de omgeving. De volgende dag gingen de andere Belgen zich elders installeren. Ik bevond me dan nog alleen met 2 Fransen midden 'n groep Polen en Russen. Eén van hen, 'n gewezen generaal van het Rode Leger, had grote bewondering voor de Franse cultuur. Maar telkens als ik mijn neus snuitte met de vingers, zei hij al lachend: "civilisation". Hij bezat 'n buitengewone moed en uitte geen enkele maal enige klacht, hoewel zijn benen doorzeefd waren door de ontploffingen. Amper 3 dagen later is hij gestorven.

De jonge Pool met zijn gecondenseerde melk verging het niet veel beter. Hij had zelfs de kracht niet meer om zich op te richten en leefde midden de vuilnis. Enkele dagen daarna is hij in alle stilte gestorven, op hetzelfde moment als 'n oude Fransman die voortdurend dezelfde onbegrijpelijke woorden murmelde.

Donderdag, 5 april. - Daar de honger bleef knagen waagde ik mij naar buiten. Zo goed als ik kon sleepte ik mij naar de kantine van de SS-kazerne, die ongeveer 300m. van ons kamp verwijderd lag. Ik ontmoette er 'n amalgaam van Politieke Gevangenen, vrijwillige en verplichte arbeiders en ook ongewapende soldaten van de Wehrmacht, die bijna volledig in burger gekleed waren. In die kelders lagen massa's flessen wijn en likeur opgestapeld, naast formidabele voorraden aardappelen en bieten, gecondenseerde melk en allerlei soorten conserven. Ik lukte er in om enkele flessen fruitsap en enkele dozen asperges mee te nemen. De Fransman en ikzelf trakteerden er ons goed mee. Maar weldra werd de situatie ondraaglijk. We logeerden omzeggens in openlucht. De muren waren grotendeels omgegooid met ernaast liggend enkele Poolse en Franse lijken...en ook de Russische generaal.

Dan maakte ik kennis met een Luxemburgse banketbakker uit Esch en ook een oude, geblesseerde Fransman. Wij installeerden ons samen in de tegenoverliggende hoek van de garage. Die plaats was enigszins comfortabel daar we nu weer beschikten over 'n stromatras en 'n deken. En om me te herkleden nam ik n jas en 'n broek van een van de vele lijken die hier over de vloer verspreid lagen. De grijze mantel van een gevallen SS-bewaker vond ik ook nog juist passend. In die nieuwe uitrusting voelde ik mij herboren, alhoewel Marcel, de Luxemburger me zegde dat ik toch eerder het uitzicht van 'n lijk bezat. Tijdens deze verschrikkelijke dagen bestond ons leven alleen uit slapen en een maaltijd per dag. Daar ik de enige was die nog wat kon rondlopen bestond mijn rol er in om water uit de naburige rivier (nota: de Zorge) te halen. Hier waren echter meerdere bommen in terecht gekomen, wat zeer troebel water gaf. Wij dronken dan ook zo weinig mogelijk water, hoewel de dysenterie ons 'n hevige dorst bezorgde. Naast het water-corvee was ik ook tweemaal per dag bezig met de verzorging van onze geblesseerde. Ik waste dan de wonde uit met kokend water en herbevestigde dan het verband. De benen van de ongelukkige waren op meerdere plaatsen doorzeefd door de ontploffingen. Hij leed verschrikkelijk en brulde van de pijn als ik het verband wat strakker aanspande, Dit verband bestond uit toiletpapier. - 't Is raar, maar we durfden ons toch nog niet naar buiten te begeven daar de vliegtuigen zich voortdurend vertoonden en we telkens riskeerden om 'n verloren kogel te incasseren. Op 'n daq zagen we tot onze grote schrik de "Blockführer" verschijnen met een revolver in de hand en vergezeld van eveneens gewapende Duitsers. Met kolf-en vuistslagen verplichtten ze ons om de lijken op te ruimen en ze mooi gelijnd naast elkaar te schikken. Gelukkig ontsnapte ik aan dit lugubere corvee door me te verstoppen achter 'n berg brokstukken. En dit werd dan de laatste verschijning van deze satanische tirannen. Nooit heb ik zulke brutale, vervloekte bandieten van gemeen recht, nog teruggezien. Het "rijk" van de "Blockaltester" was uit.

Er kwam 'n grote hoop in onze harten als Marcel uit de mond van 'n Duitser had vernomen dat de Amerikanen de stad omsingelden. Maar omdat we nog geen enkel kanongeluid hoorden konden we het moeilijk geloven. Maar Marcel wilde ten allen prijze vertrekken daar de tyfus ons bedreigde. Maar hoe moesten we dat doen ? Onmogelijk ook om daarbij de geblesseerde mee te nemen, temeer omdat Marcel zelf nauwelijks kon marcheren. Indien dat zou lukken, zou het dank zij zelfgemaakte krukken zijn.

De morgen van 11 april lukte Marcel er in, als het ware al huppelend, tot aan de stad door te dringen. Hij keerde dan terug, glunderend van vreugde, met in zijn hand een echte "Chesterfield"-sigaret. Dit was het bewijs dat de Amerikanen aangekomen waren. Hij was letterlijk gek van vreugde, terwijl hij 'n sigaret rookte. Hij had 'n gevechtswagen gezien op het kruispunt...was er naartoe gegaan en had met de inzittenden gesproken.

Verbeest zoals we waren, hadden we hier geen rekening mee gehouden en reageerden we nauwelijks. Ik ging me weer te slapen leggen op m'n strozak en viel spoedig in slaap. Ik zal nooit vergeten wat ik bij m'n ontwaken, op enkele passen van mij, te zien kreeg. Een soldaat in "khaki", 'n echte yankee, vergezeld van iemand in burgerkledij. Er waren 2 oorlogsreporters, belast met het verfilmen van het vernielde Kamp, overdekt met lijken. Terwijl zij mij voor het eerst zagen bekeken ze mij met 'n verschrikte blik. De Duitse mantel deed hen ook schrikken, maar als ze mijn verwilderde, versufte houding zagen ontvingen ze mij heel hartelijk en lieten ze mij verstaan dat er hulp in aantocht was. Aan de andere kant van de rivier zag men reeds lange colonnes gecamoufleerde tanks. Die avond, terwijl we er aan dachten om de nacht nogmaals in het kamp door te brengen, ging ik naar de stad op zoek naar voedsel. Ik was daarna niet meer van plan om terug te keren. Er waren veel ziekenwagens en 'n officier gaf mij teken om naderbij te komen. Daarop plaatste hij mij in een van de auto's. Wat 'n buitengewone droom ! Ik had moeite om het echt te geloven. Rondom ons ijverden ambulanciers zich om sigaretten aan te bieden, 't konvooi zette zich in beweging en bracht ons, ver verwijderd van deze miserabele omge ving, naar 'n buitenwijk van Nordhausen, die gespaard gebleven was van de bombardementen. Er stond ons 'n hele groep arbeiderswoningen ter beschikking. In één ervan betrok ik het gelijkvloers, samen met een jonge Parijzenaar, 'n uitstekende kerel van 18 jaar. Verder was er ook nog een oudere Fransman uit Normandie. Deze laatste werd onze chef-kok.

De volgende morgen ging voorbij met het spelen van enkele plaatjes op een prachtige fonograaf die zich ter plaatse bevond. Eenmaal als de plaat stopte wierpen we ze door het venster, 't Was 'n manier om ons te wreken. We vernamen dat er ook Belgische soldaten in de omgeving waren gelogeerd. Mijn vriend Victor en ikzelf begaven ons zo spoedig mogelijk naar hun logement, Daar aangekomen vertelde mij 'n soldaat dat er bij hen ook iemand uit Bertrix bij was, nl. Robert Lafarque. Men deed hem komen, maar hij kon mij niet herkennen. Ik moest hem tenslotte mijn naam geven. Hij keerde niet direct terug. Eenmaal bekomen van zijn verwondering beijverde hij zich om mij behoorlijk te kleden. Hij vond voor mij een prachtige skibroek waarin wel 3 personen zoals ik zich konden insteken. Daarna bestelde hij voor ons 'n uitstekende maaltijd die wij letterlijk verslonden. We werden die avond met veel pracht en praal terug "thuis'' gebracht. Robert liet ons daarnaast, bij het verlaten, nog twee grote kisten proviand na. 

De volgende morgen stelde hij mij z'n aalmoezenier, E.H Scheyven voor. Gans toevallig was die ook de aalmoezenier van ons "maquis" geweest. Zoals hij me zei was hij E.H.Hévens opgevolgd, die op hetzelfde moment als wij was opgepakt. Dank zij E.H.Scheyven kon ik "mijn pasen houden". Het was midden op de straat dat ik kon biechten en communiceren. Op verzoek van de dappere aalmoezenier werd ik naar Dora overgebracht, in 'n soort verzamelcentrum voor terugkerenden. Ik werd ondergebracht in de infirmerie, in dezelfde "Block 36", waarin ik me voorheen had bevonden. Maar op datzelfde moment vertoonde zich bij mij 'n "pleuritis". Ik woog nog amper 40 Kg . De Amerikanen hadden niet de passende medicamenten voor ons. De Duitse dokter ('n gevangene) die ons verzorgde was heel gedienstig en verrichtte al het mogelijke. Ik maakte ook kennis met 'n zeker Lefèvre, afkomstig uit de omgeving van Libramont. Hij zou de volgende dag terugkeren naar België en nieuws doorgeven aan m'n moeder.

Op 1 mei vond in Dora 'n grote communistische manifestatie plaats. Er werden meerdere toespraken gehouden, maar bij valavond kondigde de Amerikaanse commandant aan: "dat hij alle ceremonieën verbood".

Die dag lukte ik er in om op te staan en mij naar het crematorium te begeven, 't Was de eerste maal dat ik daar binnen kon treden: een gang, dan 'n zaal aan de linkerkant en 'n zaal aan de rechterkant, met aan 't einde de ovenzaal. In de eerste zaal links werden de lijken opgestapeld. Er lagen nog gebroken armen en benen. De rechtse zaal diende voor de dissectie. Hiervoor diende alleen een marmeren tafel. Het crematorium zetf kon meerdere lichamen bevatten. Van 's morgens tot 's avonds kwamen de Amerikaanse en Belgische soldaten (op doortocht) het sinistere gebouw bezichtigen. Zodoende kwamen zij ook van tijd tot tijd via het venster met ons spreken, ondanks het speciaal verbod om met ons in contact te treden.

Op 2 mei arriveerde er 'n Franse verpleegster en 'n verbindingsofficier. Zij beloofden aan alle Belgen en Fransen een te verwachten vertrek. En werkelijk, op 4 mei brachten ze ons met ambulancewagens naar 't vliegveld van Nordhausen. Maar tengevolge van het slechte weer bleven we echter toch nog 3 dagen in Nordhausen, in reusachtige tenten. We sliepen op brancards, samen met krijgsgevangenen uit Madagascar, die 't eten klaarmaakten.

Op 7 mei vertrokken we per vliegtuig naar Parijs. We werden uitstekend geïnstalleerd en de vlucht verliep vrij vlot (3.45u.)...daar waar ik tot boven Reims geslapen had. Op het vliegveld "Le Bourget" kregen we 'n uitbundige ontvangst maar we zagen er niet veel van omdat de ambulancewagens ons onmiddellijk naar het hospitaal van Bourget overbrachten. Hier volgde opnieuw een triomfantelijk onthaal. Nog dezelfde avond werden we opgenomen in het hospitaal van Neuilly. Daar troffen we nog 14 Belgen aan, midden honderden Amerikaanse geblesseerden en herstellenden.

Op 9 mei reden we doorheen het feestvierende Parijs. We passeerden voor de "Arc de Triomphe" en werden op wonderbare wijze opgevangen in het hospitaal 'Lariboisière", nabij de "Gare du Nord".

De volgende morgen deed de USA-dokter bij mij 'n longenvochtonderzoek Een Franse verpleegster kwam me heel vriendelijk opbeuren, daar waar ik zoveel pijn had.

Op 11 mei werd ik overgebracht naar 'n hospitaaltrein die naar Brussel reed In de morgen van 12 mei kwamen we tegen 8 uur in Brussel aan. In het Zuidstation kregen we maar 'n killig onthaal. We werden onmiddellijk overgebracht naar het hulphospitaal van St.Gillis, in de "Rue de la Source ".

Op 13 mei kwam mijn moeder en gans de familie mij daar bezoeken en pas op 25 juni, na ruim 'n maand verblijf in de kliniek van de "Faisanderie" mocht ik naar Bertrix  terugkeren.

Namen

Hévens
Lafarque Robert
Lefèvre

Massuis
Scheyven

Kampen

...
Harzungen
Dora

Nordhausen