GvdB  1478  Inhoud Vernoemde namen Kampen (Evacuatie)

D'hainaut, Brigitte & Somerhausen, Christine
Dora. 1943-1945, EPO, Berchem, 1992

  

Fotomateriaal: de foto's die ter illustratie werden opgenomen, komen van Honorez, R. Wautrecht, J. Woussen en van National Archives USA.

De schetsen, gevangenenlijsten en aanvullende teksten werden aangebracht door de leden van onze "Memoriaal Commissie": ABEL Ernest (49 206) - RINSKOPF Armand (54 431) - BOUCHEZ Maurice (54 388) - VAN HOEY Albert (75 623) - DUFRANE Narcisse (75 903) - WAUTRECHT Raymond (54 619) - HERMAN Maurice (54 725)

De leden van onze Vriendenkring "Dora & Commando's" betuigen hierbij hun erkentelijkheid en dank aan de auteurs en aan allen die hun steun verleenden om het verschijnen van dit MEMORIAAL-BOEK mogelijk te maken.

Omslagontwerp: Geluck, Suykens and Partners sprl
Vormgeving: EPO

© De Vriendenkring van de P.G. van Dora en Brigitte D'hainaut en Christine Somerhausen

Uitgeverij EPO vzw, 1992 , Lange Pastoorstraat 25-27 , 26OO Berchem
Tel: 32 (0)3/239.68.74 , Fax: 32 (0)3/218.46.04

ISBN 90 6445 667 4
D 1992/2204/27 NUGI 648

Verspreiding voor Nederland: Centraal Boekhuis Culemborg & Scholtens Sittard

Inhoud

Woord vooraf, Brigitte D'hainaut en Christine Somerhausen
Inleiding
, Brigitte D'hainaut en Christine Somerhausen

Het concentratiekamp-complex Dora-Mittelbau, Christine Somerhausen
De Belgische gevangenen
, Christine Somerhausen

De aankomst in Dora
, Brigitte D'hainaut
De levensomstandigheden
, Brigitte D'hainaut
Werk en sabotage,
Brigitte D'hainaut
Het sociale leven
, Brigitte D'hainaut
Het clandestiene leven
, Brigitte D'hainaut
Het einde van het kampcomplex
, Brigitte D'hainaut

Noten, Brigitte D'hainaut en Christine Somerhausen

Foto's

De evacuatie van het Dora-Mittelbau-complex
, Gezien door de ogen van de gevangenen zelf, Vriendenkring van de Politieke Gevangenen van Dora en Commando's: Abel Ernest, Rinskopf Armand, Bouchez Maurice, Van Hoey Albert, Dufrane Narcisse, Wautrecht Raymond en Herman Mauzice.
 

    Voorbereidingstransporten
    Eigenlijke evacuatietransporten
        Algemeenheden
        Dora
        Harzungen
        Ellrich
        Blankenburg
        Artern
        Nordhauzen

De bevrijding van Dora en Nordhausen
, Getuigenissen van de Amerikaanse officieren Ralph W. Lambert, Malcolm M. Downs, David W. Paulette en R. Farries

Nawoord. Dora in 1945. Vijfenveertig jaar later
, Etienne Hélin

Bijlagen

Commentaar bij de lijsten van de gedeporteerden, Vriendenkring van de Politieke Gevangenen van Dora en Commando's

Gevangenenlijsten
   Konvooi van 8 mei 1944
   Konvooi van 23 mei 1944
   Konvooi van 19 juni 1944
   Konvooi van 10 augustus 1944
   
Buiten deze konvooien (aanvullende namen)
   Lijst Rode Kruis
   Lijst Alorsen
   Lijst transport Gross Rosen/Dora
   Lijst archief Dora-Mittelbauw
          

   Slotbeschouwing

Ellrich - Stärkemeldung
Opbouw van het Dora-Mittelbau-complex
Dodenmars-Steles. Situatieplan

Achterflap

Vernoemde namen

  
Andere Getuigenissen over Dora op de site

  De Coster François
  Halkin Leon E.
  Schiff Tobias
  Steenbrugge Oleg
  Stippelmans Pierre
  Van Daele Karel
  
   

Woord vooraf

Er bestaat niet één geschiedenis van het Dora-kamp en zijn commando's, maar er zijn er duizenden: want iedere weggevoerde beleefde een eigen situatie, naargelang de periode en naargelang de personen waarmee men in contact kwam.

De afzondering van de gevangenen die door de nazi‑administratie werd nagestreefd, werd in dit kamp een misschien nog treffender realiteit: de aangroei van het aantal buitencommando's, de roulatie van drie werkploegen per dag en ook de noodzaak van geheimhouding inzake de strategische wapens die er werden geproduceerd, verklaren deze situatie.

De herinnering, de verhalen en de ervaringen van de oudgevangenen zijn overtalrijk en gevarieerd. Maar ze zijn daarom niet tegenstrijdig met elkaar. Ze vullen elkaar eerder aan. 't Is juist deze veelvuldigheid die de complexiteit en heel de verschrikking van Dora aantonen.

Deze publikatie heeft niet de pretentie volledig te zijn. Elk van de aangesneden onderwerpen kan aanleiding geven tot een langere uiteenzetting en elke getuigenis kan aangevuld worden met veel andere.

Er is dus gekozen op basis van het materiaal waarover we beschikten en in functie van de praktische limieten van deze uitgave. Het was onze zorg de veelvuldige ervaringen in hun persoonlijke tragiek aan te duiden.

De naam "Dora" krijgt in dit werk twee verschillende betekenissen: enerzijds staat "Dora" voor het buitenkommando van Buchenwald dat aan de voet van de Kohnstein werd opgericht, anderzijds is deze naam de gemeenschappelijke noemer voor alle buitencommando's die gewerkt hebben voor "Mittelwerk" en die zich bevonden in de omgeving van Nordhausen, met o.a. Blankenburg (Klosterwerk & Turmalin), Ellrich, Harzungen, Halle-Saale, Kleinbodungen, Nordhausen (Boelcke Kaserne), Rottleberode, Woffleben (B12) en diverse SS-Baubrigades en SS-Eisenbahn-Baubrigades. (Totaal: 42).

De geschiedenis van het ganse kampen-complex komt in deze publikatie ter sprake.

Inleiding

Deze verzameling getuigenissen van Belgische politieke gevangenen, weggevoerd naar Dora en zijn commando's, is op verzoek van de "Vriendenkring van Politieke Gevangenen van Dora & Commando's" gerealiseerd. Door deze publikatie wil deze vriendenkring een nieuwe actualiteit geven aan wat altijd zijn ethisch objectief vormde en ook een van zijn bestaansredenen geweest is:

"Er zorg voor te dragen dat het offer van wie ginds achtergebleven zijn, niet nutteloos was door de herinnering levendig te houden aan hen die er voor hun idealen gestorven zijn en door het lijden kenbaar te maken van hen die streden met de wapens in de hand of in de geallieerde inlichtingsdiensten, of in de clandestiene ontsnappingsroutes, in de sluikpers of in andere hulporganisaties. Door deze activiteiten verwierven ze de eretitel van Politieke Gevangene, die ze dan ook met fierheid dragen."

De getuigenissen, die wij zonder bronvermelding brengen - omdat wij de anonimiteit van deze Belgische gevangenen willen respecteren - werden voor het merendeel door leden van deze Vriendenkring van Politieke Gevangenen afgelegd.

Het verzamelen van deze diverse teksten is in verschillende fasen gebeurd: in 1969 zond de heer M. Herman een gedetailleerde vragenlijst naar enkele teruggekeerden; deze vragenlijst werd in 1976 nog aangevuld, wat leidde tot een uitgebreide hergroepering van herinneringsverhalen. In 1978 heeft Christine Somerhausen dit geheel nog vervolledigd tijdens de voorbereiding van haar studie Les Belges déportés à Dora. Gedurende gans het jaar 1985 heeft B. D'hainaut de opzoekingen verdergezet, waarna ze afgelost werd door meerdere leden van de "Vriendenkring van Politieke Gevangenen van Dora en Commando's" die op hun beurt, op basis van de reeds verzamelde gegevens, een echt groepswerk verwezenlijkten.

Het is de hoogste tijd al deze getuigenissen te verzamelen. Veel personen die deze dramatische ervaringen beleefden, zijn ons in de laatste jaren ontvallen. Niets kan de overtuigingskracht van hun verhalen vervangen. Verhalen van pijn en geweld die een onuitwisbare indruk hebben nagelaten en die we voor het "vergeetboek" moeten behoeden. We moeten ze uit de vergetelheid halen; deze ervaringen aan de onwetende jonge generaties doorgeven, opdat ze steeds opnieuw kunnen uitschreeuwen: "Dat nooit meer!"

De voornaamste kommando's van Dora-Mittelbau
Kaart opgemaakt door politieke gevangen Maurice Bouchez
Op de kaart klikken voor een vergroting

  
Het concentratiekamp-complex Dora-Mittelbau

Dora: voor diegenen die eraan ontsnapt zijn, betekent deze mooie meisjesnaam een afgrijselijke wereld: die van een concentratiekamp, eind 1943 opgericht in Duitsland, op enkele kilometers van de stad Nordhausen. Het schrikwekkende beeld dat die naam oproept, breidt zich uit met de namen van talrijke annexe kampen, commando's, die in de omgeving werden opgericht en die afhingen van het sinistere Dora: Ellrich, Harzungen, Nordhausen, Blankenburg, enzovoort (zie lijst). Dat geheel van kampen, dat men het DoraMittelbau‑complex kan noemen, telde talrijke Belgen, hoewel ze verloren liepen tussen de vele duizenden gevangenen van verschillende nationaliteiten. Alleen in Blankenburg waren ze in de meerderheid (72%).

In de geschiedenis van de nazi‑concentratiekampen verscheen DoraMittelbau tijdens de derde fase van de ontwikkeling van het concentratiekampsysteem. Van bij de aanvang van de naziperiode werden drie grote kampen van uitsluitend repressieve aard geopend: Dachau in 1933, Sachsenhausen in 1936 en Buchenwald in 1937.

Met de aanvang van de oorlog, in 1939, begon de internationalisatie van het concentratiekampsysteem: er werden kampen opgericht in de veroverde landen en duizenden vreemdelingen werden er geïnterneerd.

De derde fase startte in 1942, toen het economische aspect van de exploitatie van de kampen essentieel werd. De concentratiekampen werden in de Duitse oorlogseconomie geïntegreerd; de gevangenen werden massaal gebruikt in de wapenindustrie of als arbeidskrachten bij grote werken. Dit betekent niet dat de SS de repressieve en uitroeiingsfuncties van de kampen uit het oog verloor: de onmenselijke arbeidscondities, het uitputtende en zeer langdurige werk veroorzaakten de uitroeiing van de gevangenen.

Het DoraMittelbau‑complex is een typisch voorbeeld van deze fase van het nazi‑concentratiekampsysteem. Het werd in 1943 in de Harz opgericht, dichtbij Nordhausen, met als enige doel: de noodzakelijke handenarbeid leveren voor de produktie van de beruchte geheime wapens van Hitler, de V1 en de V2.  

Plan van de werken in dora. Dit plan werd meegenomen door de politieke gevangene Albert de Froy en toont het gehele project van B11, B12 en B 3a die niet volledig gerealiseerd zouden worden.
Voor een vergroting op het plan klikken
Het concentratiekamp Dora. Inplantingsplan van de barakken, door R. Martin in 1958.
Voor een vergroting op het plan klikken

Want het is inderdaad daar, in een onderaardse fabriek die in de Harz gegraven werd, dat de maatschappij Mittelwerk GmbH de montage van deze toestellen organiseerde. De wapenindustrie ontwikkelde zich nadien in die mate in deze regio, dat een enorm complex van kampen het leven zag rond Dora, waarvan wij reeds enkele namen genoemd hebben.

Einde 1941 begon Hitler zich ernstig te interesseren voor een prototype van een raket, A4 genoemd, die later bekend zou worden onder de naam V2. Het onderzoekswerk van het Duitse leger, aangevangen sinds het begin van de jaren '30, resulteerde in de constructie van een stratosferische raket, radiogeleid en voortgestuwd door de verbranding van alcohol in vloeibare zuurstof. Het toestel kon vanaf een eenvoudig platform gelanceerd worden en één ton explosieven over een afstand van 350 km vervoeren. De technische kenmerken maakten elk verweer onmogelijk. Hitler beschouwde het als een efficiënt oorlogsmiddel tegen Engeland, aangezien het toestel toeliet Londen te bombarderen vanaf het continent.

De serieproduktie van de eerste V2‑raketten begon in 1943 in drie centra: in Peenemünde, het proefcentrum en de modelfabriek gelegen op het eiland Usedom in de Baltische Zee, in Friedrichshafen (aan de Bodensee in Baden‑Würtemberg) in de Zeppelinfabrieken en in Wiener‑Neustadt (Oostenrijk) in de Rax‑Werkefabriek. Deze drie centra kregen gevangenen toegewezen afkomstig uit de kampen van Buchenwald, Dachau en Mauthausen.

Vanaf begin 1943 intensiveerden de geallieerden hun bombardementen op de stedelijke en industriële centra van Duitsland. De Zeppelinfabriek van Friedrichshafen werd getroffen op 22 juni 1943, deze van Wiener‑Neustadt op 13 augustus, en tenslotte de modelinstallaties te Peenemünde in de nacht van 17 op 18 augustus 1943.  

Maar de Duitsers hadden reeds vroeger gezocht naar een plek waar de montage kon gebeuren zonder gevaar voor bombardementen. In juli hadden zij de geschikte plaats gevonden: de onderaardse stockeerplaatsen van de firma Wifo, gelegen in het Harzmassief, bij Nordhausen. Op 26 augustus 1943 besloten de verantwoordelijken van het A4‑programma de montageateliers naar deze onderaardse fabriek te verplaatsen. Op 27 augustus bracht een eerste transport 107 gevangenen van Buchenwald naar wat het kamp Dora zou worden. De SS had van Hitler bekomen om de totaliteit van de produktie door het labeur van de gevangenen uit de concentratiekampen te laten verwezenlijken, hetgeen borg stond voor de absolute geheimhouding van deze fabricatie, aangezien de gevangenen volledig van de buitenwereld afgesloten waren. Op 2 september 1943 kwamen er nog 1.212 gevangenen toe uit Buchenwald, waaronder één Belg.

Op 1 januari 1944 telde de bevolking van Dora meer dan 10.000 gevangenen.

De onderaardse plaatsen, die de eerste in Dora aangekomen gevangenen ontdekten, waren gegraven in de Kohnstein, een gebergte van de Harz, door de firma Wifo, de Wirtschaftliche Forschungsgesellschaft mbH. 1  

Plaats van de tunnesls "A" en "B" en van het kamp Dora in het Kohnstein-massief. 
Plan uitgewerkt door Manfred Bornemann.

Deze belangrijke maatschappij, opgericht in 1934, stond in voor de bevoorrading van Duitsland inzake strategische grondstoffen, die buiten het bereik van de bommen geplaatst moesten kunnen worden. Wifo associeerde zich met IG‑Farben om tunnels te graven in de Kohnstein. Een filiaal van IG‑Farben baatte namelijk een gipsgroeve uit in openlucht, aan de voet van de Kohnstein, te Niedersachswerfen. Het graven van galerijen moest deze maatschappij toelaten de delving van het voor hun ammoniakfabriek nodige anhydriet verder te zetten, en de Wifo kon op deze manier ruime onderaardse stockeerplaatsen realiseren, verbonden met reeds bestaande communicatiewegen.

Er bestonden al twee galerijen: "Notstollen" en "Grenzstollen".2 Het Wifoproject voorzag om twee parallelle tunnels te graven ("Fahrstollen A en B"), met een lengte van ongeveer 1.880 m en een doorsnede van 60 tot 90 m2. Ze zouden onderling verbonden worden door een vijftigtal galerijen die elk ongeveer 200 m lang waren.

De werken vingen aan in 1936. Toen de eerste gevangenen in augustus 1943 te Dora aankwamen, was het gedeelte van de tunnels dat zich uitstrekte van de noordelijke ingang tot dwarsgalerij 42, afgewerkt. De laatste sectie, die de galerijen 43 tot 50 moest bevatten, was nog niet af; enkel de "B"-tunnel was voltooid.

Ondanks de tegenkanting van Wifo besloot Hitler de reserves van deze firma te evacueren en de tunnels van de Kohnstein te gebruiken voor de montage van de V2‑raketten. De produktie van dit geheime wapen werd toevertrouwd aan de Mittelwerk GmbH, een maatschappij die uitging van het ministerie van Bewapening. Deze onderneming moest tot elke prijs geheim gehouden worden, hetgeen de neutrale benaming van de maatschappij ‑ Mittelwerk ‑ verklaart alsook het gebruik van gevangenen als arbeidskrachten. In 1944 werden nog andere programma's van de wapenindustrie aan de Mittelwerk GmbH toevertrouwd en de gevangenenkampen vermenigvuldigden zich in heel de streek. Het volledige complex werd spoedig "Mittelbau" genoemd en in de herfst van 1944 werd het een autonoom concentratiekamp onder de benaming "K.L. Mittelbau". Dora was er het centrum van.

De eerste groepen gevangenen die in Dora aankwamen, werden belast met uitputtende werken, die een afschuwwekkende mortaliteit teweegbrachten. Zij moesten het graafwerk van de "A"‑tunnel en de galerijen 43 tot 50 voltooien, de opslagplaats van Wifo verhuizen, de assemblageketting van Mittelwerk installeren evenals de water‑, verse lucht‑ en elektriciteitsleidingen. Zij werden in de tunnels zelf gelogeerd, zonder enige voorziening. Pas in de lente van 1944 werd in openlucht een barakkenkamp gebouwd.

De produktie van V2's startte traag in januari 1944 en groeide slechts langzaam, om het cijfer van 600 toestellen per maand te bereiken in maart 1945. Vanaf de lente van 1944 kwamen andere programma's de montage van de V2's aanvullen. Mittelwerk moest de galerijen 0 tot 20 afstaan aan de fabriek Junkers voor de constructie van vliegtuigmotoren. Vervolgens werden de galerijen 43 tot 46 vrijgemaakt voor de produktie van de vliegende bommen Fi‑103, beter gekend onder de naam V1.

Deze kleine vliegtuigen zonder piloot, ontwikkeld door de fabriek Fieseler voor de Luftwaffe, waren veel goedkoper om te bouwen dan de V2's, maar ze waren ook veel kwetsbaarder.

Om te ontsnappen aan de vernietigingen, veroorzaakt door de bombardementen van de geallieerden, wenste Hitler de gehele luchtvaartindustrie in onderaardse fabrieken te herbergen. Tijdens de lente van 1944 werden verscheidene andere projecten voor de bouw van grote onderaardse fabrieken effectief aangevat. De gevangenen werden per duizenden naar deze werven gestuurd en men verzamelde ze in nieuwe commando's die afhingen van Dora.

De gevangenen van Harzungen, waaronder vele Belgen, en een gedeelte van deze van Ellrich, kenden de dwangarbeid op de B3-werf of "Anhydrit"3, die moest instaan voor het graven van een twintigtal galerijen in de Himmelberg, niet ver van de Kohnstein. De gevangenen van Ellrich, waaronder zich eveneens tal van Belgen bevonden, werden voor het merendeel aan de B12-werf toegewezen, te Woffleben, ten westen van de tunnels van Mittelwerk. Ze moesten instaan voor het graven van een onmetelijk netwerk van galerijen dat voor ongeveer 600.000 m2 nuttige oppervlakte moest zorgen! Een ander project voorzag nog in het graven van 250.000 m2 andere galerijen ten oosten van de Kohnstein, in het kader van het project B11.

Natuurlijk was geen enkel van deze monsterprojecten afgewerkt op het einde van de oorlog. Maar voor de duizenden gevangenen van het Dora-Mittelbau-complex betekenden ze de dood en het lijden. Tot eind 1944 telde men er 30.000 gevangenen, waarvan 12.000 tot 14.000 in Dora zelf, rond de 8.000 in Ellrich en 4.000 in Harzungen.

De Belgische gevangenen 4,

De aankomst in Dora

Alle gevangenen die naar Dora werden gestuurd beleefden de kwellingen van een brutale onderdompeling in een wereld van nachtmerries. Hun kennismaking met het kamp was nochtans zeer verschillend, naargelang het tijdstip waarop ze er belandden.

Gedurende de opbouwperiode van het kamp, van augustus 1943 tot april 1944, werd de aanblik vooral gekenmerkt door de danteske ondergrondse galerijen ("Stollen"), waarin de uitgehongerde, uitgemergelde en gemartelde slavenmassa zich schimmig voortbewoog.

"Twee immens-grote tunnels van elk meer dan één kilometer lengte, tien meter hoogte en vijftien meter breedte. Eén ervan omvatte de eigenlijke zogenaamde fabriek waar het werk aan de lopende band verliep; de tweede tunnel diende voor het lossen van het materiaal. Een spoorlijn op normale breedte liep er doorheen van het begin tot aan het einde. De locomotieven van het kamp werden naar het station van Nordhausen gezonden om er de grondstoffen op te halen, waarna ze weer vertrokken met de afgewerkte raketten. De twee galerijen waren verbonden door reuzegrote hallen die dienst deden als opslagplaats en magazijn of als atelier en slaapzaal. Andere doodlopende hallen, loodrecht op de buitenkant van de hoofdtunnels uitgegraven, werden voor dezelfde doeleinden gebruikt. Overal drongen ook de smalspoorlijnen door. Hier en daar diende een reeks doormidden gezaagde vaten als toilet (beerton), hetgeen een walgelijke geur verspreidde. Dat wisselde verder af met hopen lijken, stervenden, gekwetsten en zieken. Ook de opruimingsdiensten zijn voortdurend aan 't werk: op een Decauville (verplaatsbaar smalspoor) staat een serie platte wagonnetjes, geladen met lege kuipen... Ze worden afgeladen en vervangen door de stinkende volle kuipen. De gevangenen die dit werkje verrichten, zijn van kop tot teen besmeurd met de uitwerpselen. Ze zijn met zijn vieren en met moeite slagen ze erin om de 100 kg wegende beertonnen op te tillen, terwijl ondertussen met gulle hand slagen worden uitgedeeld! Achter dit opruimingskonvooi volgt nog een griezeliger stoet: die van het lijkentransport. De lijken liggen gesorteerd, helemaal ontkleed, neergesmeten op de schommelende laadbakken. De zieken en gekwetsten, evenals de stervenden blijven ter plaatse liggen tot een andere corveeploeg ze komt ophalen. Voortgesleept door kleine mazoutlocomotieven naderen de treinen. De eerste verspreiden een walgelijke geur, terwijl op de tweede neerhangende armen en benen balanceren op het ritme van de treinschokken. Wij komen er voorbij... Deze pestlucht maakt ons nu nog misselijk. Deze hoop lijken greep ons sterk aan. Maar weldra zou dat niet meer zo zijn; de gewenning deed zijn intrede... en misschien ook ons waardeoordeel!"5

De gevangenen van de vier grote konvooien die in 1944 in Dora aankwamen, hebben het anders ervaren. Ze kwamen in het kamp toe na een reis van verscheidene dagen, waarbij ze met meer dan honderd personen in beestenwagons waren opeengeperst. Ten einde krachten, uitgeput, kwamen ze in het kamp aan.

"Wij waren dermate samengedrukt in de wagons, dat er geen mogelijkheid bestond om allen tegelijk neer te zitten. Wanneer men er eindelijk in lukte om neer te hurken, voelde men druppel na druppel het zweet van de anderen, die rondom nog recht stonden, op zich neerdruppelen."6

"Weldra ontbrak het dan ook aan verse lucht. Mannen stortten neer. Iedereen schreeuwde door elkaar. Men trachtte zich te organiseren, opdat elkeen om beurt wat verfrissing zou krijgen door de lippen te drukken tegen het ijzeren beslag van de wanden, of door de lucht in te ademen die doorheen de spleten binnendrong."

"Alom heerste de dysenterie terwijl de kuip-toiletten snel overliepen, waardoor dezen die zich in de nabijheid bevonden met de drek bespat werden."

"De warmte en de dorst waren een ware foltering; het zweet mengde zich met het op de wagonvloer uitgespreide stro en er vormde zich een mesthoop die rook naar urine en excrementen."

"Het werd een lugubere reis, die anderzijds banaal was, omdat het verhaal hetzelfde werd voor alle andere konvooien die dezelfde bestemming volgden."

De gevangenen van de grote konvooien werden voor het merendeel vooral getekend door de ontvangst die hen bij het verlaten van de trein in Buchenwald werd aangeboden door de SS'ers met hun bloeddorstige honden. De meeste Belgische Dora-gevangenen zijn eerst langs dit kamp gepasseerd. Hun transport naar Dora, dat meestal na enkele weken quarantaine tot stand kwam, nadat ze in Buchenwald genummerd werden en de desinfecties hadden ondergaan, werd door verscheidene onder hen toch "vlotter doorstaan dan de ontvangst in Buchenwald".

Had het contact met Dora voor de tweede golf nieuwkomers niet meer het traumatische karakter dat inherent was aan elk eerste contact met de concentratiekampwereld, een groot deel onder hen was toch onder de indruk van de verschrikkelijke geruchten die in Buchenwald de ronde deden over het kamp waarheen ze gestuurd zouden worden, nl. Dora.

"In Buchenwald kwam een Pool mij opzoeken; ik had toen nog mijn burgerkleren aan. Hij vroeg mij om mijn jas te ruilen met de zijne terwijl hij me zei dat ik in elk geval de volgende dag naar het Dora-commando zou moeten vertrekken... en mij daarbij vertelde wat mij te wachten stond."

"Dora, dat is de hel van Buchenwald!"

"Men wist dat van de eerste honderd gevangenen er geen enkele overlevende meer was; men zei eveneens dat men na zes weken arbeid in Dora terug kon komen naar Buchenwald om te rusten."

"Iedereen sprak over Dora, maar wat Dora eigenlijk was wist niemand. Eén ding wist men zeker: om de veertien dagen werd er 2.000 man heen gezonden en telkens kwam er ook een lading van 100 à 150 kadavers mee terug. Die werden dan in Buchenwald, in het crematorium, op een hoop gegooid. Wij waren ook niet van de vetste, maar in vergelijking met die lijken van ginds waren wij nog corpulente figuren."7

Deze verschrikkelijke reputatie was vooral te wijten aan de buitengewone levenscondities in de tunnels en aan de brutaliteit van de gevangenen van gemeen recht die de kampadministratie beheerden. Daarbij kwam nog het uitputtende karakter van de geëiste arbeid omwille van de hoogdringendheid van de produktie van strategische wapens. Die reputatie kreeg haar bevestiging in het groot aantal lijken dat regelmatig werd vervoerd van Dora naar Buchenwald in de eerste periode, toen Dora nog niet over een crematorium beschikte.

De angst was zodanig groot, zoals een overlevende bevestigt, dat bijvoorbeeld "het transport dat op 23 mei 1944 vanuit Buchenwald vertrok Transportbereitschaft C genoemd werd; men wilde de naam van het kamp waarheen men vertrok niet noemen, daar sommigen zich reeds gezelfmoord hadden uit schrik voor Dora of Ellrich."

Toch ondergingen niet alle gevangenen deze panische angstgevoelens bij hun aankomst in de Duitse kampen. Sommige gevangenen, komend uit kleine kampen zoals bijvoorbeeld Breendonk, kregen zelfs een gevoel van "verlichting" bij hun aankomst in Buchenwald en Dora. "Na enkele dagen verloren de oudgedienden van Breendonk het angstige spookbeeld dat ze hadden gekend."

Voor hen maakte deze nieuwe situatie, hoe onzeker die ook was, samen met de onderdompeling in de massa van de grote kampen, de kansen op overleven groter, in vergelijking met de toestanden die zij hadden gekend.

"De oudgedienden van Breendonk, die voor het merendeel ook de concentratiekampen in Duitsland hebben gekend, verklaren dat over 't algemeen het regime van Breendonk slechter was, wat discipline en voeding betreft. Ze voegen er nog aan toe dat in de meer bevolkte kampen van Duitsland, ze zich minder vlug in de greep van hun bewakers voelden en ze ook de indruk hadden dat hun leven hier minder in gevaar was dan daar."8

Dit gevoel van grotere veiligheid kon echter zeer bedrieglijk zijn.

"We kennen immers het geval van een gevangene uit Braine-le-Comte die vanuit Ellrich naar Buchenwald werd overgebracht om daar geëxecuteerd te worden. En een andere politieke gevangene werd van Woffleben naar Buchenwald teruggevoerd voor een aanvullend onderzoek en kon er slechts gered worden dankzij de vernietiging van zijn dossier, tengevolge van het geallieerde bombardement van 24 augustus 1944."

  

De levensomstandigheden

De levensomstandigheden waren zeer verscheiden in het geheel van Dora-Mittelbau, naargelang het tijdstip, de plaatsen, de omkadering en het soort werk waaraan de weggevoerden werden gezet.

In Dora zelf hadden de meeste Belgische gevangenen kennisgemaakt met de tunnels en de aldaar heersende onmenselijke arbeids- en levensomstandigheden; in de later opgerichte kampen, zoals Harzungen, Ellrich en Blankenburg, werden de concentratiekampgevangenen in andere, nieuwe projecten en werven tewerkgesteld. De geleidelijke ontwikkeling en de organisatie van die verschillende commando's beïnvloedden, evenals de algemene evolutie van de oorlog, de levensomstandigheden op elk van die plaatsen.

Men is het doorgaans eens te spreken over drie grote periodes in de geschiedenis van dit concentratiekamp-geheel. Het eerste gedeelte loopt, algemeen gezien, vanaf de oprichting in april 1943 tot in de lente van 1944. Gedurende deze eerste fase, waren de materiële omstandigheden verschrikkelijk.

"In de eerste gegraven tunnel bestond er helemaal geen accommodatie, tenzij enkele tenten die in de omgeving opgericht werden en een houten wachthuisje voor de SS-bewaking. De galeiboeven, die aan de raketten werkten, riskeerden voortdurend hun leven (om nog niet te spreken van het sadisme van de SS-bewaking en de Kapos). Deze tunnel werd aanvankelijk uitgegraven, doorgestoken, vergroot en ingericht zonder werktuigen, als het ware met blote handen... Het verslepen van stenen en machines gebeurde onder verschrikkelijke omstandigheden. Het gebeurde vaak dat die uitgeputte, wandelende skeletten ter plaatse stierven, verpletterd door de machines waarmee zij werkten. De ammoniak-stoflucht verbrandde de longen. Het voedsel was onvoldoende om elementair en vegetatief in leven te blijven. De gevangenen zwoegden 18 uur per dag (12 uur werken - 6 uur voor het vervullen van nutteloze formaliteiten en controles). Zij sliepen in de tunnel. Men kapte uithollingen in de wand om er 1.024 ontmoedigde gevangenen te laten slapen, vier boven elkaar gelegerd, en dit over een lengte van 120 meter .

Eens per week, 's zondags voor het appel, zagen de gevangenen het daglicht. De uithollingen waren altijd bezet; de dagploeg werd vervangen door de nachtploeg en vice versa. Elektrische lampen die een zeer zwak licht gaven, wierpen een zwak schijnsel op beelden uit een nachtmerrie. Er was geen drinkwater. Men wierp zich op een druppel condensatiewater tegen de wand. Men likte vocht en slijk op, zodra een SS-man zijn rug had gekeerd, want het was verboden onzuiver water te drinken.

In de tunnel heersten koude en vochtigheid. Het water dat van de wanden lekte, veroorzaakte een walgelijke klamheid die bleef hangen. Verkleumd als wij waren, kregen wij de indruk dat onze uitgemergelde lichamen levend beschimmelden. Er waren gevangenen die gek werden, anderen kregen een zenuwinzinking toen de toestand erger werd; het hels lawaai dat er heerste was één van de redenen van deze ontreddering - lawaai van de machines, lawaai van de drilboren, lawaai van de bel, lawaai van de locomotief, lawaai van de voortdurende explosies... Dat alles gaf in de afgesloten ruimte van de tunnel een echo zonder einde. Geen verwarming, geen verluchting, geen druppel water om zich te wassen. Wij voelden de dood op ons drukken door de koude. Wij dachten ieder moment te verstikken. Wij voelden de verrotting in ons doordringen. Als toiletten konden wij gebruik maken van tonnen, waarvan het deksel was weggenomen en vervangen door een plank; zij stonden aan de uitgang van iedere uitholling in de wand waar wij moesten slapen."9

De toestand verbeterde slechts in de lente van 1944, toen de galerijen klaar waren; toen bouwde men de eerste barakken aan de buitenkant. Sommige gevangenen werden erin ondergebracht vanaf maart, de anderen moesten wachten tot april of mei.

In het begin hadden de barakken geen bedden en de gevangenen werden verplicht op de drassige bodem te slapen. Nadien kregen zij stapelbedden. "Deze zagen eruit als onmetelijke konijnehokken met drie of vier op elkaar geplaatste platformen, voorzien van zeer dunne strozakken, waarin een weinig houtstrooisel en veel vlooien. De verschillende galerijen deden denken aan de film Metropolis van Fritz Lang."

De zeer dunne dekens die men uitdeelde, waren schaars en soms niet voldoende in aantal voor iedereen. "Er werd gevochten om er een te bemachtigen. Dan was het de kunst om ze niet meer los te laten en ze altijd bij zich te bewaren; er eenzaam mee buiten lopen was ook niet aangeraden."

De gevangenen liepen gekleed in gedragen burgerkleren of afgedankte militaire uniformen, waarop opvallende kentekens waren aangebracht, ofwel in verticaal gestreepte blauw-witte pyjama's, vervaardigd uit een stof die veel te dun was om hen tegen de koude en regen te beschutten. "Het grootste gedeelte van die kleding was in erbarmelijke staat en totaal onaangepast aan de barre omstandigheden. De verscheidenheid van de hoofddeksels gaf aan het kamp een indruk van een schimmenstad."

Meestal droeg men als schoeisel een soort klomp, een eenvoudige houten zool waarop aan de buitenkant een linnen band als houder was vastgemaakt... "Dat waren de afgrijselijkste voorwerpen in het kamp; zij sneden door de enkels op elk moment en verplichtten de drager ervan zijn voeten hoog te heffen bij elke stap." "Zeer glad op de rotsachtige bodem en diep in het slijk zinkend; ze kwetsten de voeten en bemoeilijkten het lopen en iedere beweging."

Nu en dan werd de kleding ontsmet; na urenlang wachten, werden de kledingstukken, doornat en rokend zoals ze uit de ontsmettingskuip kwamen, weer uitgedeeld. Wie niet al te veel schade aan zijn pakje vaststelde, mocht van geluk spreken. "Na een ontsmetting heeft men ooit kameraden gezien die niets meer hadden om aan te trekken, want hun kledingstukken waren totaal verscheurd. Ze bleven dagen en dagen naakt lopen."  

Men leest inderdaad in de bestanden van de SS dat er, in de barre koude van min 20 graden, 868 gevangenen zonder kleren zaten op 1 december 1944 en 1.258 op 2 januari 1945 (Kamp Ellrich).10

Er heerste een hongersnood die eigen was aan de kampen, vooral sinds het concentratiekampsysteem zich internationaliseerde vanaf 1939. Overleven betekende ervoor zorgen niet van honger om te komen, want het voedsel was totaal ontoereikend. "Men kon stellen dat het niet genoeg was om in leven te blijven en een klein beetje te veel om te sterven."

De rantsoenen verschilden naargelang het tijdstip en de commando's. Zo ondervonden vele gevangenen een betrekkelijke verbetering van hun eetregime, toen Dora administratief onafhankelijk werd van Buchenwald, eind oktober 1944.

"Van toen af kregen wij dagelijks ons stuk brood en 's avonds, bij de terugkeer van het werk, hadden wij tenminste onze soep, voor zover dit kooksel de naam soep verdiende. De bedeling gebeurde in de barakken en de gaanderijen. Er waren wel eens schermutselingen; sommigen profiteerden van de gelegenheid om een stuk brood te gappen van iemand die in de rij stond voor de soep. Wanneer men iets onbeheerd achterliet, was men het kwijt."

De rantsoenen zagen er ongeveer als volgt uit:

"'s Morgens ersatz-koffie, 300 g brood; een brood van 1,2 kg voor 3 of 4 gevangenen. Naar het einde toe werd een brood verdeeld onder 6, 8 of 10 man, wat nog maar 120 g betekende. Soms kregen wij ook een rantsoentje margarine of een schijfje worst. 's Middags werd een pollepel soep, een soort afwaswater, bedeeld en 's avonds kreeg men een kop ondefinieerbaar afkooksel, waarbij men dan het overschotje brood opat."

Het geheel was verre van de 3.000 calorieën die nodig zijn voor een werkman van wie zware fysische arbeid verlangd werd.11 En dat was het maximum rantsoen dat een gevangene kon bekomen! Wat hem te beurt viel, was in feite een overschotje. Veel eten bleef plakken, aan de vingers van de SS of van het administratief personeel van het kamp, maar ook van medegevangenen die voor zichzelf of voor hun vrienden, een gedeelte ervan stalen, dat eigenlijk voor de gemeenschap bedoeld was.

"Tijdens de bedelingen werd bijvoorbeeld de soep minder goed dooreengeroerd; het onderste van de ketel was bestemd voor bevoorrechten. Ofwel werd de pollepel niet volledig gevuld... een stootje was voldoende om een gedeelte terug te zien verdwijnen in de ketel."

Het blijvende tekort aan voedsel, erger nog, het totale tekort aan eiwitten of vitaminen, deed de gevangenen zienderogen vermageren.

"Een maand na hun aankomst hadden de nieuwkomers over het algemeen 20 à 25 kilo verloren. Het waren uitzonderingen die nog meer dan 50 kilo wogen."

"Er waren twee soorten van vermageren. Ten eerste wat men zou kunnen noemen een gewone vermagering (verdwijnen van al het vet uit het organisme, aftakeling van het spierstelsel, verzwakking van de ingewanden, beenderbroosheid).12 Ten tweede leden de gevangenen aan oedeem, eerst aan de benen, vervolgens over heel hun lichaam."13

Dan was er die onstilbare, kwellende honger die je niet losliet, maar nog erger werd na het karige rantsoentje. Het leidde ertoe dat de gevangenen tot een zekere vorm van corruptie overgingen; er werd gestolen, gesjacherd, vooral door diegenen die het roken niet hadden verleerd.

"Ik had een klant uit Poperinge. Hij verkwanselde zijn brokje margarine voor 3 sigaretten en met zijn margarine kocht ik me een liter aardappelen."

"De rokers verkochten hun voedsel om te kunnen roken. De meesten zijn voor immer ginder gebleven; zij waren zo verhangen aan het roken dat ze zelfs het papier van de cementzakken oprookten."

Een innerlijke eerlijkheidsdrang om die diefstallen meedogenloos te straffen, erover te waken dat de verdeling van de rantsoenen op een eerlijke manier gebeurde en te beletten dat die ruilhandel dramatische gevolgen zou hebben, verklaart gedeeltelijk het ontstaan van clandestiene, solidaire groepjes die zich voorhielden orde op zaken te stellen.

Het Internationale Rode Kruis ging over tot massale zendingen pakjes naar de kampen; zeer zelden kwamen die in handen van de bestemmelingen. Ofwel eigenden de SS-mannen zich die pakjes toe,14 ofwel werden ze leeggeroofd door de eigen kamp-hiërarchie.  

"Ik heb er van de 12, slechts 2 in handen gekregen."

"Ik heb 4 pakjes vanuit België ontvangen tot op het moment van het Ardennen-Offensief; de pakjes werden verstuurd door mijn familie. Ik heb er 4 gekregen van de 28 die verzonden waren - maar ik heb 4 of 5 pakjes van het Rode Kruis ontvangen - als mijn geheugen mij niet in de steek laat. Na het Von Rundstedt-offensief heeft België pakjes verstuurd door bemiddeling van Genève. De pakjes werden mij overhandigd in het kamp door de vertegenwoordiger van het Deense Rode Kruis. Hij mocht het kamp binnen, want hij moest de pakjes eigenhandig overmaken."

"Verscheidene pakjes waren leeg; ze bevatten niets meer, niets." "Alleen karton en het touwtje." Bij wijze van humor werd hiervan een verzameling aangelegd.

Soms, alsof men er de spot mee wilde drijven, bleef er in een pakje "één karamel, een onderhemdje of een stukje zeep over". "Hoe pijnlijk was het zich voor te stellen wat er zoal in het pakje had gezeten."

Enkele gevangenen beseften heel goed dat hun enigszins bevoorrechte positie een gevaar inhield, wegens de soms wilde jaloersheid van diegenen die geen pakjes ontvingen - zoals de Sovjets (omdat de Sovjetunie niet aangesloten was bij het Internationale Rode Kruis) of de van hun land afgesneden ingezetenen van landen uit Centraal- Europa - en deden daarom schuchtere pogingen om een of andere vorm van solidariteit te organiseren.

Voor Russen en Polen was dat onontbeerlijk. Ze waren als opgejaagde dieren en wisten dat ze, wilden ze overleven, genoodzaakt waren te stelen. Relletjes bleven niet uit, wanneer ze probeerden Franse en Belgische pakjes buit te maken.

Deze roofovervallen werden soms individueel uitgevoerd, maar ook, en dan op grotere schaal, door een georganiseerde regionale of nationale horde.  

"Men trachtte zoveel mogelijk te bekomen dat de pakjes, als er waren, onder verschillende gevangenen werden verdeeld. Het was niet enkel een materiële kwestie, het was ook moreel totaal verantwoord. Niet alle gevangenen begrepen het zo, maar al met al werden toch enkele successen geboekt."

"Men kwam mij eens verwittigen dat er twee pakjes op de Schreibstube lagen. In mijn pakje vond ik 300 g tabak, koekjes, veel suiker, ossegerookt (filet d'Anvers), honing en kleren. 't Was een gebeurtenis die zelden of nooit voorkwam in het kamp, een intact familiaal pak te ontvangen. Zonder aarzelen heb ik de tabak aan de Schreiber gegeven om die samen met de dokter te verdelen. Wat was er die dag feest in mijn zaal; koekjes en suiker werden verdeeld. Ieder Belg en iedere Fransman ontving een deel. Er waren er onder ons die al 3 jaar geen suiker meer hadden gehad. Wat een festijn ook voor hen. Mijn bedgebuur, een oude Pool, kreeg ook zijn deel, evenals 2 Italianen waarvan één nabij Athus werkte."

Laten wij echter duidelijk stellen dat de meeste gevangenen nooit een pakje gekregen hebben. Hun verwanten wisten zelfs niets af van het lot dat hun beschoren was, en dit duurde meestal tot na de oorlog.

De erbarmelijke sanitaire toestand en de ordeloze opeenhoping van menselijke wrakken verergerden nog de algemene situatie; het leidde tot infectiehaarden, gevaar voor besmetting, enzovoort.

"Uit bed gezet om 5 uur, hadden wij een korte tijdspanne om ons te gaan wassen in een nabijgelegen barak. Het gedrang daar was zo erg, dat men met veel moeite aan de waterkranen kon geraken."

"In het Waschraum waren altijd minstens drie van de tien lavabo's verstopt. Washandjes waren er niet; men moest zich maar met zijn handen wassen."

"Bij gebrek aan hygiëne, kregen veel gevangenen het schurft. Zij krabden zich voortdurend, tot bloedens toe, waarna de kleine wonden erge letsels werden."

"Ik sliep samen met een TBC-lijder, kop aan staart, op een brits van 72 cm breed, de voeten van de ene onder de oksels van de andere, onder een dun dekentje zodat men de nacht doorbracht met ernaar te dingen."  

Deze onzindelijkheid kende eveneens ernstige gevolgen.

"Een onvoorstelbare overrompeling van ongedierte; de strozakken krioelden letterlijk van de luizen. Ik durfde er mij niet op neerleggen. Toen de toestand zo erg was geworden, vocht men niet meer om zo'n onfortuinlijke ligplaats te bemachtigen, die manifest gevaarlijk was. Men verkoos nog liever op de grond te slapen."15   

"Gedurende 23 weken heb ik hetzelfde hemd moeten dragen en dezelfde onderbroek" ... "De naden vol luizen, de neten blonken in de zon"... "Tijdens de jacht op het ongedierte kneep men er, tussen de nagels van de duimen, zo'n 50 per dag plat."  

Dienstplan in het Revier Harzungen, 12 december 1944. 
Dit document werd door de politieke gevangen Daniel Vangermeersch meegenomen

De som van deze levensomstandigheden ontwikkelde een pathologie, eigen aan het concentratiekamp-milieu; de pathologie van een honger-complex, van het vuil, van de drukke overbevolking, van de koude en van de angst.16 Hieraan stierven duizenden gevangenen.

"Algemeen gezien begon de ziekte door een opvallende vermagering. Dan kreeg men oedeem op benen en handen, een vale aardkleurige gelaatstint. Er volgden verwikkelingen in het ziektebeeld met longaandoeningen die, gecatalogeerd als longontsteking en pleuritis, slechts episoden waren, afgewisseld met diarree. Hieraan leden zowat alle zieken. Zweren die niet genazen, zetten zich om in oedeem. Op die zweren kwamen dan nog etterende abcessen, met of zonder koorts. Embolie kwam veel voor en veroorzaakte gangreen, soms verspreid over de ledematen, maar altijd met dodelijk afloop."17

Het verzorgen van de zieken stelde steeds onoverkomelijker problemen. Er bestond wel een ziekenbarak voor de gevangenen: het Revier. Het bestaan hiervan leek absurd in een systeem waarvan de logica de uitroeiing van de kampbewoners betekende. Het was de bedoeling dat de karige produktiviteit langzaam zou uitdoven tot ze volledig stilviel. Deze ziekenbarak kon onmogelijk iedereen onderbrengen die zorgen nodig had. De weinige geneesmiddelen die ter beschikking waren, waren lachwekkend onvoldoende. De organisatie van de zorgenverstrekking en de inspanningen van de paar gekwalificeerde personen die er dienst deden, waren herleid tot nul. De dokters waren meestal eveneens gevangenen, wier statuut van dokter totaal afhankelijk was van de grillen van de interne kamp-administratie en de SS.

"Ik heb een Tsjechische dokter gekend die naar de tunnel teruggestuurd werd omdat hij een Stubendienst had berispt."

De toestand verbeterde enigszins toen de leiding van het Revier niet meer het monopolie was van de gevangenen van gemeen recht (groene driehoeken).

"De oudgedienden haalden herinneringen op aan de tijd toen de groenen de scepter zwaaiden, toen de operatieve ingrepen uitgevoerd werden door een metser en de Kapos de wet stelden. Enkel zij beslisten over de toelating tot opname of het terugsturen van de zieken naar het werk of het crematorium. En deze beslissingen hadden weinig of niets te maken met de gezondheidstoestand van de gevangene. Alles hing af van het humeur van het ogenblik of van het profijt dat ze met hun gesjacher uit deze situatie konden halen."

"Aanvankelijk te Blankenburg, in een tent, was het een Russische dokter die de leiding had van het Revier. Het was nochtans de SS-dokter die de koorts kwam meten, alvorens eventueel een Schonung werd afgeleverd. Na het vertrek van de Russische dokter, kwam er een Franse dokter in zijn plaats, bijgestaan door een Poolse verpleger. Er waren praktisch geen geneesmiddelen noch andere middelen voorhanden. De ernstige gevallen werden naar Dora gestuurd."

  Voor de nieuwkomers, die nog geen vergelijking konden maken, bleef het Revier een hels oord, meer nog: een plaats waar het moeilijk was binnen te geraken.

"Ziek was alleen hij die koorts had."

"'s Morgens bij het appel moest men zich ziek melden. Dat melden ging dikwijls gepaard met een flink pak slaag. Als men dan toch de toelating kreeg, kon men gaan aanschuiven bij de al vele uren wachtende gevangenen, om daar buiten, rillend van de koorts te staan wachten tot men eindelijk onderzocht werd."

"Het stellen van een diagnose gebeurde soms aan een ritme van 30 zieken per uur."

"Degenen die levensgevaarlijk ziek schenen, werden in het Revier opgenomen, voor zover er plaatsen beschikbaar waren. Deze beschikbare plaatsen werden bepaald door het aantal sterfgevallen van de avond tevoren."

De zorgen die men aan de gevangenen toediende, waren zeer summier.

"Papieren windels en verbanden..."

"... aan de koortslijders werd een kwartje aspirine toegediend, degenen die aan diarree leden kregen een lepel kaolin of platgestampte houtskool, verdund in vuil water. Dit mengsel was zeer moeilijk door te slikken. Door het weinige water was het veel te droog, zodat de zieke er bijna in stikte."18

Nochtans, noch de onzekerheid over de toe te dienen zorgen noch het grote risico van besmetting dat heerste in de overbevolkte zalen (waar de zieken dikwijls opeengehoopt lagen, op één enkele brits, ineengeschoven als het ware, de een in de andere want omdraaien was onmogelijk), belette een groot aantal gevangenen dagelijks in de rij te komen staan voor het Revier, in de hoop er binnengelaten te worden. Zij hoopten één of twee dagen Schonung te krijgen, wat een paar rustdagen en vrijstelling van werken en van aantreden voor het appel betekende. In die tijdspanne konden ze dan hun krachten herwinnen teneinde het nog eventjes "uit te houden", een paar maanden, een paar weken of een paar dagen.  

"Het tekort aan slaap was een marteling - het werd een obsessie, ik dacht aan niets anders meer. Slapen! Slapen! Slapen om niets meer te moeten zien, te voelen, om zich van niets meer bewust te zijn."

De mensen stierven vooral van uitputting, dysenterie, oedeem of longontsteking. De uitputting bereikte ongeziene afmetingen. Nadat men al zijn vet verloren had, verteerde men zijn spieren, en in het laatste stadium werd men Musulman, een term uit het kampjargon. Het skelet puilde volledig uit, de ruggewervels en het bekken staken geheel vooruit.

In dit stinkende en apocalyptische wereldje waren de dokters en de verplegers, die zoveel mogelijk het lijden van de gevangenen trachtten te lenigen, slechts aangewezen op het brengen van troost. Zo groot was het tekort aan geneesmiddelen. Nochtans slaagden sommigen erin wonderen te verrichten met de bespottelijke middelen waarover ze beschikten.

"Gekwetst aan mijn hand ben ik een amputatie ontlopen, dankzij een dokter te Harzungen."

Maar het Revier kende niet alleen medische successen. Het was een bolwerk van verzet en diende als schuilplaats voor diegenen die met de dood bedreigd werden.

"Ik had verscheidene onderdelen in de werkplaats gesaboteerd. Op een avond werd mijn nummer overal in het kamp omgeroepen. Ik werd beschuldigd van sabotage. Ik heb dan moedwillig mijn been gebroken op een spoorriggel met een houweel en men heeft mij in het Revier verzorgd onder het nummer van een overleden Rus. Ik heb mij dus voor Rus laten doorgaan - wat niet gemakkelijk was - tot op het ogenblik waarop het Revier over een nummer van een Fransman kon beschikken."

Tenslotte, en dat maakte de toestand nog erger, waren er de slagen en de voortdurende vrees om slagen te krijgen. Alleen de gedachte eraan werkte reeds ontredderend. Het concentratiekampsysteem van de nazi's, gebaseerd op een filosofie van gruwel, had als het ware een permanente toestand van gekweld worden geïnstitutionaliseerd. Er werd een nieuwe manier van leven en zijn geschapen.19 De structuur zelf van dit systeem, piramidaal en heterogeen, maakte de toepassing ervan nog efficiënter en wreder, zodat vele kampbewoners zelf dit geweld toepasten om privileges te verwerven of te verdedigen om te kunnen overleven.

"Op ieder moment overdonderden de Kapos en de SS de gevangenen met getier, beledigingen en slagen, iedere opkomende idee van verzet in de kiem smorend."  

En dat begon reeds 's morgens:

"De arbeid moest om vijf uur beginnen; wij werden dus gewekt om half vier. Wij moesten al uit ons bed nog voor het Aufstehen weerklonk, zoniet regende het slagen op ons."

"Het opstaan gebeurde niet met zachtheid; een slag hier, een slag daar! Het was zoals een Vorarbeiter (meestergast) ons zei: het ging hem alleen maar om ons de sfeer van het kamp te doen opsnuiven... Dan werden wij uit de barak gejaagd met een nooit geziene ruwheid; de barakchef plantte zich aan de uitgang en sloeg met een gummislang, zonder ophouden, terwijl de Kapo en de Vorarbeiter, vanop de tafels, erop los sloegen met hun knuppels."

Was er geen reden om te slaan, dan werd er allicht een gevonden:

"Een scheurtje in de kledij, of een paar ontbrekende knopen!"

"Een opstaande kraag bij regen of sneeuw."  

Het commando van Harzungen. Inplantingsplan van de barakken, in 1987 
uitgewerkt door Maurice Bouchez en zijn medegevangenen.

"Het volstond even te pauzeren tijdens het werk of zich eens op te richten, al was het maar een ogenblik, wanneer men gedurende uren gebogen had gestaan."

Gebrek aan eerbied voor het heilige materiaal, de integriteit van de goederen of beletten dat de economie van het grote Reich normaal zou functioneren, waren al redenen om beschuldigd te worden van sabotage.

"Op de werf lagen grote papieren zakken her en der verspreid, de verpakking van het cement. O wee degene die er een stukje afscheurde, hetzij om er een sigaretje van te rollen, hetzij om het onder zijn dunne jas te schuiven om zich alzo te beschermen tegen wind, koude of regen. Onmiddellijk werd deze daad beloond met een flink pak slaag."

De lijfstraffen om deze inbreuken te bestraffen waren van velerlei aard:

"Geen eten, overwerk, cachot, strafcompagnie of sport. Dat laatste zag er als volgt uit: liggen, hand- en voetsteun, doorbuigen, recht, op stap, liggen..."

"Gevangenen werden opgehangen aan bomen of palen; anderen moesten twee uur blijven rechtstaan, naakt op de appelplaats, bij temperaturen van min 15 tot min 20 graden. Weer anderen werden over de bok gelegd en kregen 25, 30 of 50 stokslagen."

"Het gebeurde dat de gestrafte gevangene werd doodgeslagen, gefusilleerd of opgehangen."

Het merendeel van de Belgen die naar Dora werden gestuurd tijdens de tweede periode kwam terecht in de commando's van Harzungen en Ellrich, die toen juist opgericht waren.

Iets over Harzungen:

"Harzungen was een betrekkelijk klein kamp: er stonden hooguit 11 barakken. De nummers 1 en 11 waren voorbehouden aan de gevangenen die in de keuken werkten; degenen die in Dora werkten, waren gelegerd in de barakken 5, 6 en 10; de overige (4, 7, 8 en 9) waren bestemd voor diegenen die tewerkgesteld waren in de tunnels van Woffleben. Twee gebouwen waren voorzien als Revier. Aan de ingang van het kamp bevonden zich de wachtposten, de keuken en een gebouw waavan de ene helft als waszaal en de andere helft als toiletten dienst deed. Het kamp was omringd door drie rijen prikkeldraad die onder elektrische stroom stond."

Naar het zeggen van verscheidene gevangenen waren de levensomstandigheden er minder hard dan in Dora.

"Te Harzungen was het leven draaglijk. Ten eerste omdat het kamp klein was en vervolgens omdat de Fransen en de Belgen er bijna in de meerderheid waren bij onze aankomst in juni 1944. De levensomstandigheden waren er hard: wij werden er behandeld als beesten, maar zonder de brutaliteit die heerste in Dora, waar de Kapos uitzonderlijk onmenselijk waren."

"Er heerste een ijzeren tucht; hij die een deken in lappen scheurde om er chaussettes russes (vierkante lappen stof die om de voet gewikkeld werden en dienst moesten doen als sokken) van te maken, werd ter dood veroordeeld door verhanging; zelfs het feit dat een nummer onleesbaar geworden of slecht op de jas genaaid was, verdiende een lijfstraf waarbij de delinquent zich nadien niet meer kon oprichten."

De draaglijker levensomstandigheden in Harzungen werden dikwijls toegeschreven aan het feit dat dit commando bewaakt werd door leden van de Luftwaffe die, volgens de gevangenen, minder brutaal waren dan de SS. Maar het feit dat de bewakers zich, in het algemeen minder sadistisch dan elders gedroegen, betekent niet dat het leven er "zacht" was. Dat blijkt uit het verhaal van een gevangene die de tijdspanne beschrijft, juist voor men naar het werk werd gejaagd.

"Vier uur 's morgens. Aufstehen! Men moest dansen en springen om de stokslagen of slagen met een broeksriem door de Vorarbeiter of Stubendienst te vermijden. Die hadden maar één verzetje: erop los slaan. In zeven haasten maakte men zich klaar. Het aangezicht werd met ijskoud water vluchtig gewassen. Het stukje brood dat wij de avond voordien hadden ontvangen werd doorgeslikt. En dan weerklonk al Betten machen! Betten machen! De bedden moesten opgemaakt zijn vóór het appel. Half vijf, een fluitsignaal. Men werpt zich op de smalle uitgangsdeur om als eerste buiten te kunnen, want onder het voorwendsel van getreuzel worden door de chef naar hartelust slagen uitgedeeld. Het wordt een radeloze vlucht in alle richtingen. Stel je eens voor hoe 500 man, allen tegelijk, door een smalle deur naar buiten geraken. Nog vermoeid door de te korte nachtrust, moet men zich snel in rijen opstellen voor het appel. Wij worden geteld en herteld, tienmaal, twintigmaal, door 5 à 6 chefs. Wij stonden in rijen van vijf. Men begint te tellen bij het begin van de kolonne: Eins, zwei, drei, vier,... Degene die zijn hoofd draait krijgt een oplawaai. De teller is de tel kwijt en herbegint.

Dan komt de SS; er moet gegroet worden. Een paar minuten later wordt er verzameld om te vertrekken. Het hekken van het kamp wordt opengeworpen en wij gaan tussen een dubbele rij bewapende bewakers staan. Inspectie. Het is bitter koud. Wij hebben geen sokken. In 't begin van onze opsluiting werden wij naar het werk gevoerd per vrachtwagen. Opeengestapeld met 40 of 50, per rijen van 4 of 5 in kleine bestelwagens. De eerste die zich achteraan neerzet, spreidt zijn benen; de volgende zet zich tussen de benen van de eerste, spreidt eveneens zijn benen. Eenvoudig, maar in de praktijk verloopt het heel anders. Stormloop naar de vrachtwagens, springen om erin te kunnen; verpletterde vingers als gevolg. De eersten zetten zich neer; de volgenden doen wat ze kunnen. Om zich te wreken, gaan ze op je benen zitten, verpletteren je voet zodat de volgenden er een echte marteling van maken. Het wordt nog erger als het regent; dan staan de vrachtwagens vol water en slijk; men trekt zijn plan en gaat in het water zitten. Veel later, toen de benzine schaars werd, werden de vrachtwagens vervangen door tientonners op gas. Daarin werden wij eveneens opeengedrukt in de grootste verwarring; met meer dan 100 man rechtop. Maar na een tijd waren er ook geen vrachtwagens meer. Zelfs die op gas werden opgevorderd door het leger en ingezet aan het front. Toen heeft men in allerijl een spoorlijntje aangelegd. De afstand werd er niet door verkort, want wij zaten ongeveer twee uur in de trein om 10 km af te leggen. Eerst liepen wij 10 minuten langs een verschrikkelijke weg, om dan de eerste trein te bereiken. Ik gebruik het woord verschrikkelijk, want er lagen plassen water, afwisselend diep. Bij elke stap zonk je voet weg in het slijk. Laat mij erbij vertellen dat rond die tijd het schoeisel begon te ontbreken en wij gedurende drie weken blootsvoets moesten gaan werken. U zal begrijpen dat die 10 minuten lopen voor ons een echte marteling betekende. Bovendien moesten wij in rijen van 5 blijven voortlopen. In de eerste trein, opeengehoopt in open beestenwagons, zaten wij min of meer beschut tegen het slechte weer. Hoe talrijker wij waren, hoe warmer wij het hadden. Na een rit van 10 minuten met de trein stapten wij uit. Opgesteld in het gelid werden wij vier- of tienmaal geteld. Nochtans was het totaal onmogelijk uit een hermetisch gesloten wagon te ontsnappen. Nadien liepen wij gedurende een vijftal minuten langs een redelijke weg. Er werd opnieuw halt gehouden. Opnieuw werden wij geteld en in groepen van 25 verdeeld. Een signaal en wij klauterden in kipkarretjes om het tweede en laatste gedeelte van het traject af te leggen. Zelfs hier werd gevochten om de beste plaatsen. De kipkarretjes waren vrij hoog; sommigen moesten werkelijk acrobatische toeren uithalen om erin te geraken. Het geklauter moest wel doordacht gebeuren. In 't begin waren de karretjes voorzien van een ijzeren laddertje. Maar dit was veel te veel attentie voor ons, want even later werden de laddertjes weggehaald. Toen het vroor, was het erin klauteren uitzonderlijk pijnlijk. Men moest, terwijl men er opsprong, de boord met twee handen vastgrijpen en dan, in een uiterste inspanning, de benen over de boord hijsen. Wij waren zo erg verzwakt dat de eerste poging niet steeds lukte. Onze handen bleven letterlijk kleven aan het ijzer, waarop een laagje ijs zat.

Wat hebben wij bevroren handen en voeten gehad! De open karretjes zaten bovendien nog vol water, slijk, stenen en bakstenen. De lenigsten onder ons konden zich dan ook beter installeren. Zij bouwden een stenen verhoogje om te beletten dat zij, gedurende een halfuur, een ijskoud voetbad zouden moeten nemen. Wie achteraan zat, werd door zijn kameraden beschut tegen de wind. De zwaksten werden in de karretjes omhoog getild. Men zette zich dicht bij elkaar, kroop ineen, trok het hoofd tussen de schouders om aan de bijtende ijskoude wind of de gutsende regen te ontsnappen. De kleine locomotief trekt een indrukwekkende sliert wagons. Hij zucht, hijgt, blijft staan, zet zich snokkend terug in gang, waardoor allen tegen elkaar worden geworpen. De stenen verhoogjes in de karretjes storten in. Wij beleven een halfuur echte folteringen, worden dooreengeschud, omvergeworpen, verkleumd door de koude, en herademen slechts wanneer we de montagelijn zien opdagen, waar het werk ons wacht."

In Ellrich was de toestand nog veel erger. Rond dit tijdstip was het het strengste van de drie commando's van Dora.

"Ellrich was werkelijk een uitroeiingskamp."  

Meer bevolkt dan Harzungen, werd Ellrich steeds beheerd door gevangenen van gemeen recht, en naar het schijnt moet men daarin één van de hoofdoorzaken zien van de terreur die er steeds heerste.20 Te Ellrich, het laatste van de commando's, opgericht vanuit het kamp van Dora, heerste steeds een uitzonderlijke wanorde en de materiële condities waren er nog erger dan elders.

"Toen de 54.000-gevangenen er binnenkwamen, was het kamp nog volop in opbouw. Een gedeelte van de plaasterfabriek was daar nog gelegen. Na de dagtaak, 's zondags en 's avonds, werd men nog verplicht mee de barakken op te bouwen."

"In Ellrich was er nooit voldoende water om zich te wassen; men leefde er onder een ontzettende smerigheid; ik heb zigeuners gezien die 's nachts opstonden om zich te wassen. In hun mond hielden ze een scheutje water, waarmee ze zich druppelsgewijs besprenkelden."

Ook de appels waren langer en talrijker dan in Dora.

"Om de haverklap werd er 's nachts appel gehouden en dan nog gedurende de karige vier of vijf uur slaap die ons werden gegund... Men geraakte totaal uitgeput."

"Daar het dodencijfer steeds toenam, durfde de SS geen naakte mannen meer oproepen voor het appel op de ijskoude appelplaats. Er werd ons toegelaten appel te houden in de barakken, maar dan moesten alle vensters wijd openstaan. Tengevolge van de tocht, temperaturen van min 20 graden, bleven de peplums (gevangenen die slechts een deken als kledij kregen, tengevolge van een beslissing dat aan diegenen die niet werkten, geen kleding werd gegeven) bibberen gedurende één tot twee uur..."21

Tenslotte waren de gevangenen verplicht dagelijks 12 uur te werken. Daar moeten de uitputtende verplaatsingen naar de werkplaatsen van Woffleben, gelegen op ongeveer vijf kilometer van het kamp, nog bijgeteld worden.  

Onder zulke omstandigheden bereikte het sterftecijfer verschrikkelijke afmetingen.

"Vanaf oktober 1944 telde men duizend doden per maand, die onmiddellijk vervangen werden door nieuwe arbeidskrachten."

Dit aantal vereiste, vanaf januari 1945, de oprichting van een brandstapel te Ellrich zelf.

"Bij de terugkeer naar het kamp, na de dagtaak, moest iedereen twee houtblokken meenemen en ze naar de plaats brengen waar men de lijken verbrandde. Men plaatste eerst twee rijen houtblokken, dan één rij lijken die men met olie had overgoten. De brandstapel brandde zo'n achttal dagen lang."

De gevangenen van Ellrich en Harzungen waren tewerkgesteld in de werkplaatsen van Woffleben: de B3a, waar zich de gevangenen van twee commando's bevonden en de B12, waar uitsluitend weggevoerden van Ellrich werkten. Een klein buitencommando werd opgericht te Woffleben in januari 1945 voor sommige gevangenen die in werkplaats B12 werkten. Op deze beide werven, evenals op de werf B11 waar gevangenen van het Dora-kamp werkten, kenden de gevangenen die tijdens deze tweede periode van de geschiedenis van het complex aangekomen waren in de tunnels die ze uit te graven hadden, dezelfde verschrikkelijke arbeidsomstandigheden als diegenen die in Dora aangekomen waren bij de oprichting van het kamp.

Het commando van Blankenburg werd opgericht op 25 augustus 1944. Oorspronkelijk telde het 500 gevangenen van alle nationaliteiten, onder wie 369 Belgen.  

"Het kamp was gelegen in een oude afgedankte zandgroeve. Eerst werden de gevangenen ondergebracht in ronde tenten van de Hitlerjugend, tot het begin van de winter die in deze bergachtige streek vrij vlug intreedt. Vervolgens werden ze bijeengebracht in Blocks uit duurzame materialen, maar nog niet voorzien van daken en waar de gevangenen tegen elkaar aandrumden om zich te verwarmen. Het werk in de verscheidene commando's was harder. De gevangenen stonden onder het bevel van Kapos en Vorarbeiters, meestal Duitse gevangenen van gemeen recht (groene driehoek), gewapend met een gummi, een soort matrak gemaakt van een elektrische kabel overtrokken met een rubberen omhulsel. Het regende gummislagen op de uitgehongerde gevangenen die onder afgrijselijke omstandigheden moesten werken, in twee ploegen, telkens gedurende 12 uur, in de dagploeg of de nachtploeg. Het commando K was het meest moorddadige. Inderdaad, de gevangenen die er werkten, moesten het materiaal, nodig voor de inrichting van de galerijen, in de tunnels sleuren. De Kapo van dit commando was een voor moord veroordeelde gevangene; hij was ongeëvenaard brutaal en vertoonde zijn talenten onder het welgevallige oog van de SS-bewakers, die hem af en toe een handje toestaken.  

Op het plan klikken voor een vergroting

Het commando van Ellrich, situatie in maart 1945. Plan uitgewerkt
in 1987 door Manfred Bornemann en oud-gevangenen.

Deze ongelukkige gevangenen werden verplicht, in looppas, onder een regen van gummislagen, pakken betonijzer, zakken cement van 50 kg of volgeladen kipkarretjes te verplaatsen naar het bouwcommando. Voorafgegaan door de grondwerkers die de heuvel uitgroeven, laadden zij de kipkarretjes vol gruis en afval tegen een vooropgesteld ritme, waaraan niet getornd mocht worden."

In de andere commando's van Dora - Nordhausen, Osterode, Rottleberode, Wieda, Tettenborn, Kelbra, Trautenstein - heersten dezelfde tragische toestanden, dezelfde angsten en hetzelfde lijden en afzien. Alleen het kader was anders.

Bovenop de eindeloos uitputtende werkdagen kwamen nog de talrijke appels die het concentratiekampleven ritmeerden:

"Er bestonden verschillende soorten appel: buiten het Zählappell bestond er Arbeitsappell en, uiteindelijk maar minder vaak, een algemeen appel om de kampeffectieven te controleren. Telkens waren het eindeloze ceremonieën die louter verdoken plagerij waren."

Omdat het zo lang duurde en door de verschikkelijke fysieke inspanning die het vergde, was het appel hèt spookbeeld voor vele gevangenen.

"De Duitsers stormden in alle Blocks om de gevangenen buiten te jagen en ze op de appelplaats bijeen te brengen. Toen ze opgesteld waren per Block, kwam de kampcommandant. Op commando, op zijn Duits, hard en droog, moesten de Mützen... ab. Wij werden geteld door de SS die voorzien was van notitieboekjes, potloden, gommen en knuppels. Eén vergissing? Alles herbegon. Als de bewakers dat nodig vonden, bleven wij één uur, twee uur lang in de houding staan. Wij stonden daar onbeweeglijk, stokstijf en moesten zwijgen. Dat duurde en duurde, er kwam geen eind aan. Een kameraad stortte neer, totaal uitgeput; de volgende dag passeerde hij het crematorium. Een andere stak zijn handen in zijn zakken; dat kostte hem 25 stokslagen. Het woord Fertig viel als een opluchting... gedaan."  

Het commando van Blankenburg-Oesig. Inplantingsplan van de barakken,
 in 1988 uitgewerkt door de politieke gevangenen Albert van Hoey en Mauzice Bouchez.

 "Wanneer de SS op de appelplaats keelde: Mützen... ab! moest men, in één enkele beweging, zijn muts afrukken en ze tegen de dij slaan. Dit ritueel moest in volkomen orde geschieden. Wee degene die deze harmonie verbrak! Iemand die dit ballet heeft meegemaakt, vergeet het nooit meer. Onuitwisbaar blijft deze herinnering gegrift in het geheugen, een kalvarieberg van koude, sneeuw, regen of wind."22

Niemand werd vrijgesteld van het appel, zelfs de zieken of de stervenden niet.

"Toen ons transport te Dora toekwam, was de majoor stervend. Vier Ronsenaars brachten hem naar het Revier, even voor het appel van 18 uur. Ze werden onthaald door een jonge Franse verpleger, die hen uitlegde dat men te Dora stierf voor of na het appel, maar nooit tijdens. Zij waren dus verplicht zich bij hun groep te vervoegen op de plaats van verzameling en de stervende, ondersteund onder zijn armen, recht te houden tot het appel voorbij was. Pas na de telling, konden zij de stakkerd terug naar het Revier brengen, waar hij 's anderendaags overleed."

Zelfs de doden moesten in deze enggeestige wereld present zijn op het appel.

"Degenen die stierven na het eerste appel werden naar het tweede appel gevoerd door hun kameraden. Levend of dood, iedereen moest present zijn: Appel ist Appel!"

De derde en laatste periode van de geschiedenis van Dora-Mittelbau werd gekenmerkt door een algemene verslechtering van de levensomstandigheden. Deze periode loopt van de winter 1944-1945, vooral januari 1945, tot de evacuatie in april 1945. De desorganisatie in het land tengevolge van de Duitse militaire terugtrekking en de vele duizenden gevangenen, die in Dora toestroomden uit de kampen van het Oosten en overhaast geëvacueerd naargelang de Russische opmars, waren twee redenen voor dit verval.

"Vanaf januari werden de rantsoenen drastisch verminderd. De soep was water geworden en er werd slechts eenmaal per week brood uitgedeeld, namelijk de zondag."

"Toen de gevangenen van Gross-Rosen toekwamen, die er erbarmelijk uitzagen, moesten wij met drieën in één bed."

Deze overbevolking had dramatische gevolgen in het Revier:

"In de ziekenzaal hangt een overweldigende stank, veroorzaakt door de ontelbare lijders aan buikloop; zij hebben tijd noch kracht om tot aan de toiletten te geraken. Zij bevuilen hun bed, de drek loopt over de zieken die onder hen liggen en druppelt over de plankenvloer van de barak. De Pfleger (verpleger), tuk op netheid, springt op hen toe en brengt hen slagen toe, evenwel zonder zichzelf te bevuilen. Iedere dag zijn er doden. Geen emotie te bespeuren. Iedere dag wordt er opnieuw gekibbeld over het achtergelaten stukje brood. Geen enkele verontwaardiging. De Kalfaktors (lijkendragers) schrijven het nummer van de dode op zijn borst en brengen hem dan naar het crematorium, dat dichtbij gelegen is. Wij worden van de stank niet gespaard. Een stervende wordt van zijn bed gesleurd. De Kalfaktor meent dat hij reeds overleden is, brengt hem terug, werpt hem weer op zijn strozak en roept spottend: Hij is nog niet dood. Soms verschijnt de chirurg. Het is een Servische verpleger die, zonder verdoving, in het vlees kerft, de abcessen opensteekt, de bevroren voeten opereert van diegenen die juist uit transport komen. De tenen, zwart uitgeslagen, schijnen los te komen onder zijn behandeling en vallen in het waskommetje.

De operatiezaal ziet er evenmin vriendelijk uit. Een prop papier in de mond gestoken, een paar flinke meppen op het hoofd en het stilzwijgen van de patiënt is verzekerd."23

Het steeds dichterbij komen van de frontlijn, de bombardementen en het alarm maakten ook slachtoffers onder de gevangenen. Hun levens- en werkomstandigheden verslechterden er door.

"En dan dat eeuwigdurend alarm. Wij pauzeerden van 2 uur tot 10 uur 's avonds. Wij vertrokken dus uit het kamp om 11.30 uur - ongeveer twee uur lopen, een half uur appel ter plaatse in de sneeuw en om 2 uur aan het werk. Rond 9 uur 's avonds begon alles weer opnieuw - alle dagen luchtalarm! Men sloot de poorten van de tunnel om alles te verduisteren en het werk ging gewoon verder. In het kamp van Harzungen, waar ondertussen de lichten waren gedoofd, wachtten de kameraden die ons moesten komen aflossen op het einde van het luchtalarm. Het duurde soms tot 2 uur in de morgen vooraleer wij werden afgelost; wij werkten dus gedurende 12 uur met als enig voedsel één liter dunne soep! En dan nog eens 2 uur lopen om terug te keren naar het kamp. Er bleef welgeteld anderhalf uur over om te rusten, tussen de vlooien en op de blote planken."

De tucht werd nog strenger tijdens deze periode toen de Gestapo in Dora een verzets- en sabotagegroep ontdekte. Deze groep, voornamelijk bestaande uit Polen, Tsjechen, Sovjet-Russen, Fransen en Duitse communisten, was in feite een vertakking van de organisatie die in Buchenwald bestond. De groep werd verraden door een verklikker en een aanzienlijk aantal van zijn leden werd opgepakt tijdens de nacht van 3 op 4 november 1944.

Er volgden massale terechtstellingen, vooral van Sovjets en Duitsers, in februari en maart 1945. De ophanging op 8 maart 1945 van 60 gevangenen maakte een geweldige, onuitwisbare indruk op de gevangenen die er moesten op toezien.

"In maart heb ik, tot mijn groot ongenoegen en ellende, om 3 uur 's namiddags, de ophanging moeten meemaken van 60 mensen van de clandestiene organisatie die men had geklist. Deze plechtigheid werd opgeluisterd met muziek en genodigden..."

"Er kwamen 9 SS-mannen die negen Russische gevangenen omringden. De Russen moesten in de grafkuil springen en de beul legde het koord om hun nek. De negen Russen bleven onbeweeglijk staan. De beul wachtte op het fatale bevel van de Obersturmführer. Het duurde een eeuwigheid. Langzaam, zeer langzaam werd de tros, die opgehangen was aan een rail, vastgemaakt aan de nok van het gewelf en opgetrokken. Het stuk ijzer, dat de negen koorden van de negen lichamen torste, lichtte onmerkbaar op. De toeschouwers die verplicht waren dit drama bij te wonen, wilden hun ogen sluiten. Sommigen sloten ze daadwerkelijk... Schau hin! (Kijk toe!) Een slag in volle aangezicht, terwijl er verder gebulderd werd Schau hin!, bracht hen terug tot de werkelijkheid. De touwen werden aangespannen. De lichamen strekten zich; de kleinsten stonden reeds op de tippen van de tenen. Hun gelaat werd paars, hun ogen puilden uit. 't Was afgelopen. Zij hingen daar, alle negen, rillend als ledepoppen."24

Voelden de gevangenen die zich toen daar bevonden dat de situatie verslechterde, voor de duizenden die uit meer oostelijk gelegen kampen werden geëvacueerd, was de toestand nog erger.

"Wij werden op transport naar Dora gesteld vanuit Gross-Rosen in open koolwagons, opeengedrukt als haringen. Het was onmogelijk zich allen tegelijk neer te zetten. Wij hadden geen jas, geen deken. Wij hadden bij het vertrek enkel een brood en een stukje worst gekregen. Onmiddellijk werden we belaagd door diegenen die hun brood al hadden opgegeten en die zich meester wilden maken van het stukje dat wij hadden overgehouden. Deze nachtmerrie duurde 5 dagen en 4 nachten (van 8 tot 12 februari 1945)."

"Bij de aankomst in Nordhausen werd het konvooi in twee groepen verdeeld. Het was een deerniswekkende aankomst. De wagons lagen vol lijken. Men haalde ze eruit, zo goed en zo kwaad het kon. Sommigen bewogen nog. Een deel bleef in Nordhausen, maar onze groep ging te voet naar Dora; wij sleepten ons voort, steunend op elkaar. In het kamp aangekomen, werden wij gelegerd in de Kino (barak 131).

Het commando van Nordhauzen. Plan van de Boelcke-Kaserne, door K. Pelny, 
gepubliceerd in de brochure Todesmarsch (Nordhausen, s.d.)

Per honderden werden wij, als het ware, opgestapeld; ik heb er 2.500 geteld. In een hoekje lagen de ergste zieken samen. De hygiëne was erbarmelijk; wij beschikten slechts over een tiental wc's. Honderden leden aan buikloop; overal uitwerpselen. Het eten werd ons toegeworpen zoals bij honden. Gedurende de eerste 8 dagen was het leven een hel. 's Nachts was er herrie met Russen en Polen. Iedere dag vielen er doden. Slechts na 8 dagen begon men te sorteren en toen werd ik, met een hele groep, ondergebracht in een barak waar wij niet zo talrijk waren."

Te Nordhausen, in de Boelcke-Kaserne waar de zeer zwakke en van werk vrijgestelde gevangenen gehergroepeerd werden, was de toestand nog afschuwelijker. Hier wachtten de gevangenen letterlijk hun dood af, die hetzij spoedig, hetzij uitgesteld zou plaatshebben. Opeengestapeld in oude garages voor tanks, in onmetelijke cementen hangars, blootgesteld aan koude en wind ondergingen de gevangenen de onmenselijke levensomstandigheden. Bestendige koude; verbod om zich 's midddags in de zon te verwarmen; vuilheid overal; slapen op de cementen vloer; boosaardige tuchtmaatregelen opgelegd door de "meester-gevangenen"; zelden voedsel en dan nog vloeibaar, opgediend in gebruikte conservenblikken, leeggedronken terwijl men rechtstond.25

"Gedurende drie weken kregen wij brood noch vlees. Het sterftecijfer lag ontzettend hoog. Ik heb eens 60 overlijdens geteld op één dag in die ene barak waarin duizend mensen zaten."

Als vernietigingskamp voor zieken - Vernichtungslager26 - was Nordhausen de hel van Dora, zoals Dora de hel van Buchenwald was.

"Onverbiddelijke logica van de Duitse organisatie! Wij waren in een stadium gekomen waar wij alleen maar ten laste waren, zonder iets te presteren en ook zonder hoop ooit nog iets te kunnen presteren. Het dagelijkse rantsoen van de gevangene werd afgewogen in verhouding tot de talrijke verliezen die het Reich moest incasseren tijdens de laatste winter. Nutteloze monden moesten dan maar worden afgeschaft."27

"En aldus geschiedde het dat bijvoorbeeld, op een avond rond 8 uur, de zieke gevangenen zich moesten uitkleden. Zij kwamen poedelnaakt terug in de garage, waar de deuren openstonden en de ramen geen vensters hadden. Tot een kluwen gedrukt, de een naast de ander, hadden zij het gevoel te bezwijken onder de koude. Om middernacht bracht men de desinfectie-machine en om beurten kregen de zieken een ijskoud stortbad met petroleum. Rond 5 uur in de morgen mochten ze zich gaan aankleden, om onmiddellijk daarna naar de appelplaats te worden gejaagd. Velen zakten toen ineen."

 

Werk en sabotage

In de kampen van "vernietiging door arbeid"28 zoals Dora werden de levensomstandigheden rechtstreeks bepaald door de arbeidscondities die verschilden naargelang de periode en de plaats van oprichting.

Gedurende de eerste periode (vanaf de oprichting in augustus 1943 tot de lente van 1944) werden de Belgische politieke gevangenen vooral gebruikt voor taken die verband hielden met de constructie van de onderaardse fabriek. Het werk bestond erin nieuwe galerijen te graven en de tunnels in te richten, een uiterst zwaar en dikwijls zeer gevaarlijk werk, dat alle Belgen die op dat ogenblik naar dit kamp gedeporteerd werden, moesten verduren en dat voor velen onder hen de dood betekende.

"Uitgerust met een zware persluchtmachine moest ik gaten in de wand boren om er explosieven in te kunnen plaatsen. Het was een zeer gevaarlijk werk, omdat het de boorders waren die het eerst de galerijen moesten binnengaan na de ontploffing, om de gassen te verdrijven die veroorzaakt waren door de verbranding van het buskruit. De lucht was er onmogelijk in te ademen. Wij moesten ook de daken van de galerijen opruimen, m.a.w. de rotsblokken die door de ontploffing enkel tot wankelen gebracht waren en die aan de bovenwand bevestigd bleven, losmaken. Wij werkten in lamentabele omstandigheden, zonder helm of masker om ons tegen het stof en de gassen te beschermen."

"Op 2 januari was ik op een stelling van 7,5 meter hoog en 8 meter breed geklommen. Ik was volop bezig, met behulp van een pistool, een grote steen los te maken die dreigde neer te storten, toen men het kruit tot ontploffing bracht in de tunnel ernaast. De ontploffing veroorzaakte de val van een blok met enorme afmetingen. Ik was zodanig uitgeput dat ik nauwelijks op mijn benen kon staan; de steen sleepte mij dan ook mee. Na een fenomenale duik kwam ik op de grond terecht, het lichaam vol kneuzingen, geradbraakt. De Meister kwam mij enkele schoppen toedienen om me te doen opstaan, maar ik was daar absoluut niet toe in staat. Men heeft mij dan naar de infirmerie overgebracht."

Andere gevangenen stonden in voor de inrichting van deze galerijen: de aanleg van een spoorweg, elektrische installaties, het aanbrengen en klaarmaken van de montagekettingen, het lossen van de wagons volgeladen met materiaal of het boren van luchtpijpen voor de onderaardse fabriek. Allemaal uitputtend werk, zonder oponthoud uitgevoerd door drie ploegen, dat de gevangenen onherstelbaar verzwakte.

Alle getuigenissen zijn op dat punt overduidelijk: om te overleven moest men tegen elke prijs uit die verschrikkelijke tunnel zien te ontsnappen.

"Tunnelwerk was dodelijk."

Maar ontsnappen aan deze helse holen was niet makkelijk. Men moest hetzij op het toeval, hetzij op de tussenkomst van een beter geplaatste kameraad kunnen rekenen.

"Zodra een Belg uit de tunnel werd gehaald en ingedeeld bij een commando, deed hij alles wat hij kon om de andere Belgen te helpen."

"Dit had een ontegensprekelijke invloed op het moreel. Als één onder ons een geborgen plaats kon vinden, probeerde hij er andere landgenoten naartoe te krijgen. Zo koekten wij samen als bijen die een stevige zwerm vormen."

De mogelijkheden om voor andere soorten werk ingezet te worden, namen toe naarmate het einde van de bouw van de fabriek naderde en de productie startte.

Het werk tijdens de tweede periode (lente 1944/winter 1944-1945) lijkt dan ook meer gevarieerd. Een aantal van de gevangenen werd tewerkgesteld bij de montage en het afstellen van de V2-onderdelen. Onder hen bevonden zich enkele Belgen waarvan de kennis vluchtig getest was geweest.

"Aangezien ik verklaard had dat ik mecanicien was, werd ik naar de Schererkontrole29 gevoerd, waar men mij vroeg mijn kennis te bewijzen door een voorgelegd plan te lezen."

Hun taak bestond vooral in het realiseren van elektrische verbindingen in een van de drie panelen bestemd voor de kop van de raket.

Anderen werden ingeschakeld voor de montage van de Junkersmotoren in het aanpalende gedeelte van de tunnel. Dit werk, dat "licht" genoemd kon worden, bracht voor diegenen die het moesten uitvoeren geen ander voordeel mee dan het draagbare karakter ervan. Het bood wel rechtstreekse mogelijkheden tot sabotage, hetgeen sommige gevangenen niet nalieten uit te buiten, hetzij omdat zij zich bewust waren van het strategische belang van de stukken waaraan zij werkten, of gewoon omdat zij het vermoedden.

"Alvorens te lassen, spuwden wij op de uiteinden, zodat de laspunten na enkele trillingen losten. Maar men moest uiterst voorzichtig zijn, enerzijds omdat al diegenen die deelnamen aan de assemblage van de V2 op de voet gevolgd werden door een SS'er, anderzijds omdat de Duitsers na de montage controles verrichtten. En als zij de sabotage ontdekten, waren wij rijp voor de koord..."

Zes Fransen die aan de controle van de panelen werkten, werden opgehangen omdat zij goede en slechte stukken verwisseld hadden terwijl de SS'ers de rug gekeerd had.

Een Belg die deel uitmaakte van een controleploeg, kreeg de gelegenheid de gyroscopische motoren die de koers van de V2 bepaalden, te saboteren.

"Toen ik bij de Kontrolle Scherer was, vernam ik van andere politieke gevangenen dat de V2's verschillende Belgische steden vernietigden. Ik besloot de gyroscopische motoren te saboteren, maar aangezien het onderdeel dat men mij te controleren gaf slechts één stuk van de velen was, moest ik iets completer onder handen zien te krijgen. Mijn droom was alle stuurmotoren te saboteren, maar hoe dat realiseren?

Ik werd geholpen door een gelukkige samenloop van omstandigheden hetgeen mij toeliet gedurende een zekere tijd mijn programma tot een goed einde te brengen. In de pakjes van het Rode Kruis die tot bij ons kwamen, bleven doorgaans, buiten de verpakking, slechts 2 of 3 suikerklontjes en enkele druiven over; het overige was in beslag genomen voor de SS-keuken. Ik weet niet door welk toeval, maar op zekere dag kreeg ik een pakje dat drie kilo Belgische tabak bevatte. Dat was een onverhoopte meevaller. Ik verborg deze zeldzame buit. Een plan tekende zich af voor mijn ogen. Ik zou misschien mijn sabotagedroom kunnen verwezenlijken. 's Anderendaags, na in de tunnel afgedaald te zijn, bood ik Meister Krüger aan om Belgische tabak te proeven. Ik gaf hem voldoende om 2 of 3 sigaretten te kunnen rollen. De eerste stap was gezet. De dag daarna stelde hij mij voor om naar het depot van de gyroscopische motoren te gaan en er de nummers op de etiketten van de achteraf te controleren motoren te noteren, in ruil voor een beetje Belgische tabak. Mijn plan was aan het lukken. Ik zou mijn droom kunnen verwezenlijken. Het noteren van de nummers was in feite het werk van Krüger; het was, naast de bewaking, zijn enige persoonlijke werk. Ik gaf hem minstens 100 gram tabak. Bij elke aankomst van nieuwe motoren, bracht hij mij naar het depot en sloot mij op zodat ik alleen was met de gyroscopische motoren. Ik had tijd zat om ze bruusk te bewegen in tegengestelde richtingen dan waarvoor ze bestemd waren. De ontregeling was zo compleet dat de motoren onbruikbaar waren. Toen het noteren van de nummers én mijn sabotagewerk was afgelopen, was Krüger tevreden over mij... en ik ook.

Op zekere dag kwamen plots de Gestapo en militaire ingenieurs de werkplaats binnen. Ze gelastten ons plaats te ruimen voor hen en controleerden de fiches en de reeds gecontroleerde motoren. Vervolgens vroegen zij ons om de motoren uit het depot te brengen. Zij konden enkel vaststellen dat alle motoren onbruikbaar waren en dat, als er van sabotage sprake was, dit niet in Dora, maar wel bij de Siemensfabrieken gebeurd was. Krüger zou nooit durven bekennen dat hij mij de etikettering van het depot toevertrouwd had en me er alleen had achtergelaten; het zou zijn eigen dood betekend hebben. Gelukkig slaagde ik erin naar het Baubüro overgeplaatst te worden."30

Andere gedeporteerden werden in werkcommando's geïntegreerd; onder hen bevonden zich namelijk ploegen landmeters en topografen, wier taak er vooral in bestond plannen te kopiëren of metingen te verrichten.

"Bij het Vermessung-Kommando (topografie) moesten wij metingen verrichten, aanduidingen geven voor de boorwerken en de assen vastleggen voor het graven van de tunnels. Wij moesten veel stappen, soms blootsvoets, maar wij genoten een zekere vrijheid die ons toeliet een beetje vuur te maken in de hut waarin onze bakenstokken en theodolieten ondergebracht waren."

De aard van deze werkzaamheden bood weinig mogelijkheden tot sabotage, maar het werk had wel andere, niet te verwaarlozen voordelen:

"Wij maakten de plannen op voor bijvoorbeeld de toegangswegen van Nordhausen naar het kamp, naar Ellrich. Zo mochten wij soms door de tunnel gaan, vergezeld van een bewaker, om buiten een opdracht te vervullen. Op die manier ben ik eens naar het kadaster van Nordhausen gegaan. Wij kregen burgerkleren, maar met een teken op de rug zodat we nog altijd herkenbaar waren. Het is dankzij dergelijke functies dat wij ons haar mochten laten groeien; wij moesten niet meer bij de kapper gaan. Enkelen kregen kleine voordelen, zoals de geneesheren, de gevangen die voor de SS werkten, de tandartsen, enzovoort..."

Anderen stippen als privilege aan: het feit een kam te mogen bezitten, een vulpen, een scheermes of een beetje zeep: "Aangezien wij contacten hadden met de Duitsers, moesten we proper zijn, om luizen te vermijden!"

Deze voordelen kunnen miniem lijken, maar voor hen die aldus een beetje uitstegen boven de corveeplichtigen en de anonieme massa gevangenen betekenden zij enorm veel.

"Eens een persoonlijkheid geworden, mocht ik ongeplunderde pakjes van het Rode Kruis ontvangen."

Bij de meer technische commando's, zoals die van de elektriciens, onder andere belast met het onderhoud van de tunnels, waren de voordelen merkbaar minder. Beschouwd als geborgen tijdens de week, waren deze gedeporteerden verplicht 's zondags de camions te lossen.

De gevangenen die bij de binnendiensten van de kampen werkten, zoals de keukens, de wasruimten, de kledingmagazijnen, enzovoort, bekleedden een echt geprivilegieerde positie; dat waren werkelijk strategische plaatsen, aangezien zij in contact kwamen met de meest zeldzame en meest begeerde rijkdommen in deze wereld van ellende, waar het onmisbare ontbrak.

"Bij het Schälkommando, waarbij wij ingedeeld werden, schilden wij zonder ophouden Kartoffeln en koolrapen. Aangezien ik geen mes meer bezat, gebruikte ik hiervoor een lepel waarvan de steel scherp geslepen was. Met dit vreemdsoortige instrument hakten wij meer de aardappelen dan dat wij ze schilden. Van tijd tot tijd, gebruik makend van een dutje van de Kapo, legden wij aardappelschijfjes of koolraapschijfjes op de kachel. Op die manier lieten wij ze braden. Het was heerlijk!"

Omdat ze bij de bron zaten, bedienden deze gevangenen zichzelf. Zij stalen of "organiseerden", om de uitdrukking van het kamp te gebruiken.

"Men organiseerde alles: een stukje brood of 20 broodjes, een lapje stof of een strozak, een beetje zout, sigaretten, een emmer steenkool, een liter soep of een geneesmiddel."

Deze handel ontwikkelde zich tot belangrijke parallelmarkten die overkoepeld werden door authentieke beurzen, waarbij elk van de goederen een ruilwaarde had, meestal vastgesteld op basis van de maatstaf "sigaret":

"Scheermesjes voor één portie worst, een beetje saccharine voor enkele rauwe of gekookte aardappelen, een portie beschimmeld brood voor enkele peukjes, enzovoort..."

Ook daar kwam vaak de solidariteit tot uiting. Een aantal bevoorrechten trachtten hun metgezellen mee te doen profiteren van de voordelen die ze in hun situatie kenden:

"Wij waren twee Belgen in de Effekten-Kammer (kledingmagazijn) en stalen geregeld lederen schoenen en tamelijk warme klederen, die wij onder onze minder gelukkige kameraden verdeelden."

"Mijn oom werkte in de keuken; dankzij hem kon ik er eten. Ik gaf dus mijn rantsoen aan een vriend."

"Ik heb in Harzungen twee Schreibers gekend, een inwoner van Elzele en een Ronsenaar. Zij zorgden ervoor dat zij aan hun stads- en dorpsgenoten een kom soep konden bezorgen."

"Ik had een vriend die belast was met de aardappelcorvee. Het lukte hem aan vlees te geraken dat hij regelmatig naar het Revier bracht. Hij had namelijk een steenpuist aan zijn been en moest elke dag naar de infirmerie om zijn verband te laten vernieuwen. Zo was hij spoedig bekend bij de Posten (bewakers) en werd hij niet meer afgetast. Hij maakte van deze buitenkans gebruik om vlees te verstoppen in zijn broek!"

"In Blankenburg was de keuken-Kapo een Belgische slager. Hij kon enkele vrienden van zijn bevoorrechte plaats doen genieten, ook de gelukzakken die voor hem bij gelegenheid een corvee verrichtten. Hij beloonde ze met een handvol aardappelen of een kom soep."

De tewerkstelling in een verantwoordelijke functie in de kamp-hiërarchie was een derde, vaak begeerde arbeidscircuit. Verscheidene Belgen hadden het geluk een dergelijke post te bekleden, maar steeds betrof het lagere posities binnen de interne administratieve hiërarchie van het kamp. Zij waren Blocksekretaris (Schreibstube), kamerchef (Stubendienst), commandosekretaris (Kommandoschreiber), meestergast (Vorarbeiter), Postmeister (verantwoordelijke voor de verdeling van de pakjes), kapper, verpleger of geneesheer. Sommigen werkten bij de Arbeitsstatistik (statistisch arbeidsbureau). Twee landgenoten bekleedden gedurende een zekere tijd de functie van Kapo (verantwoordelijke van een arbeidsploeg). In de meeste gevallen kregen ze deze benoeming omwille van hun kennis van het Duits of de steun van een vriend. Soms was het selectiecriterium echter meer onverwacht:

"Toen als gevolg van een bombardement de lichten doofden, heb ik een Rus bewusteloos geslagen die alle voedselrantsoenen van de ploeg gestolen had. Gealarmeerd door het lawaai van de vechtpartij, kwam de Blockchef in allerijl aangestormd en... benoemde mij terstond tot kamerchef, omdat ik me kon verdedigen."

Deze gevangenen genoten een totaal bevoorrecht statuut: over het algemeen werden zij als "beter" beschouwd door de verschillende overheden van het kamp; sommigen beschikten zelfs over persoonlijk logies, maar vooral hadden zij "minder de indruk bespied te worden door de bewakers, die steeds klaarstonden om te kloppen of te straffen". Zij mochten hun haar langer dragen en sommige persoonlijke voorwerpen bezitten.

Hun statuut stelde echter ook problemen, zowel morele als relatieproblemen, tegnover hun gezellen die voordien hun ellende deelden:

"Aanvankelijk beschouwden de Belgen, en trouwens ook de Fransen, elke vorm van aanvaarding van verantwoordelijkheid binnen het kamp als een vorm van collaboratie. Maar na een tijd streefden sommigen onder ons ernaar zelf administratieve posten te bekleden om te beletten dat gevangenen van gemeen recht, de zogenaamde Groenen, die functies zouden krijgen. Zo konden zij voor de Belgen en Fransen die hen omringden een zeker aantal berispingen vermijden."

Het aantal Belgen dat van dergelijke voordelen genoot, was echter uiterst gering. Hun situatie vormt dus een uitzondering ten opzichte van die van het merendeel van de Belgen, gevangen in Dora en de commando's ervan.

"Zo waren de Belgen bijvoorbeeld sterk in de minderheid in de interne organisatie van het kamp van Blankenburg, hoewel zij daar overwegend in de meerderheid waren. Hierbij dient wel een uitzondering gemaakt voor de reeds genoemde keuken-Kapo. Enkelen verkregen toch meer gunstige postjes, zoals kleermaker, hulpkok, schilder, schrijnwerker, elektricien of schoenmaker."

De meerderheid van de Belgische gedeporteerden bleef immers gedurende deze tweede periode onderworpen aan zware arbeid op de werven van Woffleben: boorwerken, grondwerken en opruimingswerken.

"Na elke ontploffing moesten wij het puin op wagonnetjes laden: het gruis met behulp van de schop en de grotere stenen met onze handen. De grootste brokken moesten worden verpulverd met zware hamers die we nauwelijks konden opheffen."31

Anderen stonden in voor het aanleggen van een spoorweglijn tussen Harzungen en Niedersachswerfen of, algemener, voor werken die geen kwalificatie vereisten; die arbeiders ondergingen in Ellrich, Harzungen, Blankenburg en Dora het zwaarste lot.

De aanstelling tot een van de hierboven beschreven taken gebeurde eerder toevallig dan op basis van persoonlijke capaciteiten, die maar zelden in aanmerking genomen werden.

"Ik was burgerlijk ingenieur elektro-mechanica AI Br, professor aan de Universiteit van Brussel. Nooit kreeg ik iets anders te doen dan werk waarvoor geen kwalificatie vereist was. Achtereenvolgens: opruimen van de V1-tunnel, sortering van vermengde borgpennen, verplaatsen van machines, verdelen van grote stukken van V1 en V2; tenslotte maakte ik deel uit van een ploeg die de V1 met elektrische takels op de platforms van de wagons moest hijsen."

"Een andere ingenieur stak de vinger in de lucht toen men elektriciens vroeg, bij een sortering. Maar zonder succes. Ik werd geïntegreerd in het commando 72, een eenheid die instond voor het onderhoud van het kamp. Vervolgens werkte ik in een Schlosserei: ik herstelde sloten en sleutels."

Voor sommige werken waren de leeftijd en de fysieke kracht meer doorslaggevende criteria, tenminste bij de verdeling van de taken binnen de ploegen, door de Kapos en de Meisters.

"Onze Vorarbeiter, een Pool die een beetje Frans sprak, wees ons elk ons beroep toe: jij wordt boorder, jij schrijnwerker,... Jij, sprak hij tot mij, jij bent jong en nogal kloek, jij moet laden en met het houweel werken. Laat de andere plaatsen over aan de ouderen."

Het niet gebruik maken van de beroepscapaciteiten van de gevangenen was gedeeltelijk te wijten aan de laattijdige aankomst van de Belgen in dit kamp. Toen zij in grote aantallen toekwamen, vanaf de zomer van 1944, waren de kaderposten inderdaad reeds toegewezen en krampachtig verdedigd. Maar, algemener beschouwd, weerspiegelde deze situatie de diepe tegenstrijdigheden van het nazi-concentratiekampsysteem, voortdurend verdeeld tussen twee doelstellingen: de repressie door vernietiging en de economische exploitatie.

In het kader van deze werken waren de sabotagemogelijkheden het geringst; desondanks werden verschillende kleine acties toch ondernomen:

"Ik was controleur van de stukken van Dora in de buurt van Ellrich. Wij hadden de mogelijkheid te saboteren wanneer de stukken door het oliebad passeerden, en wij deden het om zo te zeggen automatisch. Wij vermengden ook defecte stukken met goede en wierpen ijzervijlsel op de montageketen."

"In Woffleben liet ik eens een geslepen steen glijden tussen het mechanisme en een rubberen band die draaide om het steengruis van de graafwerken in de tunnel te transporteren. Dit zette het werk in tunnel 17 stil gedurende 24 uur. De Duitsers dachten dat het pech was."

"Ik heb de betonmolen op de werf gesaboteerd, met behulp van een vriend die mecanicien was, en liet de Decauville-wagonnetjes ontsporen om de laspunten te vernietigen. Ik heb gedaan wat ik kon; Blankenburg was geen groot commando."

"De boorders moesten de boormachine met hun borst aandrukken om ze in de rots te doen dringen. Zij stonden daarbij op wankele stellingen. Elke boormachine werd door twee mannen terzelfdertijd bediend: de ene moest de boor zo hard mogelijk in de steen duwen, terwijl de tweede verondersteld werd de duwkracht van de eerste te verdubbelen met z'n rug. Zij moesten elkaar geregeld aflossen. Ik heb er gezien die dat werk plichtsbewust volbrachten. Maar wanneer de twee partners op elkaar afgestemd waren, deden zij niets anders dan saboteren. Eerst en vooral door de indruk te wekken dat zij met volle kracht duwden, terwijl zij in werkelijkheid de boor in het ijle lieten draaien, daarbij geen enkele gelegenheid missend om ze te blokkeren en zo buiten werking te stellen. De meest praktische en wetenschappelijke manier van sabotage plegen was evenwel gaten te boren in een heel andere richting dan was aangeduid door de Meister, de specialist in burger. En de Duitsers, die alles bestudeerd en berekend hadden, begrepen niet waarom meer dan één ontploffing mislukt was en waarom slechts enkele stenen zich van de rots hadden losgemaakt."32

Maar de meest gebruikelijke vorm van sabotage bestond erin zo weinig mogelijk te werken, zijn krachten te sparen door het ritme te vertragen en telkens als het mogelijk was, uit te rusten.

"Bekommerd om het sparen van mijn krachten, deed ik nooit meer dan het strikte minimum om niet systematisch mishandeld te worden."

"Iedereen remde het werk. Men werkte met de ogen; zodra de Meister of een ondergeschikte zich vertoonde, circuleerde de waarschuwing vingt-deux tussen de gelederen."

"Het was gevaarlijk, maar sommigen gebaarden te werken en draaiden verscheidene keren dezelfde bout los en vast."

"Op een dag maakte ik deel uit van een ploeg van een twintigtal gevangenen die belast was met de aanleg van een kaai, nabij Niedersachswerfen. Wij werden bewaakt door twee jonge soldaten die meer interesse hadden voor muziek dan voor de oorlog. Tijdens de middagpauze vroegen zij ons hen de woorden van een lied te leren, wat wij onmiddellijk gedaan hebben. Wij leerden hen nog andere liedjes aan, er zorgvuldig op lettend het recital niet te onderbreken. Zo slaagden wij erin twee of drie uren werk te stelen!"

"In afspraak met enkele anderen heb ik de elektrische circuits doorgesneden. De tunnel bleef zo in het duister gedurende 5 tot 10 minuten. Evenveel lange minuten die de helse cadans verbraken en waarvan elkeen met genoegen genoot. Maar wij moesten vlug de zekeringen weer op hun plaats steken, vóór de komst van de oppasser."

"Ik werd in de lente van 1944 ingelijfd bij de KO (Kontrolle Scherer), die bestond uit een vijftiental Franse en Belgische politieke gevangenen. Wij moesten gyroscopische motoren controleren in een zaal die een tiental meter lang was. De controle-instrumenten lagen op een werkbank en wij beschikten over banken om op te zitten. Een collectief idee kwam bijna gelijktijdig in onze gevangenenhersenen tevoorschijn: hoe het aan boord leggen om niets te doen zonder echter gepakt te worden? Wij schoven enkele banken onder de werkbanken en zo konden enkelen onder ons beurtelings onder de werkbanken kruipen om een dutje te doen... onder de neus van de bewakers!"

Al deze vormen van sabotage, zelfs de geringste, betekenden een enorm gevaar voor diegenen die ze uitvoerden, want elke poging werd gestraft met de dood en "voor de SS en de Kapos was sabotage een algemene term die elke poging tot verzet tegen de discipline van het kamp inhield."

Een aantal executies in de tunnel of buiten herinnerde de gevangenen regelmatig aan de gevaren van dergelijke ondernemingen.

"Op een zondag werden wij allen op het plein verzameld, na het appel. Wij ploeterden in de modder, helemaal bevroren. Er heerste een ongelooflijk rumoer. Plots las de tolk van het kamp, rechtstaand op een driepoot, in het Duits, Frans, Russisch, Pools en Tsjechisch, een verklaring voor waaruit bleek dat twee mannen die beschuldigd waren van sabotage zouden worden opgehangen. Wij zagen toen de twee mannen naderen; een SS'er deed de eerste op de driepoot plaatsnemen, deed hem het koord rond de hals en gaf een flinke trap tegen de driepoot. De man bewoog een beetje. Vervolgens niets meer. Het was onze zondagse filmvertoning!"

Hier moet melding gemaakt worden van een heroïsch feit, waarschijnlijk uniek in de annalen van de concentratiekamp-wereld, en dat wij hier wensen te verhalen, hoewel het niet rechtstreeks verband houdt met het leven van de Belgen.

In februari 1944 moesten twee gevangenen opgehangen worden in aanwezigheid van alle gevangenen, verzameld op het appelplein. De SS'ers hebben toen opdracht gegeven aan de Lagerälteste I, Thomas, zelf over te gaan tot de executie. Hoewel deze heel goed wist wat het hem zou kosten als hij niet gehoorzaamde, weigerde hij tot beul voor de SS te dienen. Hij werd onmiddellijk naar de Bunker gebracht. Dezelfde taak werd toen opgedragen aan de Lagerälteste II, Szymaczak, die ook weigerde. Evenals Thomas werd hij naar de Bunker gebracht, waar beiden gefolterd en uiteindelijk afgemaakt werden bij de evacuatie van Dora, op 4 april 1945. Dergelijke moed en rechtschapenheid dwingen bewondering af, des te meer omdat zij reeds sedert 1933 gevangen waren.

De omvang van de risico's verklaart waarom andere gevangenen niet geprobeerd hebben te saboteren en al tevreden waren als ze konden overleven.

"Waarom zouden wij saboteren? De werken waren reeds danig vertraagd door de omstandigheden zelf, door de povere aangewende middelen en door de staat van de arbeiders. Waarom nog een risico lopen voor een tunnel waarvan men toch op voorhand wist dat hij niet kon worden voltooid? Men mag niet vergeten dat wij daar in 1944 zijn aangekomen en dat wij wisten dat er een landing gebeurd was. Waarom zouden wij dan verondersteld hebben dat wij wat dan ook konden afwerken?"

De manier waarop het werk op de B12, de werf waar deze getuige tewerkgesteld was, vooruitging, liet inderdaad weinig hoop er ooit het einde van te zien. Het globale plan van dit project voorzag het boren en de aanleg van niet minder dan 600.000 m2 galerijen. En het boren van de 120.000 m2 van de Wifo had al acht jaar in beslag genomen!33

De derde periode (die gaat van de winter 1944-1945, voornamelijk van januari 1945 tot de evacuaties, begin april) bracht geen enkele merkbare verandering mee in de werkomstandigheden, tenzij dat ze beïnvloed werden door de algemene verslechting van de levensomstandigheden en de bevoorradingen.

Het is moeilijk, zoniet onmogelijk, de impact van de sabotage-activiteiten op het geheel van de produktie van geheime wapens vast te stellen, want deze acties waren steeds spontaan en individueel, tengevolge van de vrees voor verklikkers.

"Ik kreeg nooit de minste richtlijn tot sabotage. Dat gebeurde spontaan bij alle gevangenen."

"De sabotage resulteerde uit een stilzwijgende overeenkomst tussen allen die eraan deelnamen."

Het was als een natuurlijke reflex, eigen aan de toestand van de gevangene, soms belachelijk, maar die toch het gevoel gaf nog te bestaan. Zich verzetten tegen de plannen en de wil van de Ubermenschen was de weerwraak van de slaven!"

Het is in ieder geval ontegensprekelijk dat de wil om het werk te vertragen en te saboteren versterkt werd door het gebrek aan gekwalificeerde arbeiders, door de slechte staat van de middelen waarover ze beschikten, maar vooral ook door de ellendige fysieke conditie van de gevangenen.

Samen brachten al deze factoren zonder twijfel belangrijke vertragingen mee in het klaarmaken van talrijke raketten en ze hadden eveneens gevolgen voor de efficiëntie van deze toestellen, waarvan de zeer complexe constructie meer dan 20.000 onderdelen bevatte.34

De wil om zich tegen de objectieven van de nazi's te verzetten, manifesteerde zich op een extreme manier bij tenminste twee Belgen, een politieke gevangene en een gedeporteerde voor verplichte arbeid, die in het bijzijn van de meestergasten en de SS'ers weigerden te werken.

"Toen ik in december 1943 van Buchenwald naar Dora werd gestuurd, heb ik kategoriek geweigerd te werken. Gedurende 4 of 5 dagen heb ik het klaargespeeld niet te werken; ik doolde door de tunnels en kwam zo te weten dat men er een reusachtige bom fabriceerde, een soort torpedo. Ik was ingedeeld in het commando 34, dat het afladen van wagons met onderdelen als taak had, en had daar te maken met een formidabele Kapo, die nooit tierde en Frans sprak. Ik zei tot hem: Ik werk niet... Ik ben beroepsmilitair en ik weiger te werken tegen de geallieerden van België. De Kapo antwoordde mij: Trek je plan, ik zal je niet verraden, maar er staat een Meister boven mij. Ik ben dan gaan zitten terwijl de anderen werkten. De Meister is aangekomen en heeft mij geslagen, me helemaal bewusteloos achterlatend. Toen is een SS'er gekomen en heeft mij verplicht recht te staan. Ik bleef weigeren te werken omdat ik een Belgische militair was met een hogere graad dan die SS'er. De SS'er kwam 10 minuten later terug met twee Groene Kapos, die mij met knuppels toegetakeld hebben, mij voor dood achterlatend. Pas toen de dooddragers mij wilden meenemen, ben ik tot bewustzijn gekomen. Gelukkig kwam er juist een Franse dokter voorbij; hij heeft mij verzorgd en in zijn Block laten opnemen, met 10 dagen vrijstelling van arbeid. Deze dokter heeft mij een Franse communist gestuurd om mij de les te spellen. Hij kwam mij zeggen dat ik moest werken en zoveel mogelijk saboteren. Ik ben erin geslaagd mij te laten hospitaliseren met pleuritis, daarbij complete afstomping voorwendend. Na een tiental dagen, op 4 februari 1944, werd het hospitaal geëvacueerd. Ik maakte deel uit van een van die beruchte doodskonvooien en kwam in het uitroeiingskamp van Majdanek terecht."

"Als werkweigeraar (voor de verplichte arbeidsdienst) werd ik in juni 1944 aangehouden. Na een kort verblijf in de gevangenis van Doornik werd ik met een volle trein Belgen en Fransen naar Nordhausen gestuurd, waar wij verplicht werden te werken in de fabriek X die Junkers-vliegtuigmotoren bouwde. Ik weigerde te werken. Ik werd toen aangehouden en naar een disciplinair commando gestuurd waar wij kolen moesten lossen. Vervolgens werd ik naar de gevangenis van de Gestapo te Nordhausen gevoerd. Ik werd zonder aanwezig te zijn veroordeeld tot het concentratiekamp. Zo kwam ik in Dora terecht... ditmaal als politiek gevangene."

Het sociale leven

Hoewel de concentratiekampen een abnormale wereld vormden, "een wereld à la Céline " (volgens David Rousset) met beklemmende angsten, vertoonden zij toch enkele kenmerken eigen aan ieder sociaal leven.

De relaties tussen de gevangenen werden deels bepaald door de verschillen in de taal, cultuur en politiek. Ondanks het feit dat zij hetzelfde ellendige lot deelden, waren er dikwijls tegenstellingen tussen de verschillende etnische groepen. Zo schijnt er een zekere strijd geheerst te hebben tussen de Frans-Belgische clan en de Slaven, t.t.z. de Russen en de Polen, met inbegrip soms van de Tsjechen en de zigeuners, hoewel tal van uitzonderingen opgemerkt werden op dit punt.

"Er kan gesteld worden dat de relaties van de Belgische politieke gevangenen met de andere Westerse politieke gevangenen voortreffelijk waren; hun verstandhouding met de Oosteuropeanen - over het algemeen geen politieke gevangenen - was daarentegen verre van voorbeeldig en soms zelfs zeer gespannen."

De uitbuiting en het prikkelen van deze nationale spanningen maakten trouwens deel uit van de SS-politiek.

De brutale confrontaties tussen de nationaliteiten, tussen de politieke gevangenen en die van gemeen recht, de vermenging van sociale klassen en generaties, de honger en de kwellende angst waren even zoveel middelen om de waardigheid te breken en te komen tot een totale ontreddering van het individu... wat in feite het "filosofisch" doel van de concentratiekamp-wereld was.

"Anderzijds liet het tegenover elkaar opstellen van Häftlinge toe, hun gezamenlijke kracht des te meer te verminderen. Het groeperen van Belgen, Fransen of welke andere groep ook die affiniteiten kon vertonen, bracht het risico met zich mee dat interne weerstandsgroepen het licht zouden zien en spoedig een niet te verwaarlozen omvang zouden nemen."

De verstandhouding tussen de Belgen onderling werd vooral gekenmerkt door solidariteit en bezorgdheid om elkaar wederzijds bij te staan, wat zich uitte in de mate van de persoonlijke mogelijkheden en affiniteiten. Er bestond geen echte organisatie voor wederzijdse hulp of weerstand.

"Iedereen probeerde zijn hachje te redden; ik heb geen georganiseerde groep gekend."

"Er moet eerder over vriendschap dan over solidariteit gesproken worden, want het waren de persoonlijke banden tussen de individuen die aan de oorsprong van de meeste hulpacties lagen."

Tal van factoren kunnen dit gebrek aan organisatie verklaren. De eerste was de verspreiding van de Belgen over de verschillende commando's en hun relatief beperkt aantal ten opzichte van de totaliteit van de bevolking in het kamp. Wij herinneren er hier aan dat de Belgen in november 1944 slechts 6% van de totale bevolking van het complex Dora-Mittelbau uitmaakten.

"In mijn ploeg was ik volledig alleen, als enige Franstalige tussen Oekraïeners, Tsjechen en Polen."

"In het begin leefde ik uitsluitend met Russen. De Belgen waren niet talrijk in de groepen waarmee ik vervolgens in contact kwam."

"Aangezien ik mij wegens een vluchtpoging in een strafcommando bevond met 3 Belgen, waarvan 2 Vlamingen, was er bijna onmogelijk van organisatie sprake, aangezien de contacten van de gestrafte gevangenen met de politieke gevangenen van de andere Blocks zeer moeilijk waren."

Door de lange werkuren, waarbij nog de nodige tijd voor de trajecten naar de werven, de appels en de verdeling van het voedsel gevoegd moet worden, was er bovendien slechts bitter weinig tijd over om zich te organiseren.

"Het was zeer moeilijk om de in de verschillende commando's verspreide Belgen te verzamelen, om de goede reden dat wij het werk aanvingen om 6 uur en 's avonds pas omstreeks 8 of 9 uur, na het appel, eindigden. Vervolgens gingen wij slapen, want men moest absoluut recupereren als men dat wilde volhouden."

"De beurtrol van de ploegen (Schichte) - Früh-Schicht, Mittag-Schicht en Nacht-Schicht - die respectievelijk van 6 tot 14 uur, van 14 tot 22 uur en van 22 tot 6 uur werkten, maakte dat wij meestal slechts de gelegenheid hadden elkaar te kruisen met amper de tijd enkele woorden te wisselen."

Het samenkomen had vooral tot doel: het "organiseren". Ook om te saboteren, nieuwtjes te verspreiden,... maar vooral om elkaar zowel moreel als materieel te ondersteunen.

"Wanneer het enigszins mogelijk was, wandelden wij in groepjes, na het appel... en wij hadden het over ons vaderland en de militaire situatie. Slechts weinigen spraken over hun familie, want dit kon het moreel van de anderen beïnvloeden."

Maar allen die, dankzij hun plaats binnen de interne administratie van het kamp, hun medegevangenen konden helpen, hetzij door hen een Schonung (rust)-ticket te bezorgen, of door een supplement aan voedsel, kleren, verband, houtskool of een betere job, werden geconfronteerd met een pijnlijk gewetensprobleem: dat van de selectie.

"Het was voor niemand mogelijk iedereen te helpen en het moreel was vooral afhankelijk van de materiële hulp die men kon bezorgen."

Er moest dus gekozen worden wie ervan te laten genieten, "en het waren, heel natuurlijk, de naasten die verkozen werden."

Het ging dus eerder om solidariteit, beperkt tot enkele personen, dan de organisatie van een nationale groep. Maar aan dergelijke tussenkomsten, soms grandioos, soms miniem, hadden velen hun leven te danken.

"Deze die het overleefd hebben en die naar hun vaderland konden terugkeren, zijn diegenen die de vriend gevonden hadden die hen op het gepaste ogenblik kon helpen."

Deze manifestaties van onderlinge hulp, van vriendschap, tederheid, mededeelzaamheid en respect, waren ontelbaar. Zij vormden de hardnekkige negatie van het systeem van systematische vernedering, op punt gesteld en toegepast door het Herrenwerk, in de optiek van een onmetelijke en absurde boetedoening. Deze daden, deze glimlachen beletten dat de gevangenen geloofden, toen zij het meeste getroffen waren zowel op psychisch als moreel vlak, dat zij echt "verdoemden, symbolen van het Kwaad, en geen mensen" waren35 en gaven hen opnieuw het volle "recht op leven".

"Aangezien ik van een geprivilegieerd statuut binnen een administratief commando genoot, heb ik steeds mijn soep aan mijn vriend gegeven."

"Wanneer de apotheker van dienst was te Dora, hield ik zijn portie koffie en soep opzij en waakte erover dat ze niet gestolen werd."

"Het was ijskoud in de wagons die ons elke dag naar de werf voerden. Wij drumden tegen elkaar aan, wij persten ons tegen elkaar, elkaars rug wrijvend en wij voelden hoe een weldoende warmte ons doorstroomde. Ongelooflijk hoe de menselijke warmte de koude kan doen verdragen."

"Wat een vreugde wanneer ik, toevallig, bij het aflossen van een ploeg, in het Block een kameraad zag die ik vroeger gekend had. Wij hadden slechts de tijd elkaar te kruisen, maar ik herinner mij met ontroering die vluchtige gesprekken; zij hadden een onvergelijkbare smaak van sympathie en tederheid."

"In Harzungen, terwijl ik me in het Revier bevond, maakte ik kennis met M. Wij werden onmiddellijk vrienden. Toen wij het Revier verlieten, hebben wij ervoor gezorgd in dezelfde tunnel te geraken, te Woffleben. Wij hadden niet dezelfde taak; ik moest boren en hij stenen laden. Maar aangezien hij ouder was dan ik, probeerde ik hem zoveel mogelijk te helpen. Helaas, omdat hij doof was, was hij het mikpunt van de Kapos. Wanneer wij een poosje konden rusten, spraken wij over onze familie. Hij vertelde mij over zijn vrouw, over zijn mooie stad Francorchamps, over zijn boeken. Wij bereidden de goede schotels die we na de bevrijding zouden smullen, en terwijl wij de luizen en andere parasieten verjaagden, maakten wij toekomstplannen. Hij werd een vader voor mij, wij hielpen elkaar. Toen wij aan dysenterie leden, deelden wij de brokken houtskool die wij in de tunnels vonden. Op zekere dag merkte ik dat zijn vinger omzwachteld was door een stukje linnen, vastgemaakt met een koordje. Hij vertrouwde me toe dat hij er zijn trouwring in verborgen hield, die hij wonderlijk voor de controle verborgen had kunnen houden, bij zijn aankomst in het kamp. Die trouwring was een obsessie voor hem. Hij wilde hem bewaren, kost wat kost. Met dat goud had hij zich eten kunnen verschaffen of een mooie plaats kunnen bekomen in het kamp. Neen, zei hij, mijn vrouw heeft mij deze ring rond de vinger gedaan; zij zal hem mij afnemen, of anders jij, in deze rotboel.

Samen werden wij naar het kamp van Ellrich gestuurd, en van daaruit werden wij in één van die doodstreinen geladen. We verbleven er twaalf dagen na elkaar, als beesten, bijna zonder eten of drinken. En het is in die sinistere wagon, op 13 april, negen dagen voor de bevrijding, dat M. in mijn armen stierf. Ik heb zijn trouwring genomen en wenend beloofd dat ik dat stuk van hemzelf naar zijn echtgenote zou brengen.

Enkele dagen na mijn terugkomst in het vaderland, op 6 juli, heb ik eindelijk mijn pijnlijke belofte kunnen verwezenlijken en aan zijn echtgenote die trouwring overhandigt, waarvoor M. zijn leven opgeofferd had."

Om te strijden tegen de geestelijke verstikking, die verraderlijk alle wilskracht bederft, poogden de Belgen, zoals de andere nationaliteiten36 het ook deden, elkaar moreel te ondersteunen door een hele reeks intellectuele, politieke of culturele activiteiten.

"Het geestesleven van het merendeel van de gevangenen werd volledig beheerst door de obsessie aan voedsel te geraken. Zij hadden het slechts over keukenrecepten die ze onophoudelijk herhaalden. Alleen het militaire nieuws interesseerde iedereen. Maar het wantrouwen dat dikwijls de verstandhouding tussen de gevangenen kenmerkte, beperkte de uitwisseling van standpunten."

Er waren er die, om de leegte te bestrijden, "prachtige schaakspelen vervaardigd hadden met ijzerdraad en gedurende uren verdiept waren in hun strategieën".

Anderen organiseerden gesprekken gedurende de zeldzame pauzes die de gevangenen genoten.

"Niet iedereen was altijd akkoord, maar dat bracht tenminste wat animatie."

In sommige, welbepaalde gevallen hadden er zelfs echte "conferenties" plaats.

"Ik moet toegeven dat ik gedurende de twee maanden die ik in een commando heb meegemaakt, het zuiverste geestesgenot gesmaakt heb, in het bijzonder dankzij mijn ploegmaat, een inwoner van Lyon, één van de meest ontwikkelde mannen die ik ooit gekend heb. Wij noemden hem geleerde Cosinus, en dat was helemaal niet spottend bedoeld. Hij kon over alle onderwerpen meepraten en nooit werd er tevergeefs op zijn uitgebreide kennis beroep gedaan. Hij kon op een zeer eenvoudige manier de gegevens van een probleem aan zijn medesprekers uitleggen en op lumineuze wijze een oplossing geven. Zo heeft hij ons het belangrijkste van de theorieën van Einstein inzake relativiteit bijgebracht zonder dat zijn toehoorders ook maar één moment de indruk hadden door de omvang van het onderwerp overrompeld te worden."37

In deze hel werd eveneens een aanzienlijk aantal teksten en gedichten geschreven. Dikwijls schrikwekkend bondig, vertonen deze geschriften frequent een surrealistisch karakter, te wijten aan het feit dat de woorden, overrompelend door hun betekenis, geen betekenis meer hebben:

  "Zo vreemd, die mannen,
  Door al dat lijden,
  Spraken niet meer een gekende taal
  Men kan er in herkennen het geven van
  Echte woorden, sinaasappelen, de zon, het woud,
  Eénmaal het gebruik verdwenen
  Van de taal
  Bleef de dichter alleen, temidden lijken
  Van woorden, verlamde woorden."38

Maar schrijven of dromen, over vroeger, over later, over de zoetheid van het leven eenmaal deze slechte droom voorbij, kwam neer op het "bezweren van de angst en reeds triomferen".39

"Ellrich... het was in juni, wij spraken over Rostand
 En zijn dood te paard, in volle galop. Een ogenblik maar.
 Wij hadden ons afschuwelijk lijden vergeten,
 Het onterend kostuum, de moorden in kadans,
 Het Lager, de Meisters, onze meedogenloze beulen."40

Tenslotte bleef ons de humor, de spot, het sarcasme, de woordspelingen, laatste toevluchten van diegenen die niet meer vrij zijn in stilte te denken.

"Dankzij de macht van het lachen, konden wij ons nog redden!"

Dikwijls was het zwarte humor:

"Gedurende de nieuwjaarsnacht werden wij gewekt door Y, verkleed als kerstman. Met lage en lugubere stem bezong hij de droefenis van het voorbije jaar, zodat wij huiverden van vrees... Toen kwam G, een Rus, op dezelfde manier verkleed, die het lied verderzong, maar op een heel andere toon."

Soms onvrijwillige humor:

"Ik heb veel gelachen bij mijn aankomst in het kamp... toen na de welkomstrede van de SS'ers, waarbij ze ons uitlegden dat wij hier waren om te creperen, dat wij binnengekomen waren door de deur, maar dat de enige uitgang de schoorsteen van het crematorium was, mijn buur in de rang zei: Ik heb al erger meegemaakt... ik heb mijn legerdienst volbracht!"

Deze spottende reflex, die de gebruikelijke waardeschaal waarin alle gedeporteerden waren vernederd tot het statuut van Scheisse,  destabiliseerde en nam soms de revancherende trekken van een studentengrap aan.

"Eén van ons had een pakje ontvangen met daarin een prachtige lange onderbroek. Na verloop van tijd bleek het absoluut noodzakelijk om ze te wassen. Maar hoe? Hij sprak erover met een Fransman die in de keuken werkte. Die stelde hem zeer behulpzaam voor dat karweitje voor hem op te knappen... Hij liet de onderbroek doodgewoon koken in de soep van de SS, die deze nochtans zeer naar hun smaak vonden. Wij hebben daar maandenlang om gelachen, maar velen werden opgeknoopt voor veel minder dan dat!"41

Deze intermezzo's brachten echter slechts een korte ontspanning.

"De angst was steeds latent aanwezig bij iedereen... Hoe langer mijn gevangenschap duurde, hoe meer mijn lach vermengd werd met mijn vrees."

Vrienden werden helaas dikwijls heel spoedig van elkaar gescheiden: verandering van werkplaats, transport of overlijden, dit alles had voor gevolg dat de vriendschapsrelaties maar betrekkelijk kortstondig waren.

"Het hardst te verduren was het feit dat de doden, vooral te Ellrich, zodanig talrijk waren. Nog maar pas had men vrienden gemaakt of deze stierven of werden overgeplaatst. Men moest zich standvastig nieuwe vrienden zoeken te maken."

"De grond van de zaak was de willekeur en de voortdurende verandering... Een mens kan zich aanpassen aan zeer harde levensvoorwaarden, maar niet aan voortdurende verandering."

Het gevoel, dat de solidariteit betoond in deze omstandigheden dè grote les blijft van de gevangenschap, wordt gedeeld door het merendeel van de overlevenden van dit kamp, zoals trouwens in alle andere kampen. Enkele zeldzame stemmen, vooral onder de ouderen van Dora-Mittelbau bestrijden dit, omdat het in hun ogen slechts een mythe is.

"Laat ons spreken over de solidariteit... solidariteit tussen degenen die zich een gemakkelijk werk hadden kunnen verwerven, ja, dat wel, maar niet met de anderen. Zij die goed zaten, deden ijverig hun best om hun plaats te behouden!"

Men moet weten dat er in Dora een Belg geweest is die de gevangenen mishandelde, en daarvoor veroordeeld werd tot de doodstraf in 1946, bij het proces te Breendonk42; een andere, waarvan bewezen werd dat hij gewelddadig was jegens zijn medegevangenen, werd het statuut van Politieke Gevangene geweigerd.43

Deze opmerking doet ons echter nadenken over het zeer delicate en altijd zeer bijzondere karakter van de verstandhouding tussen de grote massa gevangenen en de leden van de interne administratie, die voor het grootste gedeelte ook gevangenen waren.

"Er moet opgemerkt worden dat het slechts heel uitzonderlijk was dat de gevangenen in contact kwamen met de SS. Over het algemeen kregen diegenen die dit overkwam niet meer de kans om er achteraf nog over te praten."

"Het SS-apparaat was volledig buiten het kamp gelegen. De SS kommandeerde de wegen die naar het concentratiekamp-wereldje leidden."44

Hoewel de SS-ers reeds vanaf 1934 persoonlijk instonden voor de bewaking van de kampen en de werkcommando's, droegen zij spoedig de complete praktisch-organisatorische macht over het concentratiekamp-leven over aan een hiërarchie van gevangenen die zijzelf in het leven geroepen had en die fysiek verantwoordelijk waren voor de goede uitvoering van de taken.

"Dit systeem bevrijdde de SS van het merendeel der lasten en liet toe zich vrijer bezig te houden met de eigen bureaucratie en de eigen zaken. Maar het had diepere redenen en meer diepgaande gevolden. Het bestaan van een aristocratie onder de gevangenen, die over macht en privilegies beschikte en autoritair optrad, belemmerde elke poging tot vereniging van de mistevredenen en de vorming van een homogene oppositie. Zij was tenslotte - en dit alleen al was in die concentratiekamp-wereld een voldoende en definitieve bestaansreden - een prachtig instrument van corruptie. De buitenissigheid van de straf, eigen aan de SS, eiste, als absolute noodzakelijkheid, het bestaan van deze aristocratie."45

"Het is niet zonder enig raffinement in het genot dat de SS toekeek hoe de gevangenen-aristocratie op verbeten wijze de gevangene, die aan haar voeten lag, mishandelde met laarzenstampen en gummiknuppels."

"De bureaucratie is geboren met de kampen. Zij is er een essentieel bestanddeel van."46

Maar de uitbreiding van de oorlog "verplichtte de SS de omvang van de zogezegde kampen voor verplichte arbeid danig uit te breiden en leverde zodoende de bureaucratie een nieuwe en zeer brede ontwikkelingsbasis.47 Het beheer, de organisatie en de discipline binnen dit onvoorstelbare Babel vereiste talrijk personeel! Door de veelheid en de diversiteit van de taken veranderde de samenstelling van de bureaucratie en haar rol werd genuanceerder. Het werd mogelijk voor mannen die geen gewone boeven of cynische folteraars waren, om er zich te integreren. De strijd op leven en dood om de macht in de kampen kende daardoor wel nieuwe en soepele compromissen, maar werd ook feller. De mogelijkheden die ontstonden door een verruiming van de arbeid, hebben aan de bureaucratische top een smalle basis van relatieve onafhankelijkheid gegeven en bijgevolg de corruptie van deze aristocratie nog verdiept".48

De weggevoerden werden geconfronteerd met de keuze tussen twee alternatieven die voor altijd tegenstrijdig en onherleidbaar zullen blijven, omdat ze verbonden zijn met de opvatting zelf die de individuen hebben over hun bestaan: de eeuwige tegenstelling tussen het "pragmatisme van het minste kwaad" en de "weigering van elk compromis".

"Het te weigeren zou voor hem gevaarlijk en voor ons vergeefs zijn, vermits een andere collaborateur van de SS-ers zijn plaats zou innemen en zijn jaarlijkse rente zou innen. Daarenboven kan hij soms vrienden helpen of zelfs redden. Het spreekt vanzelf, het dringt zich op dat de ongeschikten zouden opgeofferd worden. Dat maakt geen probleem uit! Hier moet de zedenleer zich aanpassen aan de theorie van het minste kwaad. Maar nooit zal ik dergelijke kleingeestige uitvluchten van een misvormd geweten aanvaarden."49

Het clandestiene leven

Vermits er onder de Belgen geen georganiseerde groepen waren, bestond er ook geen echte verzetsbeweging onder hen. Maar daarom mag men nog niet spreken van berusting. De sabotages en de pogingen tot sabotage, alsook de talloze blijken van solidariteit bewijzen voldoende hun wil vol te houden en te weerstaan aan de nazi's.

Generaal Woussen, die in oktober 1943 in het kamp toekwam, werd spoedig erkend als de morele chef van de Belgen te Dora, evenzeer omwille van zijn persoonlijkheid en zijn charisma als om het feit dat hij de hoogste Belgische officier in rang was in het kamp.50

"Mijn landgenoten hebben in mij heel vlug iemand menen te herkennen aan wie men zich, zonder mezelf te willen loven,... kon toevertrouwen,... iemand waarmee men kon praten over zijn ellende, zijn miserie, in ogenblikken van ontmoediging. Een biecht soms; het woord is overdreven, maar daar trok het toch een beetje op... En zo werd ik, zonder het te willen, de morele chef van de Belgische gemeenschap."

En het was wegens deze kwaliteiten dat verscheidene personen hem vroegen aan te sluiten bij de internationale verzetsbeweging die op dat ogenblik gestalte kreeg in het kamp. In Dora bestonden namelijk verschillende verzetsgroepen, die gevormd werden door Duitse communisten die door de gevangenenleiding van Buchenwald gestuurd werden, Polen, Tsjechen, Russen en Fransen. Deze gevangenen werden echter, zoals wij reeds vermeld hebben, verraden door een verklikker en een aantal onder hen werd in november 1944 gearresteerd. Ten gevolge van deze arrestaties vonden trouwens de verschillende golven ophangingen, waarover wij het reeds hadden en waarvan vooral de Duitsers en de Russen het slachtoffer werden, plaats in februari en maart 1945.51

"Ik werd eerst gecontacteerd door een Rus, die mij op de volgende manier aansprak (men noemde elkaar steeds bij de voornaam): Joseph, geloof jij echt dat wij ons bij de evacuatie zullen laten afslachten door die beesten?

Op dat ogenblik, het was in 1944, hadden wij begrepen dat de Duitsers het onderspit zouden delven, de oorlog verloren hadden. Hij vervolgde: Wij gaan ons niet laten afmaken, wij gaan de uitkijktorens aanvallen en bezetten.

Ik antwooordde slechts: Met blote handen de uitkijktorens overrompelen?

Later kwamen zij terug op het onderwerp, met z'n tweeën of drieën: En jullie, de Belgen, wat denken jullie te doen?

Vervolgens hebben twee Fransen mij op de man af de vraag gesteld hebben of ik ja of neen wilde deel uitmaken van een organisatie waarvan Buchenwald de basis was, en die vertakkingen had te Dora. Ik heb hen geantwoord dat die vraag effectief diende overdacht te worden. Het was op een avond, op de hoek van een barak. Ik zei hen dat ik mijn landgenoten niet wilde verplichten zonder er eerst over te hebben nagedacht.

Ik heb tenslotte geweigerd met deze woorden: Vinden jullie niet dat wij zo reeds ongelukkig genoeg zijn? Als het ogenblik van de evacuatie komt, zullen wij wel zien wat er gedaan moet worden; laten wij elkaar op dat tijdstip terugzien."

De generaal weigerde zich in dit avontuur te storten omdat hij vreesde dat er verklikkers op de hoogte waren, omdat hij wist dat de samenzweerders niet over wapens beschikten en omdat hij hun plannen nutteloos en vermetel achtte. De tragische afloop bevestigde ten andere dat zijn vrees niet ongegrond was.

"Naar mijn mening was het volstrekt onmogelijk iets te ondernemen; er was een zeer strenge bewaking... men wist niet wat er elders gebeurde; wij tastten volledig in het duister... en wij hadden een groot gebrek aan middelen."

Hoewel hij zijn landgenoten had geraadpleegd alvorens zijn beslissing te nemen, waren er toch enkele gevangenen die het hem kwalijk namen het voorstel geweigerd te hebben:

"Ik werd beledigd met alle mogelijke scheldnamen, van lafaard tot bangerik."

J. Woussen verkoos boven deze vorm van actief verzet, waarvan hij de kansen op succes als onvoldoende beschouwde, een "actief, passief verzet".

Andere Belgen besloten een andere houding aan te nemen ten opzichte van de "verzetsorganisatie". Eén onder hen, J genaamd, en ingedeeld bij het Revier te Dora, sloot zich aan bij het verzet dat er georganiseerd werd door de Fransen en de Duitsers, met de medewerking van de Tsjechische geneesheer Jan Cespiva.

Andere landgenoten werden door leden van deze verzetsgroep gecontacteerd.

"Twee Fransen zijn mij begin 1945 komen opzoeken om mij hun projecten voor te stellen en mij te vragen of ik Belgen kon contacteren om zich bij de Franse groep te vervoegen. Ik sprak er met een vriend in mijn commando over en hij raadde mij aan te wachten omdat hij vond dat de Fransen die in het Revier verzameld waren te praatziek waren en zich te veel met politiek bezighielden. Als men naar hen luisterde, zou men gedacht hebben dat zij reeds over de samenstelling van de komende Franse regering aan het discussiëren waren!"

Een andere Belg vernam eveneens het bestaan van deze organisatie door zijn contacten met de Fransen van het Revier, die hem vroegen TSF-lampen mee te brengen uit de tunnel.

"Ik heb, samen met andere Belgen, radiomateriaal gestolen om een ontvangsttoestel in elkaar te kunnen steken, om zo naar de nieuwsberichten van de geallieerde zenders te kunnen luisteren."

"Er werd inderdaad een ontvangsttoestel gemonteerd dat bij de controles van het ene Block naar het andere verhuisde."

Maar dezelfde getuige merkt eveneens op dat, over het algemeen, "de Belgen, en dan vooral degenen die van Breendonk kwamen, verkozen de raad van de generaal op te volgen."

Zoals hij opteerden ze voor een systeem van passief verzet:

"Er bestaan verschillende soorten verzet in de omgekeerde wereld van de concentratiekampen."

Andere clandestiene activiteiten zorgden, op verscheidene manieren, voor het instandhouden van het moreel, "conditio sine qua non" voor alle overlevingskansen, zoals "diegenen die weergekomen zijn" het voortdurend herhaald hebben.

"De pessimisten, zelfs zij die als een kleerkast gebouwd waren, zijn allen daar gebleven."

De informatie speelde een essentiële rol bij al deze activiteiten. Want, in tegenstelling tot wat men dikwijls denkt, waren de politieke gevangenen niet afgesloten van elke bron van informatie. De luidsprekers die in sommige Blocks geïnstalleerd waren, dienden niet alleen om de orders van de SS te verkondigen; zij zonden eveneens Duitse oorlogscommuniqués uit, "tenminste wanneer die in het voordeel van de Duitsers uitvielen."

"Vanaf maart 1945 werd deze uitzending (in Dora) trouwens geschorst. De nieuwsberichten waren waarschijnlijk te slecht."

Ondanks het tendentieuze karakter verschaften deze communiqués kostbare inlichtingen aan diegenen die ze konden interpreteren.

"De informatie van de Duitse radio liet ons dikwijls toe de militaire situatie te evalueren. Zo kondigde het journaal van 3 september 1944 gevechten aan in de richting van Antwerpen, langs de autosnelweg. Wij hebben eruit besloten dat Brussel bevrijd was."

Enkele gevangenen kregen de kans radio's die eigendom waren van Duitsers te benaderen.

"Ik had een vriend die belast was met het reviseren en onderhouden van radio's van Duitse militairen, en die er gebruik van maakte om naar buitenlandse zenders te luisteren."

"Als schrijnwerker was ik tewerkgesteld bij een burger in het dorp Ellrich zelf. Daar kreeg ik de gelegenheid naar de radio te luisteren. Zo vernam ik op Kerstmis iets over het von Rundstedtoffensief... waarrond de Duitsers trouwens veel publiciteit maakten."

"Ik kende een Franse kameraad die elke dag naar de radio luisterde, omdat hij assistent was van een geneesheer. Door onze contacten met de Fransen kregen wij informatie over de landingen en vernamen wij de bevrijding van Parijs en Brussel, evenals Bastogne en het von Rundstedtoffensief."

"Dankzij een Oostendse vriend, die tewerkgesteld was bij de radiowagens van de SS en naar de communiqués luisterde, kreeg ik informatie die ik doorspeelde aan enkele personen die het geheim konden bewaren, zonder hen ooit mijn persoonlijke bron te verraden."

In een heel bijzonder geval gebeurde dit beluisteren zelfs met de toestemming van een SS'er.

"Ik was Schreiber Arbeitseinsatz te Woffleben-B12. Daar beschikten wij sinds 1944 over een radio, dankzij een ambtenaar van de Arbeitseinsatz, Untersturmführer S. Zwerger, een berouwvolle Oostenrijkse SS'er, die ons steeds geholpen heeft. Dat heeft geduurd tot zijn desertie, in maart 1945."

Maar de gevangenen zetten steeds hun leven op het spel wanneer zij probeerden de Engelse uitzendingen te ontvangen. Twee jonge Belgen, amper 16 en 17 jaar oud, ondervonden dit op dramatische wijze.

"Wij waren kamerknecht in dienst van de Duitsers in Harzungen en luisterden naar de radio van zodra zij zich verwijderden; zo konden we nadien het nieuws verspreiden. Op Pasen, in april 1945, werden we echter op heterdaad betrapt. Ze hebben ons toen een ernstige rammeling toegediend en we werden ten dode opgeschreven. We werden op miraculeuze wijze gered door de plotse evacuatie van het kamp, vier dagen later, zoniet waren we vast en zeker opgehangen."

In sommige commando's bestonden er clandestiene radio's, samengesteld uit links en rechts gestolen losse onderdelen. Verscheidene overlevenden hebben het bestaan vermeld van een radio in de barakken, te Dora zelf. Anderen hebben het over "de radio die in de tunnel gebouwd werd door technische ingenieurs."

Maar de radioinformatie was niet de enige bron die tot bij de gedeporteerden doordrong. Het persoonlijke contact met vrije of vrijwillige arbeiders, met krijgsgevangenen "die vrijer waren in hun bewegingen", met Duitse meestergasten, sommigen min of meer anti-nazi, of soms zelfs met sommige SS'ers, vormde een verscheidenheid aan waardevolle informatiebronnen.

"Ik had een vriend apotheker die ingedeeld werd bij het Revier, waar hij onder andere de SS'ers moest masseren. Het was een onverhoopte bron van inlichtingen aangezien die SS'ers, zelfs in zijn aanwezigheid, nieuwtjes uitwisselden, die hij dan zo vlug mogelijk doorvertelde."

De nieuw aangekomen gevangenen werden overstelpt met vragen; ook op die manier kregen de al lang gedeporteerden informatie over de evolutie van de militaire situatie.

"Toen ik in Dora aankwam, ontmoette ik er de generaal die om informatie kwam. Hij was teleurgesteld, want ik had 14 maanden in Breendonk gezeten en bracht dus geen vers nieuws. Maar hij kreeg de gelegenheid met een andere nieuw-aangekomene te spreken, die uit de Sint-Leonardusgevangenis kwam."

"Daarbij waren er de kranten, deze die o.a. de burgerlijke meestergasten lazen in het bijzijn van de gevangenen en soms achterlieten. Maar ook deze, die we pikten in de wc's van de SS - die we eerst moesten reinigen - en dan meebrachten naar het kamp."

Tenslotte was er de post als die, hoogst uitzonderlijk, de gevangenen bereikte.

"Ik ontving een brief van mijn echtgenote. Hij werd mij stiekem overhandigd door de SS-officier O. Khiel, chef van de Vermessung te Woffleben."

"Eind oktober ontving een vriend, via Zwitserland, nieuws van zijn echtgenote, die hem meldde, via een hele resem allusies, dat Ronse zonder schade werd bevrijd en dat de pro-Duitse burgemeester aangehouden werd: Leo is op zijn beurt met pension te Gent, schreef ze."

Al deze nieuwsberichten waren een grote steun voor het moreel van de gevangenen en de verspreiding ervan, overeenkomstig de wetten van de meest geheime clandestiniteit, via de "bouteillons", t.t.z. de publieke geruchten, was één van de meest stimulerende factoren in de strijd die deze "martelaars"52 moesten leveren om te weerstaan en te overleven.

Door verschillende bronnen met elkaar te confronteren, konden ze een en ander verifiëren en dat verschafte over het algemeen een nogal grote juistheid aan deze informatie.

"Het gebeurde dat de SS zelf exact nieuws vroeg aan de gevangenen."

Maar de modaliteiten zelf van de verspreiding van deze nieuwsberichten lagen toch ook ten grondslag aan talrijke "vervormingen":

"Een enorm aantal kwakkels deed de ronde."

"Op zekere dag opende een burgerlijke meestergast zijn krant in het bijzijn van de gevangenen. Zo vernamen wij de landing van 6 juni. De dag daarop deden verhalen de ronde over de bevrijding van Parijs. Deze geruchten berokkenden enorme schade aan de gedeporteerden, omdat ze daardoor een spoedige bevrijding verwachtten. Ze werden niet uitgevonden met de bedoeling te demoralizeren, maar de resultaten ervan waren soms desastreus."

"Meermaals hadden we ondervonden dat al te optimistische kwakkels zeer zware gevolgen konden hebben voor het moreel van de gevangenen. Daarom trachtten we ons zoveel mogelijk te houden aan het nieuws en de situatieschetsen van de Harzer Tageszeitung die we soms uit de zakken van de Meisters konden meepikken en binnensmokkelen. De Duitse nederlagen moesten uiteindelijk (zij het met vertraging) toch erkend worden. Wel bracht het nieuws van het aanvankelijk succesvolle von Rundstedtoffensief tijdelijk heel wat schrik teweeg."

Elke religieuze activiteit was strikt verboden in het kamp.

"In Dora loochenden de priesters dikwijls hun priesterschap, want anders stuurden de SS-ers hen naar disciplinaire commando's om hen te liquideren. Ikzelf heb bij mijn aankomst verklaard leraar te zijn om bij mijn gezel te kunnen blijven. Anders waren wij naar Dachau gestuurd."

Nochtans waren er priesters die niet aarzelden de doodstraf te riskeren om aan hun medegelovigen de steun van hun geloof en, wanneer mogelijk, de praktijk ervan te brengen.

"Op tragische uren weerklonk 's avonds, voor het slapen, de stem van pastoor D en hoewel elke manifestatie strikt verboden was, richtte hij, in naam van ons allen, een kort gebed tot God om hem te vragen ons bij te staan en te steunen in deze harde beproevingen. Hij bad in ons aller naam voor de doden en de stervenden."

"Er was een religieus leven, maar wel volledig verborgen. Er bestond geen enkele groepering van gevangenen om religieuze of filosofische overwegingen - dit zou heel streng bestraft geweest zijn - maar enkele priesters slaagden erin aan hun naaste de communie te geven."

"JP, de Franse pastoor, bezat hosties. Men zei dat hij ze kreeg via Duitsers."

"Er werden hosties gestolen in de kerk van Nordhausen om de pastoor van Braine-le-Comte toe te laten zijn mis op te dragen. Een Fransman was aangesteld om in de tabakfabriek van Nordhausen te werken. Vandaaruit bereikte hij via een verluchtingsbuis de kerk van Nordhausen, vanwaar hij hosties meebracht."

"Gedurende de Paasweek in 1945 schreven drie katholieke priesters, gevangenen te Blankenburg, in het Latijn een clandestiene brief naar de pastoor van deze parochie: Eerwaarde Pater, sumus hic tres sacerdotes catholici in captivitate adducti..., waarin zij smeekten hen gewijde hosties te bezorgen voor het Paasfeest. De Duitse priester voldeed aan hun verzoek en overhandigde aan de drager van de brief, een vrije arbeider, de heilige hosties."

"In Dora slaagden enkelen er zelfs in, als een eerder banaal exploot, de pastoor van Braine-le-Comte, J, tot secretaris van de Schreibstube te laten aanstellen, hoewel hij geen woord Duits sprak. Vervolgens slaagde men erin hem droge rozijnen te bezorgen en zo kon J een aantal keren het Heilig Offer vieren in het administratief centrum van Dora, rond twee uur 's morgens."53

In Dora werden soms op eenvoudige, maar zeer vrome wijze, zegeningen gegeven met het Allerheiligste.54

Soms ook "vroeg een groep een onderrichting of een gemeenschappelijk gebed en men sprak dan over een tour de boulevard doen; hetgeen kan vertaald worden als het over en weer lopen over de cementen paden die de Blocks verbonden."55

"Onze Stube bestond uitsluitend uit Vlamingen. Met de goedkeuring van de meerderheid bad ik er elke avond luidop de rozenkrans. Op Kerstavond konden enkelen in het geniep een gebedsavond bijwonen die door de prior van Maredsous geleid werd. Dit gaf nieuwe moed aan de gelovigen."

Maar al deze activiteiten bleven, zoals reeds gezegd, clandestien en waren bijgevolg slechts toegankelijk voor een zeer beperkt aantal gevangenen: diegenen die zich toevallig in de nabijheid van priesters bevonden.

Katholieken, agnostici of atheïsten, ieder moest in zijn diepste roerselen de nodige kracht zoeken om zijn hoop te voeden.

Naast degenen die poogden zich te organiseren in het verzet, of gewoonweg probeerden te overleven binnen het kamp, waren er diegenen die al hun krachten gebruikten om een vluchtpoging op touw te zetten. Dat was niet gemakkelijk want, rekening houdend met de bestaansreden van Dora en de noodzaak het bestaan ervan geheim te houden, werden de kampen van dit complex zeer strikt bewaakt.

"Wij hadden de mogelijkheid om te vluchten bestudeerd. Maar op een dag konden wij in het bureau van de landmeters een blik werpen op de kaart die het geheel van de wachtploegen en honden aangaf. Ze vormden een omtrek van ongeveer 50 km rond het hele kamp, t.t.z. rond alle commando's. Wij beseften spoedig dat het onmogelijk was deze ketting te doorbreken, aangezien bij het minste alarm het veiligheidsapparaat in werking gebracht zou worden; de gevangenen die deze 50 km niet hadden afgelegd om de zone te verlaten, zouden onherroepelijk gevat worden."

Enkele gevangenen waagden nochtans het avontuur, maar de pogingen die met succes bekroond werden, waren zeldzaam. Meestal werden de gevangenen ingehaald, meedogenloos geslagen, in de bunker gegooid of naar een disciplinair commando gestuurd, als zij niet opgehangen werden als voorbeeld.

Onder de Belgen telt men niet minder dan vier pogingen, waarvan er slechts één slaagde: DF, aangekomen te Dora in oktober 1943, nam heel vroeg de beslissing te vluchten.

"Ik kwam daar op een gegeven ogenblik tot de vaststelling dat wij regelrecht naar de dood gingen... Ik heb mij dus met een Franse kameraad opgesloten in een trein, op 1 november 's avonds na het appel. De dag nadien waren wij op weg met die volgeladen trein, naar Niedersachswerfen. We waren ongeveer zes dagen afwezig uit het kamp, toen we spijtig genoeg werden gepakt op meer dan 100 km van Dora. We hadden de trein verlaten en werden in volle veld gevat. We hadden ons georganiseerd, maar niet voldoende. Mijn kameraad had er spoedig genoeg van en daarom hebben we het konvooi verlaten. Wij stapten door het veld en probeerden ons te voeden, overdag te slapen en 's nachts te marcheren, richting westen. Maar op een dag werden we opgemerkt aan de rand van een bos en er werd alarm geslagen. Mijn kameraad werd het eerst gearresteerd; ik slaagde erin te ontsnappen. Ik ben gedurende drie uren verscholen gebleven in het veld. Ik verloor een schoen, kroop in een steengroeve en bereikte een weg waar niemand te bespeuren viel. Maar op een gegeven ogenblik zag ik een kar naderen, en langs de andere kant mensen op de fiets: het waren de mensen die me achtervolgden. Toen we weer gevangen waren, werden we hard geslagen. Mijn vriend hield er een gebroken kaakbeen aan over en ik kreeg stampen. We kregen later nog 50 stokslagen en werden dan naar de tunnel gestuurd waar we drie dagen zonder eten, met handboeien aan, verbleven. Vervolgens werden we tewerkgesteld in de steengroeve, in een disciplinair commando. Drie dagen later ontvingen wij onze kentekens, t.t.z. een kokarde met een rood punt, hetgeen erop wees dat wij gevaarlijke elementen waren en een ontsnappingspoging gewaagd hadden. Deze kokarde vestigde de aandacht van de bewakers op ons. Ik ben daar gebleven van november tot februari. In februari maakte ik gebruik van het ontsmetten van de kleren om die kokarde te verwijderen. Niemand merkte het."

PH waagde een soortgelijk avontuur:

"Eén maand na mijn aankomst in Dora (in juni 1944) kwam het slechte idee in mij op te ontsnappen, maar mij te laten pakken na 48 uur. Ik kende zo het genoegen naar een disciplinair commando overgeplaatst te worden. Voordeel: gedaan met het werk in de tunnel, enkel grondwerken in het kamp. Maar wij stonden wel op de eerste rij om klappen te krijgen."

JH werd eveneens na 48 uren weer opgepakt. FD, gevangen in Harzungen, slaagde erin de bewaking van de Duitsers te verschalken, maar zijn gezel, JG, werd gevat terwijl hij de Vesder overstak, in juli 1944.56

"Ik had heel spoedig besloten te vluchten, op de werf van Woffleben. Ik verzamelde minutieus alle informatie waarover ik kon beschikken. Ik wist dat er water moest zijn, niet ver van de werf, want de vogels veranderden van richting op die plaats; dat kon nuttig zijn om onze sporen te doen verdwijnen. Bovendien stond het koren al hoog en het bood dus een goede schuilmogelijkheid. Wij besloten met z'n tweeën te vluchten. Wij namen onze beslissing op 30 juni, omdat wij die dag in plaats van door de gewone bewakers door twee Duitse onderofficieren bewaakt werden die slechts met revolvers gewapend waren; de draagwijdte ervan was veel geringer dan die van de geweren van de gewone soldaten. De ochtend zelf van onze ontsnapping toonde men ons twee vluchters, een Tsjech en een Rus; de ene was al dood, de andere zou opgehangen worden in Dora. Dat liet op ons een geweldige indruk na.

Het regende die dag. De grond die we bewerkten was zanderig. Met één houweelslag veroorzaakte ik een verzakking in de tunnel. Vervolgens ging ik hulp vragen aan de soldaat van wacht. Wij hebben die bres opgekalefaterd met behulp van planken. Onder het voorwendsel andere planken te gaan halen, zijn wij toen naar buiten gegaan en gevlucht. Wij namen de moeilijkste weg. Wij beklommen een drie meter hoge berm om zo spoedig mogelijk aan de andere kant te komen. Wij liepen tot aan het aardappelveld, 400 meter verder. Achter dit veld kwam een kar met wachters voorbij op de weg... zonder ons te zien. Wij stapten vervolgens gedurende een kilometer door de beek, richting Ellrich, en daarna verder onder de beschutting van de bossen en struiken. Rond 3 uur 's morgens naderden wij een boerderij en stalen twee kippen, groenten en melk. Wij liepen in het rond gedurende 4 à 5 dagen, waarbij wij ons enkel 's nachts verplaatsten. Veertien dagen gingen zo voorbij. Wij stalen fietsen. Voorbij Gmünde bevonden wij ons voor een kamp. Er werd ons bevolen te stoppen, maar wij slaagden erin te ontsnappen op de fiets. Zo bereikten wij Bonn, vervolgens Düren en Aken. In Stammbersewald, nabij de grens, gingen wij naar een boer en deden ons voor als verplichte arbeiders. Gelukkig was hij een anti-nazi; hij onthaalde ons gastvrij, gaf ons te eten en zijn zoon toonde ons de weg tot aan de grens van de Gileppe. Wij volgden daarna de Vesder; de weg was lastig. Onze gids verliet ons toen. Wij moesten de Vesder oversteken, hetzij over de brug, hetzij langs de baan. Mijn vriend hield halt; ik ging door. Ik hoorde een Duitser naderen op zijn fiets. Mijn vriend werd gevangen genomen. Ik kon ontglippen en bereikte een boswachter. Hij ondervroeg mij en zamelde vervolgens geld in, in het dorp. Zo kon ik de volgende dag Verviers bereiken, waar ik op de trein naar Luik stapte."

PL verhaalt zijn vluchtpoging als volgt:

"Mijn vriend NS en ikzelf waren vastbesloten te vluchten. Op mijn aandringen slaagde N, die kleermaker was, erin uit een grijs deken een broek te vervaardigen, en dit in moeilijke omstandigheden, als men weet in wat voor kooien wij leefden! Het was me gelukt - dankzij een politiemuts vervaardigd uit vodden (zgn. Russische sokken) - ongeveer twee centimeter haar te laten groeien.

Samen slaagden wij erin op de werf de SS te verschalken.

Ik zag mijn vriend daarna niet meer terug. Ik vermoed dat hij weer gevangen genomen werd na onze ontsnapping. Ikzelf werd door een jonge gewapende Hitleriaan en een lid van de Volkssturm aangehouden en naar het politiecommissariaat gevoerd.

De commandant van het commando van Blankenburg kwam me halen, vergezeld van twee SS-ers. Een carbidlamp dragend op armlengte afstand, werd ik teruggevoerd, terwijl de SS'ers me op mijn achterste schopten. In dat Block hield men mij vastgeklemd met de borst op de tafel om de Kapo toe te laten mij de klassieke straf toe te dienen: 25 gummislagen op het achterste. 's Anderendaags werd ik door de twee SS'ers door de bossen geleid; beurtelings sloegen ze mij, niet met de kolf maar met de loop van hun geweer. Drie maanden lang liep ik er gebocheld bij en ik draag er nu nog steeds de sporen van.

Nooit heb ik vernomen hoe het mijn vriend is vergaan."

Het einde van het kampcomplex

Vanaf de eerste dagen van april werd de druk van de Amerikaanse legers zo groot dat de Duitsers besloten Dora en de commando's te evacueren. De evacuatie had plaats op 4 en 5 april 1945.

Pasen in Dora - 1 april 1945.

"Voor de eerste maal sinds twee maanden kregen wij een dag rust. Het weer was mooi met de zachte warmte van de eerste lentedagen. Men koestert zachte dromen, luierend in de zon, voor de barak. De nieuwsberichten waren goed, en de ernstigste pronostieken voorzagen de afloop half april.

Reeds de dag daarna werd onze hoop gedeeltelijk ingelost door de luchtaanvallen die, hoewel talrijk, nooit het kamp bedreigden. Op 2 april scheerden Amerikaanse jagers over de daken van de barakken. De machinegeweren van het kamp kwamen in actie. De spanning in het kamp steeg en de SS'ers namen maatregelen. 's Namiddags troffen bommen het kamp op verscheidene plaatsen en er werden gevangenen gedood.

Op 3 april werd het werk stopgezet. Men sprak over de evacuatie van het kamp. Ik herleefde met afgrijzen de evacuatiescenes van Gross-Rosen en was ervan overtuigd dat ik het deze keer niet zou overleven. Wij overlegden met enkelen om ons in het kamp te verbergen en op de Amerikanen te wachten. Maar wij vreesden de honden en de slachting die erop zou volgen. Rond 8 uur begon de evacuatie.

Er heerste toen in het kamp een onvoorstelbare wanorde. De depots werden geplunderd door de Polen, Russen en Italianen. Men zag pakjes van het Belgische en het Franse Rode Kruis te voorschijn komen, die de zigeuners en de Italianen elkaar betwistten. Men deelde voedsel uit en het was een onbeschrijfelijke stormloop.

Omstreeks 4 uur 's namiddags werden wij in een trein geladen bestaande uit wagons met dekzeilen: 120 gevangenen per wagon. Wij kregen brood en een blik vlees. Wij zouden daarvan gedurende bijna 10 dagen moeten leven. Deze reis was bijna even lastig als de vorige. Het was minder koud maar de medegevangenen waren boosaardiger. Wij waren met te veel om allen terzelfdertijd te kunnen zitten en er moest een beurtrol georganiseerd worden. Maar met de Polen liep dat niet van een leien dakje: gedurende de hele duur van de reis waren er relletjes. De eerste nacht moesten wij systematische aanvallen verduren van de Russen die onze povere provisie wilden stelen. De dagen gingen voorbij, en we zagen maar niet het einde van de reis. Onze trein stond vele uren, soms zelfs een hele dag stil in sommige stations. Wij reden twee keer in tegenovergestelde richting door Hamburg. Het was het Duitse débâcle: zij wisten niet meer waar ons onder te brengen. En elke dag vielen er nieuwe doden. Op een avond, na tal van ruzies met de Polen, zeiden dezen tot de wagonbewaker dat wij cholera hadden; ze wezen de vier of vijf Belgen en Fransen aan die nog in leven waren. De bewaker deed ons de wagon verlaten en men stak ons in een lijkenwagon. Wij hebben ons toen uitgestrekt onder het dekzeil. Ik heb nooit zo goed geslapen als die nacht. Mijn buurman, die 's nachts wou opstaan, werd neergeschoten met een revolver. Ik voelde de warmte van zijn bloed door mijn kleren dringen. 's Ochtends konden wij uit die lijkenwagon vluchten en naar de wagon met de levenden terugkeren.

Op de ochtend van 9 april kwamen wij aan in het kleine station van Celle. Wij moesten ons in rijen opstellen langs de kade. Het zicht van die uitgeputte mannen, in een weerzinwekkende staat van smerigheid, was echt schrikwekkend. Wij legden vier kilometer te voet af. Gedurende deze tocht stortten er voortdurend gevangenen neer, en wij konden wel raden welk lot ze ondergingen. Daarom ondersteunden wij elkaar om het vol te houden. Eindelijk bereikten wij het kamp van Bergen-Belsen."

De gevangenen werden per trein naar verschillende plaatsen gevoerd;57 sommigen vertrokken naar Bergen-Belsen waar zij op 10 en 11 april volledig uitgeput aankwamen. Andere konvooien vertrokken naar Ravensbrück en vervolgens naar Malchow; nog andere gingen naar Schönebeck of Tsjechoslowakije, of naar Sachsenhausen-Oranienburg.

Deze laatste dagen of weken overtroffen in afgrijzen al hetgeen de gevangenen tot dan toe gekend hadden.

De desorganisatie was totaal, in dit Duitsland in volle ontbinding. De SS'ers wisten niet meer waarheen ze de konvooien moesten sturen, want de spoorweglijnen waren onderbroken door bombardementen en de kampen waarheen zij de gevangenen hoopten te sturen, waren ofwel al geëvacueerd, ofwel volledig overbevolkt.

In die panieksituatie, de ineenstorting van het Derde Rijk, bekommerde men zich weinig om de gevangenen. Opeengehoopt in wagons, meestal zonder eten, stierven velen onder hen. Bij elke halte van de trein lieten de SS'ers de doden buitengooien en maakten de stervenden af, die zij dan achterlieten of lieten begraven langs de spoorlijn. Sommige gedeelten van het traject werden te voet afgelegd. Al wie de kracht ontbrak vooruit te komen, werd onmiddellijk en meedogenloos afgemaakt.

Deze evacuaties hebben bij al diegenen die ze meegemaakt hebben een afgrijselijke herinnering nagelaten. Dat blijkt uit het scrupuleuze verslag van de verschillende staties van deze kalvarie door de gevangenen die van Dora naar Ravensbrück en vervolgens naar Malchow werden geëvacueerd.

"Donderdag 5 april

15 uur. Verzameling van alle gevangenen op de Appelplatz in Dora. Op dat moment zijn verscheidene honderden gevangenen, volledig uitgeput, afkomstig uit het Revier, aangekomen. (Het eerste transport van 6.000 gevangenen, allemaal Russen, vertrok op 3 april 1945 naar Bergen-Belsen. Het tweede transport van 6.000 gevangenen, van verschillende nationaliteiten, vertrok op 3 april 1945, te 11.30 uur, per trein, naar Bergen-Belsen.)
15.30 uur. Aanval op het vormingsstation voor de A-Stollen - 3 bommen - en vervolgens een aanval van 3 Amerikaanse vliegtuigen in duikvlucht.
17 uur. De gevangenen vertrekken naar het station in groepjes van 100, om de trein te nemen - 100 gevangenen per open wagon. Ze zijn in het station gebleven en vervolgens omstreeks
21 uur. Vertrek van de trein, die eerst lang gestationeerd blijft bij de Ammoniakwerke van Niedersachswerfen (Harz).

Vrijdag 6 april

6 uur. Aankomst van de trein te Ellrich. Hebben in het station van Ellrich haltgehouden.
11 uur. Vertrek van de trein naar Walkenried-Tettenborn. Het personeel van wacht verneemt dat de spoorweg opgeblazen zou zijn tussen Osterhagen en Papenhöhe. De trein is stapvoets verdergereden.

Zaterdag 7 april

Gedurende de hele dag vervolgt de trein zijn weg langs de route Tettenborn, Osterhagen, Barbis, Papenhöhe. Talrijke schoten van het zeer zenuwachtige bewakingspersoneel, lukraak door de wanden van de wagons; verschillende gekwetsten in de wagons.

Zondag 8 april

4.30 uur. Aankomst van de trein op een plek, gesitueerd op 1 km ten zuidoosten van Osterode. De trein houdt stil in volle natuur. Het bewakingspersoneel deelt de gevangenen op:

a) Zij die niet meer konden marcheren. Deze gevangenen werden ter plaatse afgemaakt door machinegeweren, langsheen het konvooi. Er had niet de minste identificatie plaats, aangezien wij onmiddellijk verder moesten. Ik weet niet waar de slachtoffers begraven werden; ik vermoed in Osterode zelf.
b) Zij die niet meer in staat waren om een mars van 25 km af te leggen. Ik weet niet wat er van hen geworden is (er waren in die groep ongeveer 500 tot 800 gevangenen). Zij werden op een aarden weg gerangschikt.
c) Diegenen die de afstand wel konden afleggen. Met die groep zijn wij onmiddellijk vertrokken langs de volgende route: Osterode, Lerbach, Zellerfeld, Clausthal, Unter-Schulenberg, Romkerhalle, Oker, Goslar, zo'n 38 km . Elke gevangene die niet in staat was verder te stappen werd meedogenloos geëexecuteerd. De executie had plaats langs de weg en ik weet niet waar de geëxecuteerden begraven werden.


24 uur. Aankomst in Goslar. Luchtalarm. Gedurende het alarm in het station van Goslar stappen we in - 120 gevangenen per gesloten wagon. Er is niet de minste ravitaillering, en ook geen water.

Maandag 9 april

Gedurende de nacht vervolgt de trein, op volle snelheid, zijn weg: Goslar, Braunschweig, Helmstedt, Magdeburg. We staan stil voor het station van Magdeburg.

22 uur. Groot alarm; bombardement van de buitenwijken van Magdeburg; vertrek van de trein richting Barleben.

Dinsdag 10 april

6 uur. Stilstand in het station van Barleben. Hebben de lijken afgeladen aan de andere kant van de spooroverweg ter hoogte van de baan van Magdeburg naar Gardelegen.
13 uur. Terug in Magdeburg en vertrek per trein naar Wolmirstedt. Nog altijd zonder ravitaillering en zonder water, hebben de lijken van de gevangenen die tijdens de voormiddag overleden waren in Wolmirstedt uitgeladen.
17 uur. Terug in Magdeburg; stilstand ten noorden van het station.

Woensdag 11 april

4 uur. Vertrek van de trein op volle snelheid langs de route Magdeburg, Neu Haldensleben, Calvörde, (hebben lijken uitgeladen), Oebisfelde, (luchtaanval op de trein) - nog enkele lijken uitgeladen tussen Calvörde en Oebisfelden - Klötze, Salzwedel, Arendsee.
22.30 uur. Aankomst in Wittenberge, waar wij de Elbe overgestoken zijn. Plotse vlucht van de trein in zuidwaartse richting.

Donderdag 12 april

4 uur. Voortzetting van de route via Glöwen, Friesack, Nauen. Stilstand in het station; nog steeds zonder ravitaillering.
14 uur. Vertrek per trein naar Flatow, Kremmen, vervolgens retour omdat het spoor geblokkeerd was.

Vrijdag 13 april

6 uur. Nauen, Wüstermark, Döberitz (hebben tal van lijken langs het spoor afgeladen).

11 uur. Hebben stilgestaan in het station van Döberitz; zijn vervolgens vertrokken om de Berlijnse buitenwijken te verlaten; nog steeds zonder ravitaillering of drank.
14 uur. Vertrek uit Döberitz en retour in Nauen, vervolgens route Nauen, Flatow, Kremmen.
22 uur. Aankomst in Oraniënburg; lange stilstand temidden van het bombardement.

Zaterdag 14 april

6 uur. Aankomst in Gransee; vertrek naar Fürstenberg.
13.30 uur. Ontlading in Ravensbrück, waar wij in het jeugdkamp (Jugendlager) logeren dat tevoren door de politieke gevangenen geëvacueerd werd. We hebben op dat ogenblik politieke gevangenen gekruist die naar Zweden vertrokken. Afladen van drie wagons lijken. Ik vermoed dat ze naar het crematorium van Ravensbrück gestuurd werden. Er had niet de minste identificatie plaats.

Donderdag 26 april

9 uur. Wij hebben de gewone baan gebruikt en, in groepen van 500, omringd door buitenlandse SS'ers, het kamp van Ravensbrück verlaten voor de volgende route: Steinfürde, Menow, Strasen, Wustrow; de nacht wordt doorgebracht in een klein bos gelegen op 600 m ten noordoosten van Wustrow.

Vrijdag 27 april

9 uur. Hebben onze route vervolgd: Wesenberg, Zirtow, Mirow, en moeten op 200 m ten noorden van de baan van Mirow naar Mirowsdorf logeren; niet de minste ravitaillering.

Zaterdag 28 april

11 uur. Hebben onze weg vervolgd via Mirowsdorf, Lärz, Vipperow, Röbel.
18 uur. Moesten overnachten in een bosje ten noordoosten van Röbel. Geen ravitaillering.

Zondag 29 april

8 uur. Hebben onze route vervolgd: Röbel, Sietow, Roez, Alt Malchow.
17 uur. Aankomst in het concentratiekamp van Malchow. Geen ravitaillering. Wij logeren er in onvoorstelbare omstandigheden. Tyfus doet zijn intrede in het kamp.

Maandag 30 april

11 uur. Mijn kameraden verlaten mij; ik voel mij niet in staat langs de gewone baan verder te gaan.

Dinsdag 1 mei

4.50 uur. Bevrijding door de Russen. Hebben vanaf deze dag een kerkhof opgericht waarvan ik aan het Rode Kruis van België de plaatsaanduiding overgemaakt heb ( 1 km ten westen van de kerktoren van Malchow), maar het was een moeilijke identificatie. Er waren in het kamp 11 Belgen, politieke gevangenen, en later ook een dertigtal Belgische arbeiders. Er vielen zeker nog doden onder de Belgen, na mijn vertrek, want zij waren totaal uitgeput.

Woensdag 16 mei

4 uur. Drie Belgen, waaronder ik, verlaten het kamp langs de gewone weg en op bevel van de Volkscommissaris, die ons naar Neubrandenburg wou sturen. In plaats daarvan, hebben wij de westelijke richting genomen, om ons naar de Amerikaans-Russische scheidingslijn in Schwerin te begeven."

De gevangenen leefden voortdurend met de vrees van algemene vernietiging.

"Reeds voor de evacuatie hadden er geruchten de ronde gedaan over de liquidatie van alle gevangenen. Met al de informatie die wij hadden over de bouw van de V2, onder andere, zouden zij ons niet levend laten vertrekken... Het was trouwens voorzien om de fabriek te doen ontploffen indien de geallieerden of de Russen er aankwamen. Zo had men bijvoorbeeld plaatsen voorzien bij de ingang van de tunnel om er explosieven op te stellen."

"Men vertelde dat Himmler opgedragen had alle gedeporteerden in de tunnels van Dora samen te brengen en het geheel dan te doen ontploffen."

"Op de vooravond van de evacuatie vertelde een Belgische Blockchef mij, dat het bevel gegeven was om ons samen met de tunnels de lucht in te blazen, maar dat de commandant van het kamp aarzelde en probeerde tijd te winnen."

Deze vrees was niet ongegrond, zoals blijkt uit de slachting van Gardelegen waar meer dan 1.000 gevangenen in een schuur werden verzameld om ze levend te verbranden.

"Op vrijdag 13 april 1945, op het einde van de namiddag, werden meer dan 1.000 gevangenen in de schuur van Isenschnibbe bijeengebracht, een eindje buiten Gardelegen. Om 7 uur 's avonds staken de SS'ers de schuur in brand. De plankenvloer was met stro bedekt. Het stro was doordrenkt met benzine. De deuren waren gesloten en alle mogelijke uitgangen dichtgetimmerd.

Enkele gevangenen poogden het vuur te doven, maar tevergeefs. De brand woedde gedurende 7 uur. Het merendeel van de gevangenen verbrandde levend; diegenen die aan het vuur probeerden te ontkomen, werden neergeschoten door de SS, parachutisten en andere bewakers, die een ketting vormden rond de schuur. Er waren toch enkele overlevenden; sommigen hadden een gat in de grond gegraven, anderen hadden zich beschut onder hopen lijken. Maar men telde 1.016 doden. Het waren gevangenen uit Dora, Ellrich, Rottleberode en andere kampen."

De Amerikaanse autoriteiten hebben de inwoners van Gardelegen gedwongen de slachtoffers te begraven. Elke inwoner heeft sindsdien de plicht één van de graven te onderhouden.

In Nordhausen (Boelcke-Kaserne), waar de zieken uit de verschillende commando's van Dora verzameld werden in afwachting van een min of meer spoedig einde, was er geen sprake van evacuatie. Maar dit kamp kreeg verschrikkelijke luchtaanvallen te verduren die het haast volledig vernielden.

"Plotseling, dinsdagnamiddag (3 april), is er overal een onmetelijk geraas en vlammen; dichtbij het Block staat de wagen van een SS'er in brand, en dit alles gebeurt in een oogwenk. Overal storten de muren in en afgrijselijke kreten weerklinken van onder het puin. Gebruik makend van een rustpauze vluchten wij met enkelenuit het brandende kamp en verschuilen ons in het struikgewas voor de kazerne van de SS. Wat een idee, zich zo in de muil van de wolf te werpen, juist naast het doelwit. Gelukkig staken de vliegtuigen de slachting; maar de SS'ers verlaten onmiddellijk hun schuilplaatsen in de kelders en schieten zonder aarzelen op ons zodat we verplicht zijn terug te keren naar onze barakken.

Het gebouw heeft niet al te veel afgezien, maar velen onder ons zijn omgekomen bij hun vluchtpoging. Bij het avondappel merken we grote leegten in de rangen. De gelukkigen die ontsnapt zijn aan de dood brengen een uitstekende nacht door in het Block, hoewel de kou binnendringt door de bressen in de muren.

's Anderendaags, 4 april 1945, had er een verdeling van peren en jam plaats. Opeens kwamen er opnieuw vliegtuigen aan. Het alarm wordt gegeven in het Block, de Stubendienst laat de peren en de jam in de steek; de gevangenen werpen zich erop, steken hun handen in de jam, bedekken er hun gezicht mee, terwijl het inmiddels bommen begint te regenen. Ik gooi mij in paniek op de vloer, midden in de garage, terwijl de bommen inslaan; anderen verkiezen te vluchten, maar zodra ze rechtop staan, worden ze omvergemaaid door de scherven. Plots is er een afgrijselijke ontploffing en er is niets meer te onderscheiden; een kruitdamp vult de zaal, stof overal; op enkele meters van mij is één van de enorme stalen poorten ingestort en heeft onder haar gewicht meerdere ongelukkigen verpletterd. Het dak is opengereten; het mag een mirakel genoemd worden dat ik ongedeerd ben, op enkele kleine scherfverwondingen na.

Een jonge Pool, die naast mij lag, werd onthoofd... Nog steeds plat op de grond tussen het stro, de handen kleverig van de jam, slik ik ondanks alles het stukje brood in dat wij zojuist gekregen hadden; ik wacht op het einde; de bommen blijven overal inslaan.

Gedurende een korte verpozing wil ik buiten hollen, maar op enkele stappen van mij smeekt en bidt een man mij om hulp: zijn benen zitten onder de zware stalen poort geklemd; met de weinige kracht die mij overblijft, grijp ik hem vast en slaag erin hem te bevrijden.

De vliegtuigen verwijderen zich, maar zullen ze niet terugkomen?

Ik maak ervan gebruik om het deken van een dode op te rapen en te vluchten. De omheining van prikkeldraad is volledig omvergeworpen; een bewaker, tot aan zijn nek begraven, roept wanhopig om hulp tot alle voorbijgaanders. Een Pool gaat die SS'er uitgraven. Ik vlucht nog steeds, kom voorbij het consigne, wanneer er plots nieuwe ontploffingen weerklinken; in een oogwenk lig ik weer tegen de bodem. Ik slaag erin om van onder de stenen een kist margarinepakjes te bemachtigen; verschillende anderen merken het en er ontstaat onmiddellijk een verschrikkelijk handgemeen. Ik laat mijn buit aan hen over en neem twee pakjes mee. Al vluchtend slik ik de margarine in, met papier en al. Temidden de door de bommen omgeploegde akkers stap ik dan naar een huis dat in lichterlaaie staat. Ik ontmoet er twee Fransen: ze zijn volop bezig lakens, tafelkleedjes en dekens te vergaren. Wij transporteren alles naar een bomtrechter, waar wij onze schuilplaats installeren. Wij maken een grote brandstapel met al dat linnen en steken het vuur aan. Knusjes rond dat vuur babbelen wij gezellig, ondertussen in de margarinepakjes bijtend en zonder de minste nood te voelen om te vluchten. We zijn zelfs niet bekommerd om het feit dat de moffen ons opnieuw zouden kunnen gevangen nemen. Omstreeks één uur, na zo vreugdevol gefeest te hebben, beslissen wij toch eens te gaan kijken wat er in het kamp gebeurt.

Een dikke rook stijgt nog steeds op boven de garages; wij ontwaren groepjes gevangenen die per twee of drie ronddolen, op zoek naar voedsel en drank. In een gebouw zijn enkelen de aardappelen die ze in de kelder gestolen hebben aan het koken, samen met stukken vlees van een paard dat tijdens het bombardement is gesneuveld. Op alle gezichten merkt men een uitdrukking van vreugde, ondanks het afgrijzen dat ze voor ogen hebben; niet één Duitser heeft het immers aangedurfd in de stad te blijven. Wij zijn in zekere zin bevrijd.

De elektrische afsluitingen liggen verspreid op de grond en verschillende van de SS-beulen die de wacht hielden werden gedood; de anderen zijn gevlucht. Maar deze vrijheid werd duur betaald: het kamp zelf en de omgeving zijn bezaaid met lijken. Bij hun aankomst zullen de Amerikanen er 1.278 tellen. Van de ineengestorte plafonds hangen armen en benen en afgrijselijk verminkte lichamen, naar beneden. De ongelukkigen die op de eerste verdieping gebleven waren, werden voor het grootste deel verkoold. In de omgeving van het kamp treft men overal lijken aan van gevangenen die geprobeerd hadden te vluchten om te allen prijze aan de SS te ontkomen, ondanks de bommen.

Eenmaal terug in de garage zoek ik vergeefs een gezicht dat mij bekend voorkomt. Ik maak kennis met een jonge Fransman uit de Vogezen. Wij kruipen tegen elkaar in een hoek, uitgeput, zonder nog de moed te kunnen opbrengen voedsel te zoeken. Verschillende gedeelten van het gebouw branden nog; zo heerst er een ongelooflijke warmte die ons ontzaglijk deugd doet. 's Avonds slaag ik erin een strobed buit te maken in de SS-kazerne. Ik deel het met een 17-jarige Pool; als dank geeft hij mij een volle gamel gecondenseerde melk, erg gesuikerd en dus heel dik. Als een vreetzak slik ik alles binnen in een minimum van tijd.

Spijtig genoeg vat het strobed vuur gedurende de nacht; wij kunnen nog net vluchten willen we niet verbrand worden. De tijdbommen beletten ons overigens te slapen. Eén van de kazernes in de buurt ontploft plots en het vuur verlicht de hele omtrek.

's Anderendaags gaan de Belgen zich elders vestigen en zo bevind ik mij met twee Fransen temidden van een groep Polen en Russen. Eén onder hen, een vroegere generaal van het Rode Leger, staat in bewondering voor de Franse cultuur. Maar telkens ik mijn neus snuit met mijn vingers, zegt hij lachend: Beschaving! Zijn moed is ongelooflijk; nooit klaagt hij, hoewel zijn beide benen vol scherven zitten. Hij overlijdt drie dagen later. De jonge Pool met zijn gecondenseerde melk gaat het niet veel beter. Hij heeft de kracht niet meer om recht te staan en leeft temidden van het afval. Hij sterft op zekere dag, zonder geluid, samen met een Fransman die voortdurend onverstaanbare zinnen prevelt.

Op donderdag 5 april waag ik het erop het kamp te verlaten want de voedselnood wordt acuter. Ik sleep mezelf zo goed ik kan tot bij de kantine van de SS-kazernes, op 300 meter van het kamp. Ik vind er een allegaartje van politieke gevangenen, vrijwillige of verplichte arbeiders en ook soldaten van de Wehrmacht die reeds bijna in burger zijn. In de kelders zijn hopen flessen wijn en likeur opgestapeld en formidabele reserves aardappelen, bieten, gecondenseerde melk en allerhande blikken. Ik slaag erin ettelijke flessen fruitsap en enkele blikken asperges mee te nemen. De Fransman en ik smullen ervan. Maar na een tijd wordt de situatie onhoudbaar. Wij logeren omzeggens onder de blote hemel, wegens de gedeeltelijk omvergeblazen muren, naast de lijken van de Pool, de Fransman en de Russische generaal.

Ik maak kennis met een Luxemburger die bakker was te Esch, en een oude gekwetste Fransman; wij vestigen ons met hen in de tegenovergestelde hoek van de garage. De plaats is een beetje comfortabeler, aangezien wij er over strobedden en dekens beschikken.

Om mijn kledij wat op te frissen, leen ik een jas en een broek van één van de vele lijken die op de grond liggen. De grijsgroene mantel van een SS'er die neergeschoten werd, komt mij ook goed van pas. Ik voel mij herleven met mijn nieuwe plunje rond de schouders, hoewel M, de Luxemburger, beweert dat ik er uitzie als een lijk.

Gedurende deze verschrikkelijke dagen bestond ons leven uit slapen en één maaltijd per dag. Aangezien ik de enige ben die nog in staat is te bewegen, behoort het tot mijn taak water te gaan halen in de rivier vlakbij. Verschillende bommen zijn in de rivier beland en hebben het water modderachtig gemaakt. Wij drinken er dan ook zo weinig mogelijk van, hoewel de dysenterie een afschuwelijke dorst veroorzaakt.

Behalve met het watercorvee ben ik eveneens belast met de verzorging van onze gekwetste, tweemaal per dag. Ik reinig zijn wonden met kokend water en vernieuw zijn verband. Hij lijdt afschuwelijk en huilt telkens ik per ongeluk het verband een beetje te veel aanspan. Dat verband bestaat uit een rol toiletpapier.

Wij durven slechts zelden buiten te komen, want de vliegtuigen bevechten elkaar en wij riskeren elk ogenblik het slachtoffer te worden van een verloren kogel.

Op zekere dag zien wij tot onze grote schrik de chef van het Block naderen, met de revolver in de hand, vergezeld van verscheidene, eveneens gewapende Duitsers. Zij verplichten ons onder kolf- en vuistslagen de lijken op te rapen en per rij te rangschikken. Ik heb het geluk aan deze lugubere corvee te ontsnappen door mij achter een hoop puin te verbergen. Dit was trouwens de laatste verschijning van die vervloekte tirannen. Ik zou die vermaledijde bruten, die bandieten van gemeen recht, nooit meer weerzien. De heerschappij van de Blockältester was voorbij. Een grote hoop maakte zich van onze harten meester, want M had uit de mond van een Duitser vernomen dat de Amerikanen de stad omsingelden."

De Amerikaanse troepen doen op 11 april hun intrede in Nordhausen, dat bijna volledig vernield was. Zij begeven zich vervolgens naar Dora, waar ongeveer 600 onvervoerbare zieken in de steek gelaten waren.

"Op 11 april, om 14 uur, bevond ik mij in Block 56, op de eerste verdieping. Ik hoorde geweerschoten, het antwoord vanuit sommige wachttorens en tenslotte zag ik de tanks aankomen aan het lage uiteinde van het kamp. De eerste twee Amerikaanse soldaten hadden post gevat op het appelplein. Vlaggen van alle mogelijke nationaliteiten komen uit hun schuilhoeken te voorschijn. De vreugde was algemeen."

De indruk van echte verschrikking die de ontdekking van de Boelcke-Kaserne van Nordhausen nagelaten heeft op de Amerikaanse bevrijders, blijkt uit verschillende Amerikaanse rapporten en verhalen van officieren en soldaten. Men kan er onder andere lezen:

"De lijken lagen verspreid over alle barakken en terreinen van het grote kamp. Allen schenen uitgehongerd te zijn geweest, in die mate dat het werkelijk skeletten waren met vel erover. Het merendeel van de lijken scheen onaangeroerd gebleven te zijn sinds de dood ze getroffen had. Maar sommigen waren opgehoopt als blokken brandhout onder de trappen. In bijna alle bunkers en barakken troffen wij de levenden aan, liggend tussen de doden. In een hoek lag een stapel armen en benen. Al het personeel van de Divisie dat vrijgemaakt kon worden van zijn taak, werd dringend ter plaatse gestuurd om medische hulp te verlenen. Honderden mannen die in de stad opgevorderd werden, werden naar het kamp gevoerd waar zij, onder bewaking, vele dagen na elkaar doorwerkten; zij vervoerden de zieken met draagberries en verzamelden de lijken met hun handen. Zij groeven massagraven op een heuvel bij het kamp en vervoerden de lichamen door de stad naar de graven.

In het grote garage-atelier was er geen enkele overlevende meer; enkel verminkte lijken. Wij stapten naar de trappen en troffen eronder ongeveer 75 netjes opgestapelde lijken aan; een spektakel dat ik nooit meer uit mijn geheugen zal kunnen wissen. Bij een latere telling blijkt dat 25 mannen, of halve mannen, stervend op de vloer van de eerste verdieping aangetroffen worden. Enkel een spoedige tussenkomst kan misschien nog levens redden; daarom organiseren wij de evacuatie, de hospitalisatie en de voeding, bezigheden die geenszins vergeleken kunnen worden met een dag gevecht. Onmiddellijk bleek dat ons medisch corps onvoldoende was om dit probleem alleen aan te kunnen. Daarom werden, onder leiding van kolonel Jones en de aalmoezenier, Duitse burgers opgevorderd en tewerkgesteld."

Het VIIde Korps van de US Army, dat de gevangenen van Nordhausen en van Dora bevrijdde, bevatte een Belgische eenheid, het 6de Bataljon Fuseliers, dat reeds op 12 oktober 1944 gevormd werd met oorlogsvrijwilligers uit het bevrijde België.58 Deze militairen getuigden tegenover de gevangenen van een grote toewijding.

"Onmiddellijk na hun aankomst (17 april) begeven de gegradueerden en de soldaten die over enkele uren vrijheid beschikken, zich naar de plaatsen waar zij zich slechts door de feiten kunnen laten overtuigen. Wat zij daar te zien krijgen, overstijgt veruit alles wat ze zich hadden kunnen inbeelden. Zelfs na vele jaren is het onmogelijk om aan deze afschuw terug te denken zonder dat er tranen opwellen. Skeletachtige wezens, bedekt met afschuwelijke gestreepte vodden, slepen zich voort om een beetje voedsel af te smeken, als ze dat nog kunnen. De aalmoezenier, de luitenant-geneesheer en de verplegers krijgen de toelating permanent in Dora te verblijven. De Amerikanen hebben onmiddellijk medische teams met ziekenwagens gestuurd. De Zebra's (de naam die aan de ongelukkigen gegeven werd, omwille van hun kledij die ze herkenbaar maakt voor de bewakers, waar zij zich ook bevinden) die zich nog kunnen bewegen, worden naar Nordhausen gebracht en gelogeerd in woningen waaruit de inwoners zonder de minste vorm van proces verdreven werden. Wie niet vervoerd kan worden, blijft in Dora waar het verplegend personeel en de beschikbare vrijwilligers hun best doen om hun lijden te verlichten of, vaker, om hen bij te staan in hun laatste ogenblikken. Het voedsel kan hen slechts met mondjesmaat toebedeeld worden. Zo zwak zijn zij dat een teveel aan voedsel hen zou doden. Het eerste wat de aalmoezenier doet bij zijn aankomst in het kamp, is en bloc de absolutie geven aan zowat tweeduizend spoken, waaronder sommigen hun laatste adem aan het uitblazen zijn.

Gedurende de enkele dagen dat de soldaten van het 6de Bataljon Fuseliers in Nordhausen verblijven, mag gezegd worden dat alles in het werk werd gesteld om die wrakken, waarvan men moeite had zich in te beelden dat zij nog normale mensen waren, te helpen en te troosten."59

"Van bij het eerste contact moest iedereen zijn emoties bedwingen, zijn droefenis overwinnen, een aanmoedigende houding bewaren, de spoedige terugkeer naar het vaderland laten verhopen en de duizenden vragen over het vaderland beantwoorden. Maar de moeizaam bedwongen tranen werden uitgestort bij het verlaten van die hel, waar de lijken, waarvan de verbranding niet verdergezet kon worden, zich ophoopten rond de crematieovens en hun kuilen van menselijke as.

Honderddertig van onze landgenoten werden nog levend teruggevonden in het kamp. In een gezamenlijke beweging haastte het 6de Bataljon zich om zich over hen te ontfermen. In afspraak met de Amerikaanse autoriteiten stroomden de beschikbare voedingswaren, klederen ontnomen aan burgers, suikergoed, sigaretten, tabak, enzovoort naar het kamp, tot overgroot geluk van de geïnterneerden.

Op initiatief van kolonel Rustin schreef elk een brief naar zijn familie en werd een speciale koerier per motorfiets naar België gestuurd met als opdracht de brieven aan de bestemmelingen te bezorgen en hen te verzoeken onmiddellijk een antwoord te sturen naar een afgesproken adres te Brussel. De commandant van het bataljon verwittigde onmiddellijk het ministerie van Landsverdediging te Brussel en ondernam de nodige stappen voor de evacuatie van de gevangenen. Op 19 april kwamen de eerste Amerikaanse transportvliegtuigen toe op het vliegveld van Nordhausen; zij vervoerden de meest getroffenen naar België. Een Franse missie bood aan om plaatsen te reserveren voor de Belgen op Franse vliegtuigen. Zo maakte men gebruik van alle middelen om landgenoten te redden. In afwachting bracht iedereen troost bij de gevangenen.

Op 24 april kwam er eindelijk een motorrijder terug uit België met het nieuws van de families. Zodra kolonel Rustin en zijn officieren aankwamen, hieven de in Block 17 verzamelde gevangenen de Marseillaise en de Brabançonne aan en juichten de Koning, het Belgische Leger en het 6de Bataljon toe. De kolonel overhandigde aan elk de uit België afkomstige brieven en de door de families vervaardigde suikerwaren. Het was heel ontroerend om deze mannen, die zolang zonder nieuws van hun familie gebleven waren, te zien wenen bij het lezen van hun naam op de envelop, die zij een hele tijd streelden alvorens hem te openen."60

Sommige gedeporteerden werden meegesleept in de verschrikkelijke "dodenmarsen". Zij die het overleefden werden bevrijd wanneer op hun zwerftochten het toeval hen in contact bracht met geallieerde troepen, of wanneer de kampen waar zij tenslotte terechtkwamen bevrijd werden.

Voor elk van hen waren de omstandigheden zeer verschillend. Sommigen werden door de Engelsen bevrijd in Bergen-Belsen, op 15 april; anderen op het einde van de maand april of begin mei door de Russen in Sachsenhausen-Oranienburg (22 april) of elders. Nog anderen, die werden ingescheept in een rijnaak, kwamen via de Elbe in Lübeck terecht, waarna ze tenslotte door het Zweedse Rode Kruis werden opgepikt.

"Op 30 april kwamen camions de gevangenen uit de Westerse landen (Belgen, Fransen, Hollanders,...) ophalen om ze naar de haven van Lübeck te brengen, waar ze inscheepten op de twee Zweedse vrachtschepen Magdalene en Lillie Mathiesen. Ze kwamen er terecht, samen met andere gevangenen, o.a. vrouwen uit het kamp van Ravensbrück. Himmler had aan graaf Folke Bernadotte gevraagd om te bemiddelen tussen hem en de Westerse legers, teneinde een afzonderlijke vrede te bekomen en zo de Russen tegen te houden. Graaf Bernadotte aanvaardde deze boodschap over te brengen indien daardoor gevangenen konden vrijkomen. Wij werden gered. Op 2 mei 1945 arriveerden wij te Trelleborg in Zweden."

Na afloop van deze afgrijselijke reisperikelen barstte steeds eenzelfde vreugde uit, aanvankelijk zonder er al te veel in te geloven, maar nadien des te uitbundiger.

"Onvergetelijk ogenblik: vijf Russen komen binnen, helemaal onder het stof, de loop van hun machinegeweer nog gloeiend heet. Op dat ogenblik blijf ik als aan de grond genageld. Nee! Het is niet mogelijk, het is te veel... Ik snel vooruit, de ogen vol tranen. Ik moet die dappere soldaten omhelzen, in mijn magere armen houden. Het hele kamp bruist, gekwetsten slepen zich voort op de grond om de bevrijders te groeten. Die worden overstelpt en in triomf rondgedragen. Ik denk dat zij nooit meer zoveel kussen zullen krijgen als die dag. Dat ogenblik kan onmogelijk beschreven worden..."

"Ik zal het nooit vergeten... Vóór mij, op enkele stappen, een soldaat in kaki, een echte yankee, vergezeld van een burger; het waren twee oorlogsreporters. Toen ze me zagen verwelkomden ze mij hartelijk en lieten me verstaan dat er hulp op komst was."

De bevrijding van de kampen was een diepe vreugde die slechts door de herinnering aan de verdwenen vrienden getemperd werd.

"Zelfs toen de vreugde en het feest het hoogst oplaaiden, kon ik niet nalaten te denken aan al mijn makkers die gestorven waren, aan al diegenen die het vaderland nooit zouden weerzien."

En dan waren er de onvermijdelijke wrijvingen na die vrijheidsdroom, zo lang gekoesterd en eindelijk verwezenlijkt: de voedselbevoorradingsproblemen, de epidemieën die de kameraden bleven doden, de absurde strengheid van de administratie, de vrienden die nog steeds omkwamen van uitputting na de bevrijding, de tegenslagen die het ogenblik van het weerzien van de geliefden uitstelden. En, achteraf: de grote moeilijkheden die we ondervonden om te spreken met diegenen "die dat niet meegemaakt hadden".

Zij hadden van een happy end gedroomd; zij waren vergeten dat het leven verdergaat en niets te maken heeft met een lyrische illusie.

Men had hen gezegd:

"Wanneer jullie terugkomen, want jullie moeten terugkomen,
  Zullen er bloemen zijn, zoveel je maar wilt.
  Zullen er bloemen zijn, met de kleuren van de toekomst,
  Zullen er bloemen zijn, wanneer jullie terugkomen."

  (naar L. Aragon)

Maar, afschuwelijk ontgoocheld, stelden zij vast:

"Men heeft ons ontvangen met bloemen,
 Men heeft ons mooie toespraken gehouden
 En daarna niets meer."

Noten

1. Dankzij het boek van Manfred BORNEMANN, Geheimprojekt Mittelbau. Die Geschichte der deutschen V-Waffen-Werke, München, J.F. Lehmanns-Verlag, 1971, kregen wij kennis omtrent de industriële geschiedenis van het Kohnsteingebied, waar de S.S. zijn concentratiekamp oprichtte.
2. Zie het gereproduceerde plan op blz ???: Lageplan der Bauvorhaben und des Grundbesitzes der Wifo. Lager Dora. Dit plan werd gerealiseerd door het Topografie-Kommando van Dora en ons overgemaakt door M.A. DE FROY, Dora-gevangene sinds oktober 1943 en deel uitmakend van dit kommando.
3. Het plan op blz ??? is getekend en gepubliceerd door Manfred BORNEMANN in zijn eerder vermeld werk Geheimprojekt Mittelbau, p. 61-62.
4. Een gedetailleerde analyse van de hechtenis van de Belgen in Dora-Mittelbau vormde het onderwerp van Christine SOMERHAUSEN's Les Belges déportés à Dora et dans ses Kommandos (Centre Guillaume Jacquemyns et Amicale des Prisonniers Politiques de Dora et Kommandos, 1979). Men zal er alle verwijzingen vinden omtrent de hier gepubliceerde synthese.
5. FRAIPONT J., Du Stalag à la résistance. Du camp de concentration à l'évasion, Huy, Editions Imprimerie du Journal de Huy, Marc Foncaux, 1946, p. 78.
6. Mémorial des camps de Dora-Ellrich, Paris , Editions du Triolet, 1949, p. 10.
7. FRAIPONT J., op. cit., p. 67.
8. Proces van de grote oorlogsmisdadigers voor het Internationaal Militair Gerechtshof te Nuremberg, van 14 november 1945 tot 1 oktober 1946. Officiële tekst in de Franse taal, uitgegeven door het Internationaal Militaire Gerechtshof, deel VI, p. 209.
9. MICHEL J., Dora. Dans l'enfer du camp de concentration où les savants nazis préparaient la conquête de l'espace, Paris, Editions J.C. Lattès, 1975, p. 97.
10. Klacht van de Franse 'Amicale des déportés d'Ellrich' tegen de kampverantwoordelijken, zoals door J. MICHEL geciteerd, op. cit., p. 203.
11. Rapport van de Academie voor Geneeskunde, op 12 juni 1945 in La presse médicale, n
° 25, juni 1945.
12. ROCHETTE D. en VAN HAMME J.M., Les Belges à Buchenwald, Bruxelles, P. De Meyere éd. 1976, p. 85.
13. RICHET J. & O., Trois bagnes, Paris, J. Ferenezi et fils, 1945, p. 59 en 60, geciteerd door SAUREL L., Les camps de la mort, Paris, éd. Rouff, 1967, p. 95.
14. ROCHETTE D. en VAN HAMME J.M., op. cit., p. 94, noteren in dit verband dat in het begin van de maand maart 1945, "het Internationaal Rode Kruis verzocht bij de nazi-autoriteiten om een verrechtvaardigend verslag: er ontbraken niet minder dan 7 wagons met pakketten, hetzij tussen de 21.000 en 23.000 pakketten."
15. ORSET M., Misère et mort, nos deux compagnes, Châlon sur Saône, 1948.
16. Tragédie de la déportation 1940-45. Témoignages de survivants des camps de concentration allemands, uitgekozen en neergeschreven door O. WORMSER & H. MICHEL, éd. Hachette, 1955 p. 295.
17. KOGON E., L'enfer organisé, Paris, la Jeune Parque , 1947, aangehaald door DURAND P., Les armes de l'espoir, les Français à Buchenwald et à Dora, Paris, éd. Sociales, 1977, p. 94.
18. Idem, op. cit., p. 94.
19. ROUSSET D. L'univers concentrationnaire, Mulhouse, éd. de Minuit, 1965, p. 73.
20. Voor de vele getuigenissen, te lang om hier gedetailleerd weer te geven, en de bijzonderheden omtrent de terug opgeroepen situatie, verwijzen we naar het bovengenoemde Mémorial des camps de Dora-Ellrich, op. cit.
21. Mémorial des camps de Dora-Ellrich, op. cit., p. 123 en 124.
22. HALKIN L.E., A l'ombre de la mort, Gembloux, éd. Duculot, 1985, p. 160 en 161.
23. Mémorial des camps de Dora-Ellrich, op. cit., p. 31.
24. HALKIN L.E., op. cit., p. 169.
25. HALKIN L.E., op. cit., p. 168.
26. Letterlijk: vernietigingskamp; deze kwalifikatie werd gegeven door de Franse dienst voor oorlogsmisdaden.
27. Mémorial des camps de Dora-Ellrich, op. cit., p. 102.
28. Vernichtung durch Arbeit is een uitdrukking die vanaf september 1942 gebruikt werd, in het akkoord dat gesloten werd tussen Himmler en het Ministerie van justitie.
ROTHKIRCHEN L.,  The final solution, in Yad Vashem Studies, Jeruzalem, VIII, 1970, p. 12.
29. Controle-Kommando voor stukken welke in andere Kommando's werden gemaakt.
30. Getuigenis, bevestigd door het verhaal van C. SABRON in A l'usine à Dora, in De l'université aux camps de concentration; Témoignages strasbourgeois, Paris, Sociétés d'éd. Les Belles Lettres, 1954, 2
° éd., p. 194-198.
31. POIRE F., Le journal 44-45 d'un curé prisonnier politique, Kopstal, éd. par l'auteur, 1972, p. 27.
32. POIRE F., op. cit., p. 127.
33. BORNEMANN M., op. cit., p. 86.
34. BORNEMANN M., op. cit., p. 95.
35. ROUSSET D., op. cit., p. 43.
36. ROUSSET D., op. cit., p. 72.
37. POUZET R., Dora. Paris, A. Gastet éd., p. 136-137.
38. ULMANN A., Getuigenis. Archieven van de Commissie voor de geschiedenis van de deportatie, geciteerd in Tragédie de la déportation, op. cit., p. 240.
39. DURAND P., op. cit., p. 114.
40. Ter herinnering aan R. FOUCAULT, gestorven op 15 november 1944.
41. GAUSSEN D., Le Kapo, Paris, Presses Pocket, 1966, p. 142-143.
42. Proces van Breendonck, TT 220517., Rap. 497, M .S.P.
43. SOMERHAUSEN Chr., Les Belges déportés à Dora et dans ses Kommandos. De titel en het statuut van 'politiek gevangene' werden, na de bevrijding, slechts toegekend na een grondig onderzoek.
44. ROUSSET D., op. cit., p. 65.
45. Idem, p. 70.
46. Idem, p. 76.
47. Idem, p. 71.
48. Idem, p. 76-77.
49. HALKIN L.E., op. cit., p. 164.
50. Hij werd als dusdanig geciteerd in het boek van de Polen CZARNECKI W. en ZONING Z., Kryptonim Dora, Warszawa, Ksiazka i Wiedra, 1973.
51. Wat de algemene weerstand in Dora betreft, in het bijzonder die van de Fransen - ontstaan in het Revier - waarmee de Belgen bevoorrechte contacten onderhielden, kunnen we best verwijzen naar de werken van J. MICHEL en P. DURAND, op. cit.
52. MIALET J., Le déporté, la haine et le pardon, Paris, éd. Fayard, 1981, p. 53.
53. Mémorial de Dora-Ellrich, op.cit., p. 39.
54. Idem, p. 40.
55. Idem, p. 42.
56. JG werd gearresteerd door soldaten die hem voor een smokkelaar en werkweigeraar aanzagen. Hij werd in de gevangenis van Keulen opgesloten en vervolgens naar Buchenwald overgebracht, waar hij gebleven is tot de bevrijding. In Buchenwald ontdekte men niet dat het om een vluchteling ging. Een Belg, die in de Schreibstube (secretariaat) werkte, had het wel opgemerkt maar hielp hem uitwijken naar het Commando van Ilna om te vermijden dat anderen hem zouden identificeren, zodat hij het lot kon ontlopen dat gewoonlijk voorbehouden was aan de gepakte vluchtelingen.
57. Voor meer details over verschillende evacuatie-wegwijzers, zie het werk van P. SCHOLLIERS, Bijdrage tot de geschiedenis van de deportatie: het konvooi van 8 mei 1944 naar Buchenwald, Licentieverhandeling 1974-1975, Vrije Universiteit van Brussel.
58. Het 6de Bataljon Fuseliers van het Belgisch Leger was sinds 12 december 1944 toegevoegd aan het VIde Korps van het Eerste Amerikaanse Leger; na de glorievolle doorbraak in de lente van 1945 is het in april Leipzig binnengetrokken en heeft er samen met de 69ste Amerikaanse divisie deelgenomen aan de samenvoeging met de voorposten van de Russische maarschalk Joukov.
59. FALMAGNE P., Historique du 6ème Fusiliers. Getypte notities.
60. STAS R., Fantassins en campagne. Historique du 6ème Bataillon de Fusilier, Chênée, Lecocq imprimeries, 1957.

Foto's

Dora. Zicht op een deel van het kamp na de evaacuatie van 4 en 5 april 1945
Buchenwald. Het kleine kamp of quarantainekamp waarlangs veel Belgen passeerden 
alvorens naar Sora of een van zijn commando's te worden getransporteerd.
Dora. De bunker van dora.
Zicht op de montage-band voor V2 motoren die in de tunnels werd aangebracht.
Opslagplaats voor V1- en V2 onderdelen in een tunnel.
Dora. Ingang van een tunnel, met rechts een barak van de SS-bewakers.
Montage-band voor de V1
Dora. Brandstoftanks voor de V2 worden in hun omhulsel verpakt.
Blankenburg. Een van de tunnels van de eichenberg. 
In 1988 speciaal voor ons bezoek geopend.
Het was in Peenemünde dat Wernher von Braun de prototypes op punt stelde v
an de latere V1- en V2-wapens.
Een A4-raket (V2) op een rollend "Meiller"-onderstel.
Dora. Montageband voor de V2.
Harzungen. Laatste overblijfsel van het kamp.
Zijaanzicht van een Block" (foto 1988).
Een bevrijde Poolse gevangene van Dora toont aan John L . Lyndon 
een crematorium-oven die in het kamp gebruikt werd (April 1945)
Ellrich. Zicht op de Blöcke 2 en 3 (1958)
Bergen-Belsen. Bevrijding van het kamp door de Engelse strijdkrachten. 
De overlevenden zullen worden gerepatrieerd.
Nordhausen. De Boelcke-Kaserne bij de bevrijding. 
Zicht op het Block dat dienst deed als Rivier (infirmerie), 
waarin talrijke gevangenen bij een verwoestend bombardement het leven lieten.
Ellrich. Ingang van het kamp en doorgang naar het spoorwegstation (1958)
Rijen gevangenen-lijken vullen het plein van de Boelcke-Kaserne 
te Nordhausen (12 april 1945).
Meer dan 2.400 lichamen van gevangenen uit 21 verschillende landen 
worden in massagraven te Nordhausen begraven.
Repatriëring van de overlevenden van Bergen-Belsen.
Na de bevrijding van het kamp op 15 april 1945 door het engelse leger, 
werden inderhaast 23.200 slachtoffers begraven in gemeenschappelijke graven.
Onder het waakzaam oog van het VIIde korps van het 1ste Amerikaanse leger 
dragen Duitse burgers de lijken van de concentratiekampmartelaren 
naar het kerkhof in Nordhausen (april 1945)
Op 13 april 1945 werden meer dan 1.000 gevangenen verzameld i
n de Ischenschnibbe-schuur (Gardelegen) en er levend verbrand.
Meer dan 1.000 graven in Gardelegen. Bijna allemaal "Unbekant".

Herinneringsstèle te Harzungen voor de "Dodenmars" (1988.

Herinneringsmonument in Dora... van Jüregen von Woisky (1964)

Poetische tekst van de Franse gevangene Robert Thiercelin
Vertaling van M. Bouchez (Dora-bulletin 1986-3). 

  

De evacuatie van het Dora-Mittelbau-complex
Gezien door de ogen van de gevangenen zelf

De leden van de Vriendenkring van de Politieke Gevangenen van Dora & Commando's hebben eraan gehouden de geschiedenis van de verschillende evacuaties zelf op te stellen. Zij hebben immers, gedurende deze fase van hun gevangenschap, het penibele, afschuwelijke karakter ervan aan den lijve ondervonden. De evacuatieroutes en de droevige ervaringen onderweg waren overtalrijk. De Vriendenkring heeft getracht een zo volledig mogelijk, exact overzicht samen te stellen.  
Leden van onze "Memoriaal Commissie": ABEL Ernest (49 206) - RINSKOPF Armand (54 431) - BOUCHEZ Maurice (54 388) - VAN HOEY Albert (75 623) - DUFRANE Narcisse (75 903) - WAUTRECHT Raymond (54 619) - HERMAN Maurice (54 725)  

Om zich een duidelijk beeld te vormen van de verschillende evacuatietransporten vanuit Mittelbau komt het erop aan zich niet blind te staren op de kennis van de evacuatie van dit of dat kamp, maar moet men goed de evacuatie voor ogen hebben van het hele complex in ruim een dozijn transportkonvooien.

M.b.t. de materiële organisatie van de transporten, was de SS vooraf immers al overgegaan tot een hergroepering van de gevangenen uit de talrijke, minder bevolkte bijkampen. Die werden dan verzameld in de grotere kampen zoals Dora, Ellrich en Harzungen. Op de tweede plaats gaat het om een herverdeling van het totale aantal te evacueren gevangenen tussen de kampen van waaruit de grote konvooien moesten vertrekken. Deze herverdeling bracht mee, dat elk konvooi niet alleen de gevangenen uit één kamp omvatte (zoals algemeen wordt aangenomen), maar een mengelmoes van gevangenen, komende uit verschillende richtingen.

Beschikten de kampen Dora, Ellrich en Wieda over voldoende spoorwegwagons - op voorwaarde dat de gevangenen voldoende samengeperst werden - om hun onderscheiden transporten te verzekeren, voor de gevangenen van Harzungen was er slechts één trein zodat vele duizenden te voet de baan opgestuurd werden. Hetzelfde gebeurde ook in Blankenburg en Artern.

Wat de eindbestemming van de verschillende konvooien betreft, zijn we ervan overtuigd dat de konvooileiders er zelf slechts een vaag idee van hadden. Voor de treintransporten of voetmarsen werd slechts een algemene richting gekozen, naar het noorden of naar het oosten of zuidoosten, zonder eigenlijk goed te weten welk kamp bereikt moest worden om "de goederen" te ontvangen.

Bovendien mogen we de zogenaamde "ziekentransporten" van vóór april 1945 niet als eindevacuaties beschouwen. Deze transporten boden eerder een soort eindoplossing voor het probleem van de totaal-werkonbekwamen. We weten dat Bergen-Belsen in dit systeem een centrale rol gespeeld heeft... evenals de gewezen Boelcke-Kaserne (Nordhausen), later en in geringere mate. Het is waarschijnlijk niet helemaal toevallig dat vele, grote, Mittelbau-konvooien uiteindelijk in Bergen-Belsen belandden.

Voorbereidingstransporten en hun vertrekpunten

De evacuatietransporten van het complex Dora-Mittelbau grepen plaats van 4 tot en met 7 april 1945, met als voornaamste vertrekpunten: Dora, Ellrich, Nordhausen, Blankenburg, Wieda en Artern. De eerste centraliserende bewegingen startten reeds op 2 en 3 april, tengevolge van het naderen van de Amerikanen, die nog slechts 45 km verwijderd waren... maar ook tengevolge van de zware bombardementen in Nordhausen.

Zo kunnen we dan o.a. noteren:

- een overplaatsing van ongeveer 2.000 gevangenen van Dora en Ellrich naar Harzungen op 2 april 1945 (op 3 april in Harzungen geregistreerd);
- een overplaatsing van gevangenen van Nordhausen naar Dora en Ellrich op 3 april;
- op 4 april een transport per camion van 48 zieke gevangenen van Blankenburg naar Dora;
- eveneens op 4 april kwamen ongeveer 1.400 gevangenen van Stempeda en Rottleberode in Ellrich aan, na een voettocht;
- op 6 april werden de gevangenen van de SS-Baubrigaden
van Nüxei, Osterhagen en Mackenrode te voet overgebracht naar het kamp van Wieda, waarvan ze afhingen.

De andere kleine bijkampen werden meer dan waarschijnlijk eveneens opgeslorpt door een of ander kamp, maar we beschikken helaas niet over meer details daaromtrent.

Eigenlijke evacuatietransporten

Dora:

Een eerste transport vertrok op 4.4.45, rond de middag;
Een tweede op 5.4.1945, overdag;
Een derde op 5.4.1945, in de vooravond;
Een vierde en laatste op 5.4.1945, 's avonds.

Ellrich:

Het eerste transport vertrok op 4.4.1945;
Het tweede op 7.4.1945.

Harzungen:

Heel het kamp werd geëvacueerd op 4.4.1945, tussen 11 en 14 uur:

A. Ongeveer 4.500 gevangenen op "dodenmars".
B. Bijna 2.000 "overigen" per trein.

Blankenburg:

De twee kampen werden geëvacueerd op 6.4.1945:

A. Ongeveer 400 gevangenen van Blankenburg-Oesig (Kdo. Klosterwerk)
B. Ongeveer 400 joodse gevangenen van Blankenburg-Regenstein (Kdo. Turmalin) werden weggestuurd op "dodenmars".

Wieda:

Ongeveer 1.000 gevangenen van de SS-Baubrigaden van Wieda, Nüxei, Osterhagen en Mackenrode werden te voet geëvacueerd op 7.4.1945.

Nordhausen:

Transport naar Bergen-Belsen op onbekende datum.
Transport naar Oostenrijk op onbekende datum.

Artern:

Dodenmars naar Tsjechoslowakije op onbekende datum.

We beschikken helaas over geen enkel detail betreffende de laatste drie evacuaties. En we weten ook weinig of niets over de andere bijkampen en commando's van Mittelbau.

Algemeenheden

Bij het lezen van de verschillende verslagen over de evacuaties lijkt het alsof sommige getuigen elkaar tegenspreken op bepaalde momenten, wat betreft de doorlopen localiteiten of ook m.b.t. chronologie van de passages. We hoeven ons daarover niet te verwonderen. Alleen de Schreibers hadden het geluk over iets als schrijfgerief te beschikken en bovendien moest hun hoofd ernaar staan om iets op te tekenen. Vanzelfsprekend heeft niemand al de namen van alle stations die men voorbijreed kunnen zien of noteren, en vooral 's nachts was dat een probleem. Hetzelfde geldt m.b.t. de tussen-data bij de passages: ook die konden meestal slechts bij benadering opgegeven worden.

Sommige overlevenden hebben kort na hun terugkeer hun mémoires kunnen schrijven, hetgeen een waardevolle basis biedt. Andere inlichtingen werden verkregen door de herinneringen van de teruggekeerden met elkaar te vergelijken. De meer gedetailleerde routes die we hier weergeven, zijn opnieuw samengesteld aan de hand van gedetailleerde kaarten, waarbij ook rekening werd gehouden met de toen bestaande spoorlijnen en de opgegeven plaatsnamen. Sommige overlevenden hebben later zelfs de transportroute die ze zich nog konden herinneren, opnieuw kunnen afleggen.

We moeten er natuurlijk rekening mee houden dat elke gevangene alleen zijn eigen evacuatie heeft beleefd, zonder iets af te weten van de andere omzwervingen... en die andere evacuatietochten alleen maar kent door het verhaal van zijn kameraden. Dat geldt vooral voor de grote "Dodenmarsen", waarbij de marsgroepen soms tot tientallen kilometers lang waren. Zo werd bijvoorbeeld bij het vertrek uit Harzungen de marsgroep opgesplitst in vier grote stukken die uiteindelijk elk een verschillend lot kenden.

Alleen studie ter plaatse, met consultatie van de plaatselijke archieven (indien die er zijn) kan de gegevens die we hier verwerken nog vervolledigen. O.i. is dit wel niet meer noodzakelijk: naar onze mening volstaan de grote lijnen van de evacuaties ruimschoots volstaan om de omvang aan te geven van het drama dat de geëvacueerden ondergingen. We willen een uitzondering maken voor het exact localiseren van de plaatsen waar de ontelbare slachtoffers werden begraven, tijdens de evacuatietransporten. Maar zelfs dan durven we een voorbehoud maken wat de identiteit van de slachtoffers betreft. Ze beschikten immers over geen enkel identiteitspapier en ook het nummer dat ze droegen biedt nog geen zekerheid, vermits sommigen onder hen, tijdens de ontreddering, hun kledingstukken verwisselden.

De evacuatie van Dora
Dora, het hoofdkamp van de "Mittelbau" werd op 4 en 5 april 1945 geëvacueerd. Reeds op 2 april waren vanuit Dora ongeveer 2.000 gevangenen overgebracht naar Harzungen. Voor deze gevangenen zou de eigenlijke evacuatie dus vanuit dit kamp starten.

Eerste treintransport, met vertrek uit Dora, op 4 april 1945

Enkele duizenden gevangenen uit Dora werden in de loop van de voormiddag opgestapeld in wagons die opgesteld stonden in het kampstation. Bij hen voegden zich ook nog 48 zieke gevangenen uit Blankenburg (Klosterwerk), die per camion werden aangevoerd en er tegen 11 uur aankwamen. Ze werden vijf per vijf samengeperst in de reeds overvolle wagons van de trein, die klaar stond om te vertrekken.

Dit konvooi - waarvan de juiste, volledige reisweg niet is vastgesteld, zou volgens het rapport-Migeot het Harzgebergte langs de westzijde gevolgd hebben. Dan ging het over Osterode, Seesen, Salzgitter naar Braunschweig en Celle. Dit laatste station werd op 8 april zwaar gebombardeerd. Voor de ongeveer 400 die in de loop van het transport waren gestorven, werd in een dennenbos langsheen de spoorlijn een gemeenschappelijke kuil gegraven om hen te begraven.

Vanuit Celle vertrok de trein pal noordwaarts, richting Soltau, maar draaide dan af naar één van de stations die in verbinding stonden met Bergen. Van hieruit werden de gevangenen dan te voet de weg opgestuurd naar het kamp van Bergen-Belsen, waar ze op 8 april aankwamen.

Evacuatie-route van Dora naar Bergen-Belsen, van 4 tot 8 april 1945

  

Tweede treintransport, met vertrek uit Dora, op 5 april 1945

Dit transport groepeerde de 1643 gevangenen van commando B12 van Woffleben (afhankelijk van Ellrich) en ook gevangenen van Dora zelf. Deze trein vertrok ook westwaarts, langs Harzberg, Osterode en Nordheim om dan pal noordwaarts te rijden naar Hildesheim, Celle en Lüneburg. Dit transport vervolgde dan ongeveer gelijktijdig zijn weg met een groep uit Harzungen, die daar op 4 april was vertrokken, en kwam op 6 april toe in Neuengamme, zonder er echter onderkomen te krijgen. De trein ging dan op weg naar Hamburg, waar hij op 7 april passeerde. Het werd dan een trip op goed geluk af naar de Elbemonding, langs Glückstadt en Itzehoe, waarna ter hoogte van Brunsbüttelhoog het kanaal van Kiel werd overstoken, om daarna weer terug te keren naar Hamburg (8 april). Hier werden nog een aantal wagons met gevangenen van elders aangekoppeld. Evenals het konvooi van Harzungen keerde dit konvooi terug in zuidelijke richting. Daarbij werd ook gebruik gemaakt van een tweederangslijn van de Lüneburger Heide, langs Harburg, Buchholz, Handelo... waar op 9 april eerst 57 doden en daarna nog eens 60 slachtoffers werden begraven. Op 10 april werden in Wolterdingen nog 23 doden begraven. De volgende dag, op 11 april, passeerde de trein Soltau, maakte een bocht naar Münster en vervolgde dan naar een van de stations die Bergen bediende, vanwaar de gevangenen te voet overgebracht werden naar de kazerne van Bergen-Belsen.

Evacuatie-route naar Bergen-Belsen van 5 tot 11 april 1945

   

Derde treintransport, met vertrek uit Dora, op 5 april 1945

In de namiddag van 5 april werd bijna het hele restant van de kampbewoners verzameld. De niet te vervoeren gevangenen bleven nog in het Revier, in tegenstelling tot sommige zieken uit de Boelcke-Kaserne/Nordhausen die, na het bombardement op deze stad, reeds op 3 april deel uitmaakten van een konvooi.

De toenmalige kolonel Woussen, evenals René Haas, hebben zeer uitvoerige rapporten opgesteld over dit transport dat in Malchow zou eindigen.

In de namiddag van 5 april, rond 15.30 uur, werd het rangeerstation voor de A-Stollen aangevallen door de Amerikaanse luchtmacht, terwijl het konvooi op de appelplaats werd samengesteld. Rond 17 uur werden de gevangenen in de gutsende regen naar het station geleid om in de wagons plaats te nemen à rato van 100 man per open wagon. De trein vertrok rond 21 uur maar moest kort daarop langdurig halt houden in Niedersachswerfen, nabij de Ammoniakwerke.

Op 6 april bevond de trein zich in Ellrich en bleef er wachten tot rond 11 uur alvorens zijn weg te vervolgen via Walkenried en Tettenborn. Omdat de spoorlijn tussen Osterhagen en Papenhöhe beschadigd was, vorderde de trein slechts stapvoets.

Op 7 april ging de trein heel langzaam via Osterhagen, Barbis, Papenhöhe, (Herzberg) in de richting van Osterode. De zenuwachtige bewakers schoten herhaaldelijk doorheen de wagonschotten, waarbij verschillende gevangenen gekwetst werden.

In de vroege morgen van 8 april stopte de trein in het open veld op ongeveer 1 km ten zuidoosten van Osterode. Vanaf hier moest het hele konvooi te voet zijn weg vervolgen doorheen het Harzgebergte. Meteen begonnen de bewakers het konvooi in groepen te verdelen:

a) Ongeveer 200 gevangenen die niet in staat waren om door te marcheren, werden ter plaatse met mitrailleurvuur afgemaakt. Geen enkele van de slachtoffers is geïdentificeerd en hun begraafplaats is ook onbekend gebleven.

b) Ongeveer 800 mannen, waarvan men dacht dat ze geen 25 km meer  konden marcheren, werden afgezonderd op een aarden weg. Over hun verder lot heeft Pierre Klein een rapport gemaakt.

c) De ongeveer 500 overblijvenden durfden het risico niet nemen te verklaren dat ze moeilijkheden hadden om verder te marcheren. Deze colonne zette zich dan in beweging voor een voettocht doorheen de Harz, langs Osterode-Lerbach, Clausthal-Zellerfeld, Schulenberg, Oker, Goslar, zo'n 38 km  

Evacuatie-route van Dora naar Bergen-Belsen op 5 april 1945

De colonne van 800, die Bergen-Belsen bereikte

Deze groep zou de eerste dag zijn voettocht inderdaad slechts tot Clausthal volbrengen, waar op 8 april de nacht werd doorgebracht. 's Anderendaags, 9 april, hervatte de groep zijn tocht in de richting van Oker. Tijdens dit traject zagen de gevangenen talrijke lijken in grachten, die meteen het spoor aangaven dat door de groep van 500 gevolgd was. Die hadden hun weg zonder ophouden moeten afleggen. Vanaf Oker ging het weer te voet verder tot Harzburg. In deze stad werden de gevangenen opnieuw op de trein gezet die hen naar Braunschweig zou brengen. Daar moesten ze weer te voet de stad doorkruisen tot bij een station in een voorstad. Ze werden opnieuw op goederenwagons gezet die gekoppeld werden aan een andere trein die 's nachts vertrok. Nog voor het aanbreken van de dag werden ze van de trein gehaald, een tiental kilometer voor Celle, dat in de loop van de nacht zwaar gebombardeerd was. De colonne vervolgde dan weer zijn weg te voet naar Celle, waar gewacht werd op nieuwe instructies, die echter uitbleven. Pas in de namiddag van 10 april ging het opnieuw te voet in de richting van Bergen-Belsen, langs Wolthausen, Eversen, Sülze, Diesten, Wohlde, Bergen en Belsen. 's Avonds werden ze dan nog tegengehouden door een wachtpost langsheen de weg, omdat de groep zich nu in de frontzone bevond. Kort daarop werd deze groep verenigd met het commando van Klein-Bodungen, dat eveneens op weg was naar Bergen-Belsen. Deze laatsten werden geëscorteerd door gevechtstroepen van de SS, die al velen in deze groep hadden afgeslacht. Er werd verder gestapt door de velden tot ongeveer 1 uur 's nachts. Toen werden allen samengeperst in een klein doorgangskamp, nabij een vliegveld. Op 11 april, rond 6 uur in de morgen, stapten ze opnieuw langs landelijke wegen. Ondertussen werden opnieuw velen omgebracht. Langs een omweg bereikte de colonne rond 14 uur de kazernes van Bergen-Belsen waar de gevangenen opnieuw geëvacueerden uit Dora, Ellrich en Harzungen ontmoetten.

Evacuatie-route van Dora naar Ravensbrück op 5 april 1945
Voor een vergroting op het kaartje klikken

  

De colonne van 500 die in Ravensbrück en Malchow belandde

Deze colonne had de omgeving van Osterode verlaten rond 2 uur 's nachts, in noordelijke richting. Via Clausthal-Zellerfeld werd rond 21 uur Goslar bereikt. De uitgeputte gevangenen die niet konden volgen, werden zonder medelijden neergeknald.

Zonder voeding of drank werden de gevangenen dan weer opeengeperst in gesloten beestenwagons, ondanks het luchtalarm. Per wagon werden 120 man bijeengezet. De Amerikanen konden niet ver meer af zijn want het vertrek werd vervroegd, zodat tegen 23 uur kon worden gestart in de richting van Braunschweig en Helmstedt. Dan ging het naar Magdeburg, waar de trein op 9 april rond 15 uur aankwam. De gevangenen hadden ondertussen nog altijd geen ravitaillering gekregen. 's Avonds was er weer groot luchtalarm en de voorsteden van Magdeburg ondergingen een zwaar luchtbombardement. Kort na 21 uur verliet de trein de stad en stationeerde in Barleben. In de vroege morgen van 10 april, rond 6 uur, werden dan makkers begraven, ofwel waren ze gestorven van uitputting, ofwel door de SS-bewakers neergeschoten omdat ze gek geworden waren. Kort na de middag, rond 13 uur, verliet de trein Barleben om terug te keren naar Magdeburg. De lijn was echter op verschillende plaatsen onderbroken door de schade van de bombardementen en de SS-leiding wist niet meer waar ze met de gevangenen naartoe moest. Tenslotte werden ze naar Wolmirstedt gebracht om er de lijken van de voormiddag te begraven. Rond 15 uur arriveerde de trein dan toch opnieuw in Magdeburg; de gevangenen bleven zonder ravitaillering. De SS scheen radeloos. In de vroege morgen van 11 april, rond 4 uur, zette de trein in volle snelheid koers in de richting van Haldensleben, Calvörde (waar lijken afgeladen werden) en Oebisfelde. Hier liet de SS-leiding de trein stoppen naast een militaire trein die juist werd aangevallen door de geallieerde luchtmacht. Dan ging het weer verder langs Klötze, Salzwedel en Arendsee. In de late avond kwam het konvooi aan in Wittenberge, waar de Elbe werd overgestoken. De trein reed vervolgens in zuidoostelijke richting. Op 12 april ging het verder langs Glöwen, Friesack en er werd halt gehouden in Nauen, op 30 km van Berlijn. In de namiddag werd een poging ondernomen om via Flatow en Kremmen te rijden, maar de lijn was daar weer onderbroken en er werd opnieuw koers gezet naar Nauen, waar ook de nacht werd doorgebracht. Op 13 april poogde de trein door te rijden langs Wustermark en Döberitz. De lijken werden langsheen de spoorlijn afgeladen. Er schenen nu problemen te zijn met de locomotief. De SS-officieren beraadslaagden onder elkaar; omdat ze over onvoldoende bewakers beschikten, dachten ze eraan om heel het konvooi te liquideren. Gelukkig kwam er in de namiddag een andere locomotief opdagen die het konvooi opnieuw naar het station van Nauen bracht. Daarna werd weer een poging gedaan langs Flatow en Kremmen. Ditmaal lukte het en de trein bereikte in de late avond Oranienburg, waar de gevangenen de nacht doorbrachten, nog steeds zonder bevoorrading. Op 14 april richtte het konvooi zich pal noordwaarts. Via Gransee en Fürstenberg bereikte de trein kort na de middag het kamp Ravensbrück, waaruit de vrouwelijke gevangenen vertrokken waren. De gevangenen waren dodelijk vermoeid en uitgeput. Voor het kamp werden vele lijken begraven. In het kamp zelf ontvingen de overlevenden voor het eerst weer soep... van aardappelschillen. De dag daarop, en de volgende acht dagen, moesten de gevangenen in het bos antitankgrachten graven. Het Rode Leger naderde nu inderdaad Berlijn en Ravensbrück.

Nieuwe evacuatie
Op 26 april werden alle de in Ravensbrück verzamelde gevangenen opnieuw geëvacueerd. Te voet vertrokken ze in groepen van 500 in de richting van de Baltische kust. Onder hen bevonden zich ook de overlevenden van Dora. De eerste dag passeerden ze langs Steinfürde, Menow, Strasen en kwamen in Wüstrow, waar de nacht werd doorgebracht in een bos. Op 27 april ging het langs Wesenberg en Zirtow tot Mirow, waar de nacht werd doorgebracht langsheen de weg. Op 28 april gingen ze langs Mirowsdorf, Lärz en Vipperow naar Röbel; weer werd de nacht doorgebracht in een bos. Op 29 april ging het langs Zierzow, Roez, Alt-Malchow, om tenslotte te belanden in het kamp van Malchow. De gevangenen hadden heel het traject afgelegd zonder bevoorrading. In het kamp van Malchow ontvingen ze weer wat voedsel, maar er was ook tyfus uitgebroken en de gevangenen verbleven er in onvoorstelbare omstandigheden. Pas op 1 mei 1945, om 4.50 uur, werden ze bevrijd door het Rode Leger.

Vierde en laatste konvooi, met vertrek uit Dora, op 5 april 1945

Volgens de Duitse schrijver, Manfred Bornemann is de laatste trein uit Dora vertrokken op de avond van 5 april. Deze trein evacueerde een deel van de SS-bewaking evenals de specialisten van het Mittelwerk. De SS profiteerde ervan om, samen met hen, ongeveer 450 gevangenen mee te nemen. Waarschijnlijk ging het over een gedeelte van de gevangenen die in het Revier achtergebleven waren.

Het bombardement op het station van Wolfenbüttel verplichtte het aanvankelijk in noordelijke richting vertrokken konvooi, opnieuw in tegengestelde, zuidelijke richting te vertrekken, om dan langs Magdeburg, Leipzig en Dresden te rijden. Het overschreed ook de Tsjechische grens om daarna weer in Oostenrijk te belanden. Hier werden de gevangenen opgenomen in het concentratiekamp van Mauthausen of in het bijkamp Ebensee, rond midden april 1945.

Evacuatie-route van Dora naar Mauthausen, van 5 april totmidden april 1945

     

De evacuatie van Harzungen

Op 2 april 1945 werden verscheidene gevangenen van Dora en Ellrich overgeplaatst naar Harzungen, waar ze op 3 april werden geregistreerd.

Op 4 april werd echter heel het kamp geëvacueerd, tussen 11 en 14 uur.

Duizenden onder hen werden de baan opgestuurd voor een "Dodenmars" langsheen wegen die leiden in oostelijke richting, naar de Elbe.

Duizenden anderen moesten naar Niedersachswerfen om er weer samengeperst te worden in de treinen, verspreid over ongeveer 30 wagons. De meerderheid moest er te voet naartoe, anderen werden per camion gebracht. De laatste 485 nog te been zijnde gevangenen uit het Revier werden per trein getransporteerd; ze stapten op aan het klein perron nabij het kamp.

Evacuatie-routes die in Harzungen vertrokken op 4 april 1945   
Op het kaartje klikken voor een vergroting

De "Dodenmars", met vertrek vanuit Harzungen, op 4 april 1945

Deze marsgroep was samengesteld uit duizenden gevangenen van Harzungen en de talrijke gevangenen die de vorige dag waren overgekomen van Dora en misschien ook wel van Ellrich. Hun aantal wordt geschat op ongeveer 4.500, waaronder ook honderden Belgen hoorden.

De eerste dagen bleef het weliswaar uitgerokken konvooi toch enigszins gegroepeerd, en werd het Harzmassief van zuid naar noord doorkruist. Het ging langs Neustadt, Ilfeld, Hohnstein en

Stolberg naar Hasselfelde, waar een tweede maal overnacht werd. Vervolgens ging het naar Blankenburg, waar overnacht werd in een verlaten kamp in de nacht van 6 op 7 april.

A.- De meest zieke gevangenen, uitgeput door drie dagen marcheren langsheen bergachtig terrein, bevonden zich achteraan het konvooi. In Blankenburg werden ze gevoegd bij een 20-tal gevangenen uit dit kamp, die ook de voettocht niet aankonden. Dokter Georges Deprez, een Franse gevangene en dokter in het Revier van Harzungen, liet 116 gevangenen afzonderen van het gros van het konvooi. Hij liet ze eerst transporteren met karren en tractoren, om ze uiteindelijk toch per trein te vervoeren. Ze deden er vier dagen over (van 7 tot 11 april) om minder dan 100 km af te leggen, waarbij ze tenslotte ondergebracht werden in het kamp van Beendorf (een bijkamp van Neuengamme), nabij Helmstedt. Ze werden daar reeds op 13 april bevrijd door de Amerikanen, waarna het merendeel kon worden verzorgd in het hospitaal van Helmstedt.

Ondertussen vervolgde het gros van het konvooi zijn uitputtende mars. Zij zouden weldra gesplitst worden in groepen van 500 man, die niet allemaal dezelfde weg zouden volgen.

B.- De eerste groep van 500 gevangenen ging van Blankenburg tot aan de Elbe, even ten zuiden van Magdeburg. Ze volgden dan de Elbe tot in de nabijheid van Dessau, waar ze reeds op 9 april aankwamen. In de omgeving van Hundeluft liet men hen de Elbe oversteken op 10 april, maar de volgende dag werden ze opnieuw naar de stroomoever gebracht. Ze werden ingescheept op rijnaken, die stroomopwaarts voeren. Langs Dresden ging het verder tot Leitmöritz (Litomerice) in Tsjechoslowakije, waar ze op 13 april ontscheepten.

Vier dagen later, op 17 april, werd een groot deel van hen per trein overgebracht naar Schmiedeberg en van daar ging het weer te voet tot in Landshut (Neder-Beieren) dat op 19 april bereikt werd. Zij werden door het Rode Leger bevrijd.

C.- Vertrekkend vanuit Blankenburg, vertrokken de volgende groepen langs Heimburg (waar ook overnacht werd) naar Langenstein, Harsleben en Schwanebeck, om in de vroege morgen van 12 april in Schönebeck te belanden. Hier werd de Elbe overgestoken naar Elbenau (tussen Elbe en Oude Elbe). De gevangenen moesten dan te voet verder naar het zuiden, evenwijdig met de Elbe, langs de oostzijde. Ze passeerden achtereenvolgens Zerbst, Jessen, Schweinitz, Annaburg (16 april), Falkenberg, Mühlberg (Elbe/17 april), Lichtensee, Grossenhain, Folbern, Radeburg, Radeberg, Stolpen, Sebnitz en Hinterhermsdorf, waar de Tsjechische grens bereikt werd. Dan ging het naar Hohen Leipa (Krasna Lipa) en Kamnitz (Ceska Kamenice), om op 26 april Rabstein te bereiken. Hier werden ze rond 8 mei bevrijd door de Russen.

D.- Anderen gingen, eenmaal aangekomen in Langenstein (ten noorden van Blankenburg) opnieuw de westelijke richting uit en kwamen langs Derenburg in Minsleben aan. Daar werd dit gedeelte van het konvooi weer op de trein gezet, die kort daarop werd beschoten en gebombardeerd. Dit had ook verschillende vluchtpogingen tot gevolg. De trein bleef heel de nacht in de richting van Magdeburg ronddolen, zodanig dat men de volgende morgen ongeveer op het uitgangspunt was teruggekeerd. Iedereen moest uitstappen om weer de grote baan te bereiken in de buurt van Heudeber. Daardoor was een grote achterstand ontstaan tegenover de andere groepen. De groep vervolgde zijn weg via Danstedt, Ströbeck, Halberstadt, Schwanebeck, Oschersleben, Beckendorf, Borne en Biere, om in de late avond van 12 april het dorpje Eggersdorf te bereiken. Dankzij de opgelopen vertraging nabij Minsleben werden ze door de Amerikanen ingehaald, alvorens ze de Elbe konden oversteken. Nog dezelfde dag werden ze bevrijd in de omgeving van Eggersdorf, Biere en Schönebeck.

   Evacuatie-routes die in Harzungen vertrokken op 4 april 1945

  

Het treinkonvooi met vertrek uit Harzungen, op 4 april 1945

Het gros van dit konvooi was in feite samengesteld uit enerzijds gevangenen van Harzungen zelf, anderzijds gevangenen die de dag voordien uit Dora en Ellrich waren overgekomen. Ze begaven zich te voet naar het station van Niedersachswerfen. Toch werden sommigen ook per camion gebracht, en de 485 zieken uit het Revier die zich moeilijk konden verplaatsen (onder hen 110 Belgen), werden met de trein naar hetzelfde station overgebracht.

In Niedersachswerfen werd dan een trein met 30 wagons samengesteld. Die bestond deels uit open, deels uit gesloten goederenwagons en ten minste één reizigerswagon voor de SS, de bewakers en enkele vrouwen die hen vergezelden.

Vanaf Nordhausen nam de trein de richting Sangerhausen en Magdeburg. Vandaar ging het dan weer westwaarts tot in Wolfsburg en dan noordwest, om via Ülzen Lüneburg te bereiken. Voortdurend werd er halt gehouden, meestal langsheen de bossen, waar vluchtenden werden gedood.

Rond 6 april werd Neuengamme bereikt, maar het kamp wilde het konvooi niet ontvangen, waarop het zijn weg vervolgde naar de voorsteden van Hamburg. Maar uit angst voor deze stad, die zwaar gebombardeerd werd, herbegon de trein een dolle zwerftocht. Hij keerde pal zuidwaarts terug, via een secundaire lijn doorheen de Lüneburger Heide tot in Hildesheim dat door bombardementen grotendeels verwoest was. Vervolgens ging het weer noordwaarts naar Lüneburg.

Er werd halt gehouden in een groot station, waar zich een militaire trein ophield, vol militairen, tanks en munitie. Hoogstwaarschijnlijk ging het om een tankgroep die zijn opleidingsbasis van het nabijgelegen Bergen-Belsen evacueerde. Kort nadat de gevangenentrein het station verlaten had, werd het militaire konvooi door de geallieerde vliegtuigen gebombardeerd en geraakt.

Vanaf Lüneburg koos de trein opnieuw de tweederangslijn langs Buchholz en keerde dan weer zuidwaarts. Op 9 april werd in Wintermoor halt gehouden om 163 lijken te begraven. Langs Schneverdingen bereikte men op 10 april Soltau.

Er was geen rechtstreekse spoorverbinding met Bergen-Belsen. De trein moest dan ook een bocht maken om het oostelijker gelegen Münster te bereiken en dan weer zuidelijk af te zakken naar een station dat gebruikt werd door de militaire basis van

Bergen-Belsen. Veel overlevenden denken dat dit het station van Celle was, maar dat bevond zich op 23 km van het kamp, een afstand die niet door de gevangenen te voet werd afgelegd. We denken dus eerder dat het om het station van Bergen-Sültze gaat, dat ook langs de weg met Bergen-Belsen verbonden is (slechts 9 km ). In ieder geval ging de kalvarietocht der overlevenden verder te voet met alle daarmee gepaard gaande executies zonder vorm van proces. Maar nog voor men vertrok, had men uit alle wagons de doden en stervenden gehaald, samen ongeveer 125. Ze werden naast elkaar neergelegd op het perron. Het staat vast dat de SS de stervenden afmaakte, maar we weten niet waar zij begraven werden.

Op 10 april werden de overlevenden uiteindelijk overgebracht naar de door de Wehrmacht ontruimde kazernegebouwen. Die bevonden zich vlak naast het reeds overbevolkte zogenaamde kamp van Bergen-Belsen.

Op deze wijze hebben de geëvacueerden uit Harzungen ongeveer 1.750 km afgelegd om uiteindelijk te belanden op een plaats die amper 150 km van het vertrekpunt verwijderd lag!

  

De evacuatie van Ellrich

Vanuit Ellrich vertrokken twee treinkonvooien voor de evacuatie van het kamp. Het eerste konvooi vertrok op 4 april 1945, het tweede op 7 april 1945. Er waren nochtans al verscheidene gevangenen geëvacueerd op 2 april, hetzij naar Dora, hetzij naar Harzungen, waarbij ze dan deel uitmaakten van de evacuatietransporten vanuit die kampen.

Het eerste treintransport met vertrek uit Ellrich, op 4 april 1945

Dit konvooi omvatte ongeveer 1.700 gevangenen van Ellrich, een aantal gevangenen uit Nordhausen (de avond voordien aangekomen), en ongeveer 700 (van de 1.500) gevangenen, die in de voormiddag vanuit Rottleberode waren overgekomen.

Volgens de getuigenissen van de gevangenen Gaby Sprung, Roland Bossue en Joseph Uytenhoef volgde de trein het volgende traject: Herzberg, Osterode, Seesen, Salzgitter, Braunschweig, Helmstedt, Oebisfelde, Wolfsburg, Gifhorn, Wittingen, Ülzen, Salzwedel. Daar werd, ongeveer 2 km van het station verwijderd, onder een spoorwegbrug een gemeenschappelijke grafput gegraven, om er 248 gevangenen te begraven. Daarna ging het verder langs Arendsee, Wittenberge en Nauen, waar een lange halte werd gehouden, waarschijnlijk om dezelfde redenen die het konvooi van Dora hadden opgehouden, nl. onderbroken spoorlijnen. In de buurt van Nauen werd de trein door mitrailleurvuur bestookt, waarbij er verschillende doden vielen. Het konvooi reed dan verder naar Neustadt (in de richting van Wittenberge) om weer te keren naar Segeletz. Hier werd weer een gemeenschappelijk graf gegraven voor de 350 à 400 gevangenen die waren doodgeschoten of door uitputting waren omgekomen. Onder hen waren niet zoveel Belgen. We kennen wel het tragische geval van Leo Vissers, die door een revolverschot werd gedood terwijl hij het graf van zijn makkers aan het delven was. Zo weten we ook dat Louis Thirijn afzonderlijk begraven werd dankzij de toegewijde inspanning van één van zijn makkers. Na Kremmen bleef het treinkonvooi een hele tijd ronddwalen op enkele tientallen kilometers van Berlijn, om uiteindelijk halt te houden in het kamp van "Heinkel"-Oranienburg, ten noorden van de hoofdstad. Bij de aankomst werd opnieuw een gemeenschappelijke put gegraven om de doden van het laatste reisgedeelte te begraven.

De gevangenen van Ellrich bleven enkele dagen in het kamp van "Heinkel"-Oranienburg (Sachsenhausen); sommigen ontvingen zelfs een nieuw nummer. Rond 19 april werden ze overgebracht naar het moederkamp Sachsenhausen-Oranienburg, in afwachting van evacuatie bij het naderen van het Rode Leger.

   Evacuatie-route van Ellrich naar Sachenhausen, van 4 tot 16 april 1945

Nieuwe evacuatie

Op 20 en 21 april 1945 werden alle kampen van Sachsenhausen-Oranienburg geëvacueerd met als algemene richting: de bocht van Lübeck. De laatste "marcheerders" verlieten het kamp op 21 april 's avonds. Talrijke gevangenen konden niet meer geëvacueerd worden, namelijk zo'n 1.500 zieken (de medegevangenen-geneesheren hebben die niet verlaten) alsook 3.000 anderen, waaronder vrouwen die eerder al uit Ravensbrück waren geëvacueerd. 's Anderendaags, 22 april, na een hevig gevecht in de omgeving, deden de Russische soldaten hun intrede in het kamp.

"In de morgen van zondag 22 april ontwaakte het kamp zonder zijn bewakers, terwijl in de omgeving hevige gevechten waren losgebroken. En toen, op een moment van kalmte, weerklonk plots de kampklok, die de aankomst van de eerste Sovjetsoldaten begroette. De anders zo vervloekte kampklok luidde nu het uur van de bevrijding."

"Maar mijn odyssee was daarmee nog niet beëindigd. Toen we dus uiteindelijk op 22 april 1945 in Sachsenhausen-Oranienburg bevrijd werden door de Sovjettroepen, kwam een Russische officier met het bevel dat al degenen die nog konden gaan de Blocks moesten verlaten, die omwille van de gevechten getroffen waren door granaten en verloren kogels. Op 23 april kon ik, met de hulp van enkele makkers, uit het kamp geraken. Ik keerde een eind terug, maar vermeed daarbij het kamp en kwam tenslotte in de stad Oranienburg aan, in gezelschap van vier politieke gevangenen, Belgen en Fransen. Ik kon me installeren in een verlaten villa, van waaruit ik mijn repatriëring afwachtte."

Alle groepen gevangenen werden via verschillende wegen naar Wittstock opgejaagd. In deze laatste stad kwamen ze samen. Van hieruit ging de evacuatie verder, waarbij twee evenwijdige routes gevolgd werden. De ene groep bereikte eind april Blievenstorf, ten zuiden van Criwitz. De andere - met gevangenen uit Ellrich via het "Heinkel"-kamp - ging langs Grabow, Freyenstein, Meyenburg, Jännersdorf, Parchim, om eveneens in de buurt van Crivitz te eindigen. Een deel van hen hield halt in het bos van Zapel. Het overige deel werd naar het Crivitzbos geleid, waar ze werden afgemaakt.

De overlevenden van de laatste "Dodenmars" in het Mecklenburg-Land werden eind april 1945 bevrijd.

  Laatste evacuatie-route die in Sachsenhausen-Oranienburg vertrok 
p 20 en 21 april 1945 en in Ravensbrück op 26 april 1945

 

Het tweede treintransport met vertrek uit Ellrich, op 7 april 1945

Op 7 april verliet een laatste konvooi Ellrich. Het omvatte naast de gevangenen van Ellrich zelf, ongeveer 700 gevangenen van Rottleberode, die op 4 april te voet waren overgekomen. (We weten dat de andere helft van de Rottleberode-gevangenen, nog dezelfde dag van hun aankomst, vertrokken zijn met het konvooi dat later in Oranienburg aanbelandde.)

De konvooitrein ging door de Harz langs het westen, via Herzberg, Osterode, Seesen, Salzgitter, Braunschweig en Gifhorn. Hij zette dan koers naar het oosten, naar Oebisfelde. Op 9 april stopte hij te Mieste, nabij Gardelegen. Omwille van de vernielde spoorlijnen kon het konvooi zijn weg niet verderzetten.

Op 13 april 1945 kenden de gevangenen van dit konvooi hetzelfde tragische lot als die van het Wieda-konvooi.

Zie verder onder 'Gardelegen'.

De voetmars vanuit Wieda, met vertrek op 7 april 1945

Op 6 april 1945 werden de gevangenen uit de bijkampen Nuxei, Osterhagen en Mackenrode te voet samengebracht in het kamp van Wieda. Deze SS-Baubrigaden waren reeds sedert 1 januari 1945 overgegaan naar het Sachsenhausen-kamp.

Op 7 april begaf een groep van ongeveer 1.000 gevangenen zich op weg om, te voet, langs secundaire wegen de Harz te doorkruisen. Alleen de zieken werden op de trein gezet.

De marscolonne trok door Braunlage. De eerste avond werd er halt gehouden in een weide en de nacht werd doorgebracht onder de blote hemel. Op 8 april vervolgde het konvooi zijn weg en 's avonds werd onderkomen gevonden in een klein fabrieksgebouw, waar een commando van Dora tewerkgesteld werd. Aimé Bonifas, die deze Wieda-odyssee rapporteerde, zegt dat ze vóór hen andere gevangenen zag stappen. Het betreft waarschijnlijk delen van het konvooi van Dora, dat op 5 april vertrok; die bereikte eveneens op 8 en 9 april een of ander station van de Noord-Harz.

In het station van Wernigerode werden de gevangenen opgeladen in een trein en vervoegd door hun zieke makkers. Daarna werden verscheidene stations aangedaan, waar langdurig halt werd gehouden. De trein reed ook door Magdeburg, dat zopas een bombardement had ondergaan. (Zie ook de rapporten van Woussen en Haas over het Dora-konvooi, op de avond van 5 april.) Daarna werden weer secundaire lijnen gevolgd langs Gross-Ammensleben, Neuhaldensleben en Roxforde. Omdat de lijn onderbroken was door een bombardement stopte het konvooi in Letzlingen (op 12 km ten zuidoosten van Gardelegen).

Op 11 april toonden de SS-bewakers tekenen van ongerustheid; ze hielden fluisterend overleg en hun bewaking verslapte. De gevangenen profiteerden ervan om de groep in de steek te laten; sommigen slaagden erin te ontsnappen (bv. Bonifas), maar het merendeel werd terug gegrepen in de omliggende bossen.

  Evacuatie-route die in Ellrich en Wieda vertrokken op 7 april 1945

   

Gardelegen   Zie ook Gardelegen

Op de avond van 13 april was Gardelegen nog niet bezet door de Amerikanen; die waren er omheen getrokken in de mening dat de stad onbelangrijk was.

Maar gedurende de nacht leidde de SS een groep gevangenen uit verschillende kampen: die van Ellrich en Rottleberode, die in Mieste waren aangekomen en ook die uit Wieda, Nüxei, Osterhagen en Mackenrode die in Letzlingen waren beland (met inbegrip van de terug opgepakte vluchtelingen), samen nagenoeg 1.200 gevangenen. Allen werden ondergebracht in een grote schuur, de Isenschnibbe, een beetje ten noorden van Gardelegen. Geholpen door leden van de Wehrmacht en van de Luftwaffe, die nog in Gardelegen verbleven, en door leden van de Volkssturm, hebben de SS-bewakers dan de schuur in brand gestoken en zij die wilden ontsnappen, neergeschoten.

Enkele tientallen hebben als bij mirakel deze krankzinnige afslachting overleefd. Het was de Kreisleiter geweest die de moordpartij had bevolen, waardoor hij de voorschriften van Himmler naar de letter liet uitvoeren.

Op 14 april ontdekten de Amerikanen de euveldaad van de SS. Ze telden 1.016 lijken die in een greppel lagen, naast een aantal anderen die neergeknald waren tijdens hun vluchtpoging.

De Amerikaanse overheid verplichtte toen de bewoners van Gardelegen om de slachtoffers op een fatsoenlijke wijze te begraven. Elke bewoner kreeg bovendien de opdracht om één van de graven te onderhouden.

De evacuatie van Blankenburg

De evacuatiemars met vertrek uit Blankenburg, op 6 april 1945

In Blankenburg bestonden er twee verschillende kampen: in Blankenburg-Oesig het kamp Klosterwerk, met een gemiddelde bezetting van 500 gevangenen, waarvan bijna drievierde Belgen waren, en in Blankenburg-Regenstein het kamp Turmalin met ongeveer 400 Joodse gevangenen. Over dit laatste kamp hebben we minder exacte gegevens.

Reeds op 4 april, rond 11 uur, werd een groep van 48 gevangenen (waaronder 25 à 30 Belgen), uit het Revier per camion naar Dora vervoerd. Ze werden onmiddellijk verdeeld (vijf per wagon) over de wagons van de evacuatietrein, die in Dora startklaar stond.

Het gros van de gevangenen zou pas op 6 april evacueren; een twintigtal mars-"ongeschikten" van Klosterwerk bleven in het kamp en zouden naderhand bij de zwakkeren van het Harzungen-konvooi gevoegd worden, dat op 6 april in dit kamp toekwam en later naar Beendorf werd getransporteerd. Zij die te voet de dodenmars aanvingen, werden in groepen van ongeveer 100 gevangenen verdeeld.

Voor zover we konden vernemen, werden de joden van Turmalin (392 man) de morgen van 6 april, rond 5 uur, in drie colonnes verdeeld, en de weg opgezonden naar Magdeburg, waar ze de gevangenen van Klosterwerk zouden ontmoeten.

De 75 km die Blankenburg van Magdeburg scheiden, werden afgelegd tijdens de namiddag van 6 april, de ganse dag van 7 april en de vroege morgen van 8 april. Tijdens de tocht langs Halberstadt, Oschersleben, Egeln, Altenweddingen, Langenweddingen en Ottersleben werden de uitgeputte gevangenen die het tempo niet konden volgen, onmiddellijk langs de weg neergeschoten. De laatste nacht werd doorgebracht in een schuur, waarna, bij de aankomst in Magdeburg, de overlevenden ingescheept werden in de Nederlandse rijnaak Wilma. Op hetzelfde schip kwamen ook de gevangenen van Turmalin terecht.

"De geëvacueerden waren zwaar geschokt door het koelbloedig neerschieten van de verzwakte gevangenen door SS-bewakers, gedurende het hele traject. Ze hadden een echte "hel van Dante" doorstaan. Zelfs een paar honderd meter voor het inschepen, langs de Elbeoever, moesten ze toezien hoe een Poolse gevangene een kogel in de buik werd gejaagd. Hij werd neergelegd aan de rand van de put die door een medegevangene werd gegraven op bevel van de SS. Hij leefde nog en was dus getuige van het delven van zijn eigen graf. Toen joeg een bewaker hem nog een kogel door het hoofd.

Ook aan boord van de rijnaak speelden zich taferelen af die pasten in het kader van de verschrikkelijke Medusa-verhalen.

We waren dicht opeengepakt, rondom een Kübel die bijna overliep. Het was een waar concert van kermen en angstige beklemming. Iedereen had dorst, maar alleen zij die het aandurfden om de overvolle Kübel naar boven te sleuren, kregen de kans om wat Elbewater, dat opspatte bij de lozing, te drinken... onder het spottende gelach van de toekijkende SS-bewakers.

Op zeker ogenblik opende een SS-bewaker een luik; hij dreigde in de menigte te schieten indien hij nog kreten hoorde. Een andere wierp een homp brood in de massa, wat natuurlijk een hevig gedrum tot gevolg had; er werd in het rond getrappeld om deze noodlottige, belachelijke schat te bemachtigen.

Zij die eerst op het schip waren geraakt, meenden een goede positie gevonden te hebben door tegen de scheepswand aan te leunen. Maar ze moesten weldra een toontje lager zingen want ze voelden nu het vocht dat doorheen de scheepswand drong. Als ze naar het midden wilden opschuiven om de warmte van de massa op te vangen, werden ze onverbiddelijk teruggeduwd."

Onder deze ellendige omstandigheden werd op de Elbe koers gezet in de richting van Neuengamme/Hamburg. Maar in Lauenburg werd plots de Elbe verlaten en het Elbe-Lübeckkanaal gevolgd. In de avond van 12 april werd in Lübeck aangemeerd.

Terwijl de Turmalin-joden als eersten het schip moesten verlaten, moesten de gevangenen van Klosterwerk, in de morgen van 13 april weer de baan op... opnieuw met hetzelfde scenario van het neerschieten van de zwaksten die niet konden volgen. Na een 27 km-lange tocht langs Schwartau en Ahrensbök, bereikten de overlevenden een reuzegrote schuur in Sarau/Glasau.

In angstige spanning wachtten de uitgeputte gevangenen hier op het einde. De schrik zat erin. Tenminste 18 Belgen zouden in deze schuur sterven tengevolge van de ondervoeding en het gebrek aan geneeskundige zorgen. Ze werden als beesten begraven in een grote put. Zoals tijdens de hele evacuatietocht ontbrak het aan voldoende voedsel en drank. Slechts enkelen werden - bij uitzondering - in de buurt tewerkgesteld bij particulieren en konden wat aardappelen en zelfs een stuk vlees en een ei bemachtigen. De rest bleef hongeren en wachten... tot plots, op 30 april, de groep ontdekt werd door leden van het Zweedse Rode Kruis, die in het kader van de Bernadotte-acties opereerden in het gebied van Schleswig-Holstein. Na een appel werd voor de Belgen, Nederlanders, Fransen en Luxemburgers de vrijheid aangekondigd. Met vier camions van het Internationale Rode Kruis werden ze 's namiddags overgebracht naar Lübeck.

Op de kade van Lübeck lagen de Rode-Kruisschepen, de Magdalena en de Lillie Matthiessen, aangemeerd. Ze hadden pakketten voor krijgsgevangenen geleverd en bleven ter plaatse in de hoop een groep politieke gevangenen naar Zweden te kunnen meenemen.

Dankzij onderhandelingen tussen de Zweedse graaf Folke Bernadotte (familie van onze koningin Astrid) en SS-Reichsführer Himmler, evenals de initiatieven van verscheidene leden van zijn staf, werden niet alleen de Skandinaviërs (aanvankelijk zij alleen), maar naderhand ook gevangenen uit de westerse landen onder hun hoede geplaatst en bevrijd. Vele gevangenen van Neuengamme en Ravensbrück, die zich op andere schepen bevonden (o.a. de Athen en de Cap Arcona) werden van die schepen afgehaald en bij de Blankenburgse gevangenen gevoegd. De zeemijnen en het mitrailleurvuur trotserend, voeren de schepen op 30 april weg en bereikten de zuidkust van Zweden, op 2 mei, in de haven van Trelleborg.

Daar werden de gevangenen in quarantaine geplaatst en fysiek en moreel weer opgeknapt. Ze waren er het voorwerp van grote zorg en aandacht vanwege de Zweedse bevolking. Ze werden midden juli voor het merendeel gerepatrieerd. Voor enkelen was de bevrijding evenwel te laat gekomen: zij stierven in de Zweedse hospitalen.

  Evacuatie-route die in Blankenburg vertrok op 6 april 1945

De evacuatie van Artern

Manfred Bornemann geeft ons een beknopt relaas van de evacuatie van dit kamp, op 13 km ten zuiden van Sangerhausen.

De gevangenen vertrokken waarschijnlijk te voet via Naumburg tot in Zeitz, 34 km ten zuiden van Leipzig. Daar werd het konvooi op een trein gezet die richting Tsjechoslowakije vertrok.

We hebben geen verdere details over dit konvooi en vermelden het slechts om zo volledig mogelijk te zijn.

De evacuatie van Nordhausen

De Boelcke-Kaserne van Nordhausen was geleidelijk aan omgevormd tot een infirmerie en sterfhuis voor de zgn. Muselmänner en andere invaliden van de Mittelbau. Toen Nordhausen op 3 en 4 april 1945 zwaar gebombardeerd werd, was ook de kazerne zwaar getroffen.

Op 3 april hebben de Duitsers toen een deel van de overlevende gevangenen overgebracht naar Dora en Ellrich. Zij zouden ook nog deel uitmaken van de eerste evacuatie van Ellrich op 4 april en van de derde evacuatie van Dora, op 5 april.

Sommige rapporten spreken ook over een transport van zieken uit Nordhausen, per camion, naar Bergen-Belsen, zonder daarbij nadere details te verstrekken.

Een ander transport van 1.200 zieke gevangenen uit Nordhausen zou op een ongekende datum vertrokken zijn naar Oostenrijk, via Dresden, Praag, Salzburg en Innsbruck. Zij zouden door de Amerikanen bevrijd zijn op 30 april om 10 uur in Fischbach aan de Inn. Maar ook hier beschikken we nog niet over verdere details.

De bevrijding van Dora en Nordhausen
Getuigenissen van Amerikaanse officieren  

Van 12 tot 15 april 1945 opereerde een detachement van het Amerikaanse leger in Nordhausen. R. Wautrecht, van de Vriendenkring van Dora & Commando's, kwam in het bezit van enkele rapporten van officieren van de 104de infanteriedivisie, die belast waren met het toezicht over het kamp. Ze dateren van 15 mei 1945. Deze rapporten werden teruggevonden in de Nationale archieven van Washington D.C.

Rapport van Capt. Ralph W. Lambert

Kapitein Ralph W. Lambert werd uitgezonden als verkenner en belastte zich met de eerste noodzakelijke voorzieningen.

"Ik kwam op 12 april 1945 aan in Nordhausen (Duitsland), als voorpost en in opdracht van het detachement. Het was rond 11 uur. In mijn onderrichtingen stond dat ik een concentratiekamp ten zuiden van de stad moest localiseren. Ik moest ook het pad effenen voor het detachement dat weldra zou volgen.

Bij mijn aankomst trof ik slechts drie officiële personaliteiten aan, die ik opdracht gaf mij naar het kamp te leiden, terwijl ik uitleg gaf over mijn missie. Ze beweerden echter van het bestaan van zo'n kamp niets af te weten. Ze zeiden me dat het enige kamp dat in de stad bestond - misschien wel dat wat ik zocht - zich aan de westzijde van de stad bevond. En ze spraken ook van een kamp dat Dora heette, ten noorden van de stad, eraan toevoegend dat dit kamp zeker leeg was. Ik gaf de burgemeester opdracht mij te begeleiden naar beide kampen. Een gids bracht me ernaartoe, maar ik ontdekte dat het dat niet was wat ik zocht. Ondertussen was ook het detachement aangekomen en ik werd nu vergezeld door Lt. Kolonel David W. Paulette en Majoor Malcolm M. Downs. We hielden halt aan de zuidzijde van de stad en begonnen onze gids te ondervragen omtrent het beschreven kamp ten zuiden van de stad. Hij was formeel in zijn bewering dat er zich niets bevond aan de zuidzijde van de stad. Een Franse soldaat hoorde ons gesprek en kwam naderbij. Hij zei ons dat er wel nog enkele kamp-Blocks waren en dat hij er ons naartoe wilde brengen. Toen herinnerde de Duitse gids zich dat er een kamp aan deze zijde van de stad was, maar hij verzekerde ons dat het slechts enkele militaire barakken betrof. We begaven ons naar dat kamp en vonden er het meest verschrikkelijke beeld van nazi-terrorisme dat men zich kon voorstellen.

De medische afdeling van de 104de divisie was reeds in het kamp aangekomen. Ze was bezig met het verzamelen van de nog levende kampbewoners en ze over te brengen naar het 51ste veldhospitaal. In de loop van de namiddag werden ongeveer 500 levenden met brancards overgebracht. Er werd aangenomen dat zich over heel het kamp verspreid nog 3.000 personen bevonden. Ik ging naar het voorlopig stad-onthaalcentrum met de instructie dat een dienst georganiseerd moest worden voor het oplossen van de kampsituatie en de problemen van de gedeporteerden.

Lt. Kolonel Paulette zou zich met het kamp belasten en Majoor Downs zou de situatie van de gedeporteerden voor zijn rekening nemen. In de loop van de namiddag kon ik het zo regelen dat 600 Duitse burgers zich de volgende morgen moesten aanmelden in het kamp bij Lt. Kolonel Paulette. Ik gaf de burgemeester één uur tijd om een plan op te stellen voor de begrafenis van de slachtoffers en maakte hem duidelijk dat het een goed plan moest zijn. Het voorgelegde plan werd goedgekeurd, behalve de localisatie van het terrein.

Gedurende de twee volgende dagen hield ik me uitsluitend bezig met bestuurlijke maatregelen i.v.m. het werk in het kamp en op de begraafplaatsen. Majoor Downs, die de situatie van de gedeporteerden onder zijn controle kreeg, had omzeggens geen steun van mijn diensten nodig. Buiten dit werk organiseerde ik nog het volgende:

a. bestemming geven en leveren van ongeveer 700 dekens aan het 51ste veldhospitaal;

b. een wasserij opstarten, uitsluitend ten dienste van het 51ste veldhospitaal en bestemd voor het reinigen van het heelkundig materiaal, gereedschap, enzovoort;

c. transport van 500 watertanks naar de bakkerij van Krimderode, met het doel er brood te bakken voor de distributie in drie tijdelijke hospitalen, waar zieke en gekwetste gedeporteerden uit het kamp verzorgd werden; het eerste brood verliet deze bakkerij op 14 april 1945 om 19.30 uur.

Rapport van Major Malcolm M. Downs

Majoor Malcolm M. Downs belastte zich met de gezondheidssituatie: hij zorgde ervoor dat de lijken uit de barakken werden weggehaald en dat de overlevenden werden gehuisvest.

"Nadat ik op donderdag 12 april 1945 rond 13 uur, in Nordhausen aankwam, begaf ik me onmiddellijk naar het concentratiekamp ten zuiden van de stad. Lt. Kolonel Paulette deelde me mee dat ik belast werd met het wegbrengen van de dode lichamen.

Een medische eenheid van de 104de divisie was reeds begonnen met het overbrengen van de zieken. Majoor Kelly van de 104de divisie stelde mij 16 ordehandhavers ter beschikking. Ze verzamelden ongeveer 400 Duitse burgers. Daarvan werden ongeveer 150 mannen ingezet voor het reinigen van de omgeving, terwijl de 250 overigen de lijken uit de gebouwen moesten halen en ze overbrengen naar een vrije ruimte. Tegen 15 uur werd het werk ongeveer 30 minuten onderbroken; tijdens die pauze droeg de katholieke aalmoezenier een H. Mis op ter nagedachtenis van de doden. Tegen 19 uur waren ongeveer 1.500 lijken overgebracht en werd met het werk voor die dag gestopt.

Op 13 april om 8 uur werd me bevolen het overbrengen van de gedeporteerden te organiseren en een kamp op te richten. Dat kamp werd opgericht in de Kasselstrasse, voor ongeveer 100 personen. Er waren ook nog twee kleine kampen: één op ongeveer 7 km ten noorden van de stad, waar zich 800 Russen bevonden en een ander op 3 km ten oosten van Guidenslamer met 500 Russen. Dan maakten we kennis met het werkkamp van Dora, 5 km ten noorden van de stad. Er werden uitstekende sanitaire voorzieningen aangetroffen die konden volstaan voor 18.500 personen. Elektriciteit en waterleiding functioneerden en er was nog een voorraad van 300 à 500 ton steenkool. Het kamp zelf was leeg, behalve het hospitaal waar zich 900 patienten bevonden. Bij het leger werden dan 28.000 rantsoenen gevraagd om de gedeporteerden te voeden. Naar schatting bevonden er zich 35.000 gedeporteerden in de Landkreis.

Op zaterdag 14 april 1945 kwam een eerste detachement van 5 officieren en 10 niet-officieren, aangevoerd door Kapitein Fleischman binnen en het kamp werd aan hen overgedragen. Het overbrengen van de gedeporteerden vanuit het kamp van de Kasselstrasse naar Dora startte om 13 uur.

Op zondag 15 april om 9 uur nam Lt. Kolonel Robert D. Cameron van het 7de detachement de verantwoordelijkheid over de kampen voor de gedeporteerden op zich. Ik vergezelde hem bij de inspectie van deze kampen (zie verslag 8929/161), terwijl ik hem uitleg gaf over wat reeds gedaan was. Het Iste leger nam dan vijf camions met voedsel in ontvangst en stuurde ze onmiddellijk naar het Dora-kamp. Tegen 12 uur was alles overgebracht en kon het detachement terug vervoegd worden."

Rapport van Lt. Col. David W. Paulette

Luitenant-kolonel David W. Paulette (in zijn hoedanigheid van kampverantwoordelijke) zorgde ervoor dat de overlevenden overgebracht werden naar de hospitaaldiensten en dat een kerkhof werd klaar gemaakt om er de 2.017 lijken te begraven.

"Overeenkomstig de instructies van het G5 Jayhawk werd besloten om voorkeur te geven aan het werk in het concentratiekamp, ten zuiden van de stad. Kapitein Lambert werd als voorpost van het detachement voorop gestuurd om contact op te nemen met het stadsbestuur, om te zien of een oplossing kon worden gevonden voor de noodzakelijke werken en om andere noodzakelijke details te bespreken met de bezetters van het kamp. Lt. Kolonel Paulette en Majoor Downs gingen dan direct naar het kamp voor een eerste inspectie. Bij onze aankomst troffen we er de medische eenheid van Cranbery aan, die volop bezig was om overlevende kampbewoners te evacueren. Er werd een tijdelijk hospitaal ingericht in een rij van appartementswoningen, in de Steinstrasse, waarheen 700 gevangenen werden overgebracht. Door gebrek aan bevoorrading en comfort, en omwille van de verschrikkelijke fysieke toestand van de geëvacueerden was er een zeer kritieke situatie ontstaan. Het 51ste veldhospitaal werd dan ter hulp geroepen en de 400 ergste gevallen werden daarheen gebracht. Tegen 15.30 uur waren alle levenden uit het kamp verwijderd en onder dak gebracht, waarbij ze een medische controle ondergingen. Majoor Downs verzamelde dan ongeveer 400 Duitse burgers uit de omgeving en het bijeenbrengen van de doden kon beginnen. Bij het vallen van de avond waren er 1.200 lijken uit de gebouwen verwijderd. Ondertussen zochten we een aanvaardbare oplossing voor de begraving. Er werd besloten om dat tegen het einde van de namiddag te doen. De dienstdoende burgemeester werd door Kapitein Lambert ingelicht dat 600 Duitse burgers zich de volgende morgen tegen 7 uur naar het kerkhof moesten begeven. Deze arbeiders werden onmiddellijk in twee groepen verdeeld: 400 werden ingezet om het kerkhof te reinigen en de graven klaar te maken, de overige 200 werden doorgestuurd naar het deel van het kamp dat onder de leiding van Sergeant Harold en zijn 5 MP's stond. Het verzamelen van de lijken ging ondertussen verder, terwijl de andere burgers de graven moesten delven. In de late namiddag werden 400 lijken, op geïmproviseerde brancards, van het kamp naar het kerkhof overgebracht. De begraving was begonnen. De zaterdagnacht waren alle lijken uit het kamp gehaald en waren er 1.958 slachtoffers begraven.

In de loop van zaterdag en zaterdagnacht waren er nog 69 overlijdens onder hen die naar het hospitaal waren overgebracht. Ze werden door de Duitse brancardiers bijeengebracht en naar het kerkhof overgebracht. Vandaag, 15 april 1945 te 14 uur zijn er dus 2.027 lijken begraven. Het kerkhof werd dus gereinigd en bij het hoofdeinde van de graven zijn witte markeringen aangebracht. Hierbijgevoegd een plan van het kerkhof, met de schikking van de graven. Het is aanbevolen dat het detachement van het militair bestuur dat Nordhausen is toegewezen, voortdurend controle zou uitoefenen over het kerkhof en er zou op toezien dat er gras gezaaid wordt. En dat alle mogelijke inspanningen zouden worden geleverd om die plek te verfraaien. De stad moet ook worden aangespoord om op de betreffende plaats een soort monument op te richten."

De Boelcke-Kaserne

De Amerikaanse sergeant Ragene Farries van het 329ste Sanitair Bataljon heeft het relaas gegeven van de ontstellende situatie die hij aantrof in de Boelcke-Kaserne in Nordhausen, toen hij er op 12 april 1945 naartoe moest voor geneeskundige hulp. De Duitse schrijver Manfred Bornemann heeft dit getuigenis opgenomen in zijn boek Schicksalstage im Harz. Das Geschehen im April 1945 (5de oplage,1985).

"Nog dagen en weken, zelfs maanden later, riep het woord Nordhausen gemengde gevoelens op. Wij behoorden tot de doorgewinterde en met de strijd vertrouwde hospitaaltroepen en dachten dat er niets meer was dat we niet reeds beleefd hadden. Alle vormen van de oorlogshel behoorden tot de dagelijkse routine: operaties, zenuwcrisissen en dood kwamen om het uur voor. Persoonlijk was ik echt dikhuidig geworden om dergelijk werk nog aan te kunnen. Maar wat ik daar in de loop van een paar dagen, samen met vele anderen uit onze divisie, gezien en beleefd heb, is iets wat wij nooit meer zullen vergeten.

De nazi-stad Nordhausen viel op 11 april. Onze S2 Captain Johnson bracht ons het bericht dat wij zouden worden ingezet om zieken uit een concentratiekamp in veiligheid te brengen. Het kamp lag op een groot industrieterrein aan de stadsrand. Er werd bij gezegd dat de zieken tussen stapels doden lagen en er nog maar weinig levende wezens waren, die mits snelle medische zorgen nog gered konden worden. Kolonel Taggert zette in de vroege morgen van 12 april de lijkendragers en het technisch geschoold hospitaalpersoneel in, evenals andere mannen die bij onze gewonden aan het werk waren, maar tijdelijk gemist konden worden. Met een vrachtwagencolonne reden we een opdracht tegemoet die elke Amerikaan fantastisch en ongeloofwaardig zal schijnen. In werkelijkheid was het een opdracht die afschuwelijk en ontnuchterend was: een schepping van de onmenselijke, fanatieke nazi-machine. We beleefden het woord Konzentrationslager in zijn volle betekenis. Toen wij het terrein opreden, merkten we de gelijkvormigheid van de gebouwen die een reusachtig plein omsloten. Die twee-etages-hoge gebouwen waren enkele weken tevoren nog luchtmacht- en SS-kazernes geweest, tot ze werden gebruikt om er politieke gevangenen van verschillende nationaliteiten in onder te brengen, die dan als dwangarbeiders werden ingezet in de ondergrondse fabricatie van de nabijgelegen V1- en V2-fabrieken. Met de brancard in de hand stegen we uit en liepen naar het dichtstbijgelegen gebouw... We werden direct met de werkelijkheid geconfronteerd toen we bij de ingang kwamen. Bommen hadden op de betonvloer vlees en beenderen uit elkaar doen spatten. Rijen na rijen van met huid bespannen skeletten trokken voor onze ogen voorbij. Er lagen mannen op de plaats waar ze verhongerden, zonder kleur en temidden van onbeschrijflijke menselijke drek. Hun zebrakleding en hun gevangenennummer hingen aan hun lichamen als een laatste teken of symbool voor hen die hen gedood of tot slavernij hadden gebracht. En in die grote garage waren geen levenden meer, alleen de verwrongen dood.

We gingen naar de trappen en onder die trappen vonden we 75 lijken opgestapeld, een aanblik die ik nooit meer zal kunnen verbannen uit mijn herinneringen.

Op de tweede verdieping waren er, zoals latere tellingen aantoonden, ongeveer 25 mannen gestorven. Enkelen, die in dubbelhoge, houten stapelbedden lagen, waren wonderlijk stil maar vochten nog tegen de dood. Ze leefden nog. We hadden onmiddellijk door dat dit onze grootste opdracht zou worden, waarvoor we eigenlijk opgeroepen waren. Dit zou aanpakken worden! Spoed zou hier nog levens kunnen redden. We werden een dag binnengeleid die zou gevuld worden met redding, verpleging en heelkundige zorgen. Niet te vergelijken met welke andere gevechtsdag ook. Het was overduidelijk dat ons kleine aantal verpleegkundigen die honderden zieken onmogelijk zou kunnen opnemen en ondertussen ook nog een hulpbiedend hospitaal oprichten om zoveel monden te voeden. Onder leiding van Kolonel Jones en Kapelaan Steinbec, die beiden Duits spraken, pakten we daarom Duitsers op die we langs de straten van de nazi-stad aantroffen. Het bevel luidde: Je moet meewerken. Op die manier werden zowat 100 Duitse lijkendragers opgepakt en snel ter plaatse gebracht.

Omdat ik Frans sprak, werd mijn persoonlijke opdracht in deze gruwelijke omgeving totaal gewijzigd. Ik werd door een van de minder afgetakelde gevangenen aangesproken met de vraag of iemand van ons Frans sprak. Toen ik bevestigend antwoordde, lichtte hij op; hij vertelde dat een groep Fransen zich in een kelder van een ander gebouw verzameld had en vroeg of ik alsjeblief daar hulp wilde verlenen. Dat was voor mij een teken om er tegenaan te gaan. Langs een door bommentrechters verwoest terrein namen we de weg naar het betreffende gebouw. Overal lagen er lijken. Eén meisje viel me bijzonder op. Naar schatting was ze 17 jaar oud. Ze lag er zoals ze gevallen was: verbrand en naakt. Ik schrok in mijn overpeinzingen: ik begreep niet waarom in een oorlog zulke dingen konden gebeuren. Maar onmiddellijk moest ik alle verder nadenken laten varen, want mijn opdracht ging voor. Pas later zou ik over alles wat ik gezien had kunnen nadenken.

We bereikten de keldertrappen die naar de Franse groep leidden. Ik hoorde een zwak Monsieur en aan mijn voeten vond ik een zogoed als dode uitgemergelde man. Hij richtte zich op en zei, in zijn beste Parijse Frans, dat hij mij met de traditionele kus had willen begroeten, als hij daarvoor de nodige kracht had bezeten. Ik stelde vast dat hij officier van de beroemde militaire academie van St. Cyr was en door de SS op bijzonder sadistische manier behandeld was geweest. Hij zag er vijfenzeventig jaar uit, hoewel hij pas vijfenveertig was. Zijn laatste stappen hadden hem tot bij deze trap gebracht. Hij was hier zo snel mogelijk naartoe gevlucht toen de oorlogsfurie losbrak bij het binnenrukken van de Amerikanen. Hij lag helemaal onder het stof, daar waar hij onder de neerstortende muren gevallen was. Toch bewaarde bij een merkwaardige rust en discipline. Voorzichtig werd hij op een brancard gelegd en naar de wachtende ambulance gedragen.

Wij daalden de trappen verder af en kwamen in een onbeschrijflijke vuilnis terecht, die bovendien doordrongen was van een verschrikkelijke lijkengeur. Hier zag ik mannen in ruwhouten bedden liggen, die te zwak waren om de dode makkers van hun zijde weg te nemen. Een ineengekrompen Fransman was boven een dode kameraad neergezonken alsof hij zich wilde warmen, zonder te beseffen dat zijn vriend reeds twee of drie dagen dood was en niet in staat zich nog te bewegen. Anderen lagen in donkere kelderruimten temidden van vuilnis en allerlei ziekteverwekkers en bloeddiarree. Het was alsof men bij het doorlopen van deze kelderruimte en bij het uitzoeken van de levenden naar de meest sombere tijden was teruggekeerd; alsof men in een afzonderlijke wereld wandelde, waar men weer buitentrad als men die schaduwmensen naar de propere Amerikaanse ambulancewagens bracht.

Bij de ondervraging van enkele weerbare mannen vernam ik dat hun rantsoen bestond uit één groot zwart brood, verdeeld over 7 personen voor een hele week. Toen ik wat later over dit terrein stapte, merkte ik een reusachtige ketel naast een hoop aardappelen. Het bleek dat een bewaker daarmee Suppe voor de gevangenen bereidde, waarbij hij de aardappelen met een grote vork in de zwarte ketel door elkaar roerde. Dit eten moet wel een langzaam werkend vergif geweest zijn...

Enkele van onze jongens die Duits, Pools, Tsjechisch en Russisch spraken, kregen dezelfde opdracht als ik te vervullen. Tegen de groepen lijkendragers leerden we ook weldra schreeuwen: Schnell! en Tempo! you d...sb's! op een toon die de Duitsers best begrepen.

In een bommentrechter lagen ongeveer 20 lichamen. Wij trokken er drie of vier zich nog bewegende levenden onderuit. Ze hadden gedurende 5 of 6 dagen getracht uit de put te kruipen, maar het gewicht van de bovenop hen liggende doden was te zwaar geweest voor hun uitgehongerde en uitgeputte lichamen. We zagen anderen die door machinegeweervuur neergemaaid waren, toen ze trachtten te vluchten voor de terreur van hun bewakers. Eén voorval ontroerde mij ten zeerste: toen we begonnen waren om de zieken in groot getal naar de wachtende ambulancewagens te brengen, zag ik een fel verzwakte man die al zwijmelend onze aandacht probeerde te trekken en ons begroette met tranen die langs zijn wangen liepen. Deze man, te zwak om te lopen, wilde per sé degenen die hem hielpen en hem de eerste vriendelijke woorden toespraken, zijn hoogachting betuigen.

Enkele mannen waren niet bekwaam om op hun gezwollen en misvormde voeten te staan. Ze hadden geen schoenen en waren ongelooflijk vervuild. We zagen littekens op vele ruggen, een bewijs van de slagen en rammel die ze van hun onmenselijke bewakers hadden gekregen.

Een Parijse zakenman, die voor de oorlog nog in de Renault-fabrieken gewerkt had, vertelde mij dat hij voortdurend vertrappeld en geslagen werd. Hij was nog relatief gezond, omdat hij pas sinds drie maanden in het kamp verbleef. Hij vertelde mij in vloeiend Engels dat het hem komisch leek om zulke jonge en nette Amerikanen te zien. Hij vertelde mij dat velen van de 3.000 doden uit het Lager onder slagen en afgejakkerd dwangarbeid moesten verrichten tot ze niet meer konden en weldra verhongerden of gedood werden.

Omdat we uur na uur met deze ongewone bezigheid doende waren, vestigden we eigenlijk een record: toen we 's avonds een balans opmaakten, hadden we ongeveer 300 zieken op de brancards in ons voorlopig lazaret gebracht, naast een 400-tal Gehfähige (in staat om te lopen). Sergent Leutz, sergeant in de officiersmess en als dusdanig afhankelijk van de ravitailleringscompagnie, kreeg de opdracht om die mannen te voeden. Ik heb nooit tevoren in de ogen van die mannen zo'n blik gezien als toen ze de koffie, soep en andere voedingsmiddelen ontvingen, die hen door de arts voorgeschreven waren."

Nawoord Dora in 1945  - Vijfenveertig jaar later

De Vriendenkring van de Politieke Gevangenen van Dora en Commando's heeft Etienne Helin, professor emeritus van de Luikse universiteit, verzocht een getuigenis te schrijven. Als jonge Belgische onderofficier nam hij deel aan de bevrijding van Nordhausen, waarbij hij onder de gevangenen ook zijn professor Léon E. Halkin terugvond. Vijfenveertig jaar later geeft Etienne Helin hier een versie die de link legt tussen het standpunt van een getuige en dat van een geschiedkundige.

"Vooreerst moet ik iets bekennen: ik heb lang geaarzeld alvorens te antwoorden op de uitnodiging van de overlevenden van Dora. Brengt mijn brief van 18 april 1945, die werd gepubliceerd door Léon E. Halkin in de recente uitgave van zijn boek A l'ombre de la mort (In de schaduw van de dood), niet reeds het voornaamste in herinnering? (Om de waarheid te zeggen: deze brief was in der haast geschreven en bestemd voor mijn ouders, en heeft dus heel wat onbesproken gelaten.) En is het nodig om de herinneringen, die ik na mijn terugkeer in de beschaafde wereld trachtte te verstoppen, weer op te graven?

Wie heeft recht van spreken?

Dat is de eerste vraag die me dikwijls bezighoudt. Het lot van de Nacht und Nebel-gevangenen, op het nippertje gered van de georganiseerde uitroeiing, heeft niets gemeenschappelijk met dat van de soldaten die de kampen ontdekten. En mijn lot is heel doodgewoon; het was het lot van tientallen miljoenen mannen, die marcheerden met een stalen helm op het hoofd en een geweer in de hand. Wat mij betreft: ik heb het buitengewone geluk gehad zonder één enkel schrammetje terug thuis te komen. Ik heb dan ook geen nood aan decoraties, aan toespraken of aan een spreekgestoelte; ik wil alleen een beetje begrip voor de nutteloze dienaar - niets zou zelfs anders geweest zijn indien ik thuis gebleven was - die er een slecht geweten aan overgehouden heeft.

In april 1945 zou men beter het soldaat-zijn opgegeven hebben om brancardier te worden, om zo de laatste wilsbeschikkingen van de stervenden op te vangen. Hoevelen hebben me niet toen het adres van hun familie toevertrouwd! Omdat ik ze niet uit het hoofd heb kunnen onthouden - bij mijn eerste bezoek aan Nordhausen had ik niets bij me om te schrijven! - heb ik hun laatste boodschap niet kunnen overbrengen.

Geknotte waarheid

Er was geen mogelijkheid nog langer te blijven. Ik vreesde mijn compagnie niet meer terug te vinden. De afdelingen hiervan waren praktisch opgenomen in de gelederen van de Amerikaanse eenheden die voortdurend in beweging waren. Op elk uur van de dag kon men het bevel krijgen om de half-track (halfrupsvoertuig) te bemannen. Het konvooi startte dan en legde 20, 50 of zelfs 100 km af langs de wegen van Thüringen, zonder dat ook maar iemand, buiten het radiopersoneel, het eindpunt kende. We stonden op wacht in wat toen nog overbleef van het station van Nordhausen. Ik herinner me nog de drinkgelagen, de afranselingen en de afrekeningen tussen de verplichte arbeiders uit Polen, Frankrijk en de Oekraïne, die met honderden op de perrons waren neergestreken. Onmogelijk ook om te vergeten hoe de stad was platgebombardeerd en hoe de Duitse burgerbevolking hardnekkig werkte om de kelders te ontruimen, waar honderden vluchtelingen waren omgekomen. Eens te meer moesten vrouwen, ouderlingen en kinderen boeten voor de beulen die er in geslaagd waren zich in veiligheid te brengen.

In het Dora-Lager stond er ons een verrassing te wachten. Alles was er netjes en ordelijk: geen papiertje dat blijven liggen was op de grond want de paden die de verschillende barakken verbonden waren diezelfde morgen nog schoongeveegd. Wat een contrast met het kamp van Nordhausen, met zijn puinen van het bombardement, zijn smerige stank en de verwaarloosde stervenden en lijken. Wat een ijzingwekkende verrassing bij de onthulling van de eerste verhalen! Mijn brief maakt allusie op dat wat ik meende te weten over het afschuwelijke lot van de laatste overlevenden van de opstand in Warschau. Omdat ik me tot mijn ouders richtte, wilde ik het nieuws niet versomberen dat hen het nauwst aan het hart lag: Léon E. Halkin leefde nog. Ik heb dat waarvan de Fransen mij een glimp hadden laten zien voor mezelf gehouden: binnenin het kamp, de meedogenloosheid van de nationale tegenstrijdigheden, het sadisme van de Kapos, de hiërarchie, de bevoorrechten en de slaafse onderdanigheid van sommige medegevangen. Kortom, een eerste idee over wat sindsdien voldoende uiteengezet is door de meer indringende getuigenissen over het concentratiekampsysteem. Op het moment zelf kwam ik er niet goed overheen. Hoe was het mogelijk dat zo'n massa gevangenen in toom gehouden werd door een handvol gewapende bewakers? Hoe waren de nazi's ertoe gekomen om fabrieken te bedenken die hen toelieten hun vijanden uit te roeien, na ze eerst vernederd te hebben?

Op dat moment zelf was ik te veel dooreengeschud om te begrijpen en te zeer geconditioneerd door de summiere reflexen van de soldaat te velde. Daarenboven, de oorlog was nog niet gedaan.

Achteraf

Hebben vijfenveertig jaren van een soort vrede de schok die de ontdekking van de kampen teweegbracht kunnen verdoezelen? De naoorlogse periode werd in zo beperkte mate een overwinning, dat veel mensen van mijn generatie er de voorkeur aan gaven zich in stilte terug te trekken.

Vandaag zijn degenen die alles beleefden - de Nacht und Nebel-overlevenden - eerder zeldzaam geworden. Journalisten en cineasten verdienen hun brood met het verhaal van de dood van anderen, voorzover ze al niet de knechten zijn van een bepaalde propaganda die het nieuwe zaad van de haat moet voorbereiden. Hierbij het stilzwijgen bewaren, zou medeplichtigheid betekenen.

Zou ikzelf, die het beroep van geschiedkundige tracht te beoefenen, niets te zeggen hebben over de gebeurtenissen waarvan ik getuige ben geweest? Mijn beroep verbiedt mij te vergeten, laat staan te capituleren voor het absurde. Er is altijd een weg om te begrijpen.

Ik heb ook wel eens onderricht dat de evolutie van de mensheid slechts vanop grote hoogte vast te stellen is. De twee wereldoorlogen zijn nauwelijks waarneembaar in de curve die toont hoe het mensdom uitgroeide van één tot vijf miljard bewoners in minder dan twee eeuwen. Maar op de meer beperkte schaal van de gewone sterveling laat de totale oorlog zich niet zomaar tussen haakjes plaatsen; hij verplettert alles op zijn doortocht. Men bewaart er het merkteken van, des te heviger naarmate men vurig was - en zo was het voor duizenden van mijn generatie - en ook te jong en onervaren. De boekenwijsheid van vóór 1940 had ons een overgevoeligheid en een naïef idealisme bijgebracht; maar we bezaten onvoldoende de reflexen die nodig waren tijdens een bombardement, tijdens panieksituaties of in het milieu van een gevangenenkamp. In dit licht was de drukte van de mensenmassa in de meidagen van 1940 afmattender dan het Ardennenoffensief van 1944-1945. Bij de vernedering van de toenmalige ontreddering voegde zich nog het feit dat men zich schaamde over zijn landgenoten. Op mijn zestiende jaar kreeg ik scènes onder ogen om van te kotsen; het duurde jaren om zichzelf weer meester te worden, om het beeld van gemeenheid te verjagen en daarna nog de gemakkelijke reactie van misprijzen het hoofd te bieden.

In de grootste diepte van elk geweten wordt zulke conflictsituatie dag na dag herboren. Bovendien is in oorlogstijd de neiging om zijn huid te redden ten koste van anderen bijna onweerstaanbaar. Film en romanliteratuur hebben het thema van sauve-qui-peut (red je lijf) en van de universele boosaardigheid, tot oververzadiging toe, geëxploiteerd. Vandaar de weigering van de naoorlogse generatie om ons te begrijpen, en ons verzet daartegen. Ze plaatst haar wortels op vrij simplistische, dus vervalste wijze, in dat wat er gebeurd is in de jaren 1940- 1945. In het leger, in de concentratiekampen, evenals bij de gemitrailleerde en gebombardeerde burgers, heeft men lieden gevonden die boven hun schrik uitstegen en met grote koelbloedigheid hun leven hebben geriskeerd voor de anderen. Er hebben wel degelijk helden bestaan.

In een land dat zich in oorlog bevindt, ontmoet men mensen van allerlei slag: mensen die tegelijkertijd helder van geest én moedig zijn, dappere types, ondeugende ventjes en ook schoften. Het gevecht om te overleven, doet dit gamma duizelingwekkend stijgen. Iedereen in dezelfde zak steken kan tot wraak aansporen, haat en represailles in beweging brengen en dat betekent weer de rug keren naar de vrede.

Oorlog is wel de slechtste van alle nachtmerries, maar geen fataliteit. De totale oorlog werd voorbereid door de totalitaire staat; nochtans is hij slechts onvermijdelijk geworden door de dwaasheid en de lafheid van de democratie. Een duistere medeplichtigheid ligt aan de basis van het conflict; ervoor, tijdens en erna zijn de verantwoordelijkheden twijfelachtig. Er kan dan ook geen propere oorlog bestaan. Nochtans moeten er rechtvaardige beweegredenen zijn opdat men ervoor zou willen strijden. In 1940-1945 was de vrijheid zo'n reden."

We wensen de aandacht van de lezer te vestigen op het feit dat tussen het verschijnen van de Franstalige uitgave van het werk (Didier-Hatier, 1991) en de huidige Nederlandstalige uitgave, nieuwe bronnen konden worden geraadpleegd door de Vriendenkring van Dora, die de identificatie hebben mogelijk gemaakt van tal van andere Belgische politieke gevangenen die ook in een of ander kamp van het Dora-Mittelbau-complex vertoefd hebben.

Bijlagen

Commentaar bij de lijsten van de gedeporteerden
De lijsten worden op de site in de commentaar geintegreerd

Opzoeklijst alle vernoemde Belgen op lijsten (in excel) (3687 waarvan 2.596 naar Dora)

Link naar andere Dora-getuigenissen op deze site:

  Halkin Leon E., Steenbrugge Oleg en Van Daele Karel (in lijst) en
De Coster FrançoisSchiff Tobias en Stippelmans Pierre (niet in lijst)
    

Om ons Dora-Memoriaal te vervolledigen, vinden we het zeker belangrijk om de bijna 2.600 namen te vermelden van de Belgische politieke gevangenen, waarvan we weten dat ze min of meer lange tijd verbleven hebben in het hoofdkamp Dora of een Nebenlager, Kommando of SS-Baubrigade van Dora.

Om de lijsten van deze namen samen te stellen, maakten we gebruik van vijf verschillende bronnen:

1.- de lijsten "Neuzugang-Buchenwald" van de vier grote konvooien gevangenen die in 1944 vanuit België vertrokken, aangevuld met een transportlijst Buchenwald/Blankenburg;
2.- de lijst van het Belgische Rode Kruis van 30 april 1945;
3.- de lijst "Arolsen" (Internationale Rode Kruis) van 19 mei 1950;
4.- een uittreksel uit de "transportlijst" van het transport van gevangenen van Gross-Rosen/Dora... van 12 februari 1945;
5.- fiches uit het Dora-archief.

Aan de hand van deze bronnen maakten we dan ook vijf lijsten; voor elke groep geven we ook wat aanvullende informatie.

   
1. Lijsten "Neuzugang-Buchenwald"  Gevangenenlijst 4 konvooien   Opzoeklijst konvooien (excel)

Konvooi van 8 mei 1944
Konvooi van 23 mei 1944
Konvooi van 19 juni 1944
Konvooi van 10 augustus 1944

We geven hier een leesbare versie van de oorspronkelijke lijsten, zoals die in Buchenwald waren opgemaakt door de Schreiber aan de hand van gegevens die de gevangenen hadden opgegeven bij het invullen van de zogenaamde Fragenbogen.

De vier grote konvooien kwamen in Buchenwald aan op 8 en 23 mei, 19 juni en 10 augustus 1944. De lijsten werden opgemaakt per nationaliteit en alfabetisch gerangschikt, met opgave van het Buchenwald-nummer, geboortedatum en -plaats en opgegeven beroep.

Om verschillende redenen (vooral om hun historische waarde) drukken we deze lijsten volledig af, waarbij we de namen en gegevens van de gevangenen die later in Dora terechtkwamen, met een _teken weergeven.

Wat de alfabetische rangschikking betreft: houd er rekening mee dat volgens het Duitse systeem de eerste letter van het "hoofdwoord" van de familienaam bepalend is en dat de alfabetische volgorde niet altijd gevolgd werd. Bijvoorbeeld:

"Van der Auwera" vindt men onder de "A";
"De Pesseroey" vindt men onder de "P";
"Vervloet Petrus" vindt men eveneens onder de "P".

M.b.t de betrouwbaarheid van deze lijsten, moeten we erop wijzen dat er enkele onvolmaaktheden in kunnen zitten, die hun oorzaak vinden in het ontstaan van deze lijsten. Toch mogen we aannemen dat de gegevens voor ruim 95% correct zijn.

Foutieve gegevens kunnen opduiken:

1.- omdat sommige namen of gegevens foutief werden genoteerd of ingetikt door de dienstdoende Schreiber;
2.- omdat sommige gevangenen een "verkeerd beroep" hebben opgegeven omdat ze dachten dat ze dan dat beroep zouden mogen uitoefenen en zo betere levensvoorwaarden zouden krijgen... bijvoorbeeld bakker, beenhouwer, landbouwer;
3.- omdat enkele gevangenen een valse naam opgaven; zo vinden we "Lucien De Fauw" onder de naam "Léon Lenglez".

(Voor zover we het konden vaststellen, werd dit zo genoteerd.)

Sommige Kommandos werden pas eind oktober 1944 opgenomen in het Dora-complex. Wie vóór die datum in zulk Kommando stierf of er verbleven had, hebben we ook opgenomen in de lijst van de Dora-gevangenen. Bijvoorbeeld, Eugène Collard, overleden in Blankenburg op 22 september 1944.

Samengevat krijgen we het volgende overzicht van de vier grote konvooien, waaruit blijkt dat ongeveer 2/3 van deze konvooien in Dora (en aanhangsels) terechtkwamen.

We maken een onderscheid tussen het aantal Belgen dat wij konden optekenen aan de hand van onze bronnen en het aantal Belgen zoals het uit andere studies is vastgesteld. Globaal kunnen we zeggen dat ongeveer 2.000 van de 3.093 Belgen, die met de vier grote konvooien in Buchenwald belandden, naar het Dora-complex werden overgebracht.

                                                        Overzicht Buchenwald

Aankomst                  08.05.44      23.05.44        19.06.44       10.08.44       Totaal

Totaal                          967             891               574              827            3.259
Belgen                          920             848               536              789            3.093
Doranamen     
              493             688               386              451            2.018
Andere bronnen geve      502             688               391              439            2.020

Nummers                     48386         54077             60002         75428
tot                             49352         54967             60575         76254

Gevangenenlijsten

Gezien de omvang van de gevangenenijsten werden ze in een apart bestand Gevangenlijsten samengebracht. Van de 4 lijsten werd door voor deze site ook een excelbestand aangemaakt dat toelaat te selecteren, te sorteren en op te zoeken langs de kolomtitels: gevangenenlijst in excel.

Gevangenenlijsten per konvooi

Konvooi van 8 mei 1944
Konvooi van 23 mei 1944
Konvooi van 19 juni 1944
Konvooi van 10 augustus 1944

Buiten deze konvooien

2. Lijst van het Belgische Rode Kruis (30.04.1945)

Op 30 april 1945 heeft het Belgische Rode Kruis een lijst opgesteld van Belgische politieke gevangenen, die genoteerd werden aan de hand van de in Dora teruggevonden fiches. Het pakket fiches werd door P.G. 75505 (apotheker Léon Maertens) overhandigd aan luitenant-kolonel Rustin, commandant van het 3de Bataljon Fuseliers (toegevoegd aan het VIIde korps van het 1ste Amerikaanse leger), toen de Belgische vrijwilligers, samen met de Amerikanen op 17 april 1945 het Dora-kamp bezochten.

Op deze lijst vinden we 2.037 namen van Belgen (in alfabetische volgorde) met opgave van geboortedatum en kampnummer. De 1.873 namen die behoren tot de eerder genoemde vier grote konvooien vinden we daar terug en zijn niet in deze lijst opgenomen. De 164 overige zijn namen van gevangenen die voor, tussen of na de vier grote konvooien in Dora terechtkwamen, wat af te leiden valt (voor het merendeel toch) uit hun kampnummer.

Ook hier is het niet uitgesloten dat er fouten zijn geslopen in de namen of gegevens. Aan de hand van onze bronnen kunnen we voor deze gevangenen alleen de naam, de geboortedatum en het kampnummer noteren.

Nr. Naam, voornaam  Geboortedatum
7132 AUDAIN Julian 19.07.03
38295 AUDRUIT Florent 01.05.20
20430 BADER Georges 16.01.18
44247 BAIRE Georges 15.09.10
21991 BAUWENS Ernest 09.01.01
91771 BEAUSART Charles 01.02.23
39662 BEEKEN Gaston 29.01.09
14015 BEEKEN Hubert 17.11.24
74128 BERGER Reinhold 06.11.87
49494 BLADT Jean 28.03.06
28930 BLAECKE Albert 04.06.19
41821 BOONROY Pieter 15.09.13
4672 BRACKMAN Albert 17.04.15
62367 CEGLARZ Piotr 28.08.96
43498 COBBAERT Raymond 01.11.19
30717 COCHART Prudent 02.01.01
10066 COENE Joseph 21.07.23
28315 COLPUT Frans 24.09.98
5809 CORMAN Nicolas 27.04.92
11061 COUNE Joseph 22.07.01
17328 CROCHET Célidère 21.05.23
43861 DEBAENE Odile 31.05.05
78213 DE BEST Max 20.10.04
21034 DE BUISSERET Michel 05.11.01
43483 DECORNET Gaston 09.05.94
28926 DECOUX Léon 31.05.09
28100 DEFROY Albert 07.08.19
41125 DEHON Roger 02.06.18
77585 DEKLERCKX Florimond 10.02.13
3366 DELPLANCHE Georges 23.12.13
20526 DEMEYERE Christian 10.04.25
13967 DENIS Joseph 09.07.21
28247 DEREDE Robert 25.05.15
77126 DEROO Charles 07.05.10
30620 DE ROOSE Nicolas 07.05.19
44333 DETHEUX Robert 08.08.09
8259 DEVIGNEZ Gérard 02.05.24
21312 DEVILLE Fernand 25.01.25
44422 DEVOS Charles 07.08.19
28246 DE WAELE Franz 23.04.10
28923 DIEN Marcel 25.09.19
67453 DOOM François 26.10.23
30191 DUBOIS Robert 24.12.23
20691 ELSEN Jean 05.12.19
91772 ERAERTS Antoine 23.12.03
38203 ERAUW Maurits 01.05.20
77537 ERTLEN Henri 27.03.17
17503 EVERAERT Pierre 05.10.21
44260 FERON Jules 15.05.01
52109 FERREBOEUF Pierre 12.09.02
28197 FEY Nicolas 29.04.16
38204 FIRLEFYN André 02.03.21
14734 FOCKENOY Urbain 25.11.21
78047 FRANCOIS Robert 12.07.21
6378 FUDALA Marius 10.03.22
30647 GERDAY Louis 03.01.19
14183 GERMAUX Gregoire 26.10.00
28915 GIRRES Martin 29.08.02
89664 GRAF August 02.12.03
29898 GUILBERT Lucien 13.01.24
42613 HAESENDOCK Jean 24.01.10
44176 HALEWIJCK Gaston 05.06.95
91773 HANTSON Jules 04.05.26
91774 HAQUIN Julien 20.04.12
89635 HARDY Victor 01.05.12
41597 HENDRICK Louis 03.06.19
13322 HERMANS Joseph 30.06.23
22643 HERMANS René 05.02.18
77761 HINEUX Maurice 11.01.04
67454 HUBERT Raymond 13.04.24
41899 JACOB Maurice 10.09.12
44415 JACQUMIN Nicolas 11.02.10
41577 JEANNEQUIN Robert 03.12.22
7086 JOBSES Eduard 24.08.23
44417 KEYEUX Paul 12.06.99
89630 KLEIN Peter 13.11.00
13146 KLEMMER Johan 13.02.15
13021 KOHNEN Nikolaus 18.08.10
30537 LAMBIN Emile 01.02.23
8304 LANNOY Louis 04.07.23
81609 LAPAGEL Louis 13.09.15
51568 LAPERRE Georges 14.05.22
77802 LEFLOCH Corentin 08.07.22
77279 LEJEUNE Roland 28.04.16
91775 LETOR Robert 14.06.24
20475 LISON Urbain 22.08.19
41952 LORIGENNE Dieudonné 11.02.17
28039 MAESCHALK Pierre 15.12.22
53179 MAGNEE Robert 13.01.26
53429 MAILLET André 07.09.22
40821 MAISTRIAUX Fernand 14.04.02
39672 MAITRE Auguste 03.02.26
44248 MAITRE Eduard 20.05.19
44776 MAITRE Emile 04.05.11
39667 MAITRE Henri 20.08.98
39668 MAITRE Joseph 25.12.27
76863 MARQ Georges 21.10.13
5649 MARCELLE Honoré 26.01.08
30521 MARCHAL Pascal 25.03.92
41143 MARIEN Willem 14.06.08
88453 MARIT Marcel 23.04.14
22994 MERTENS Philippe 11.07.24
13427 MEUNIER Armand 05.05.21
31176 MICHAUX Michel 07.07.18
6433 NIEUWENHUYZEN Joo 30.10.23
42987 NYSSEN Lambert 04.07.13
51569 OLIVIER André 24.05.23
52165 OPSOMER André 07.11.15
21341 ORIEL Emile 28.01.17
29293 OSSET Serge 11.08.23
52094 OSSOLA Marius 18.06.21
41098 PECRIAUX Raymond 14.02.23
29267 PELSMACKER Louis 04.12.23
44817 PERDRIX Albert 25.09.21
8235 PESLEUX Louis 10.09.09
44329 PETRISOT Jean 12.01.21
89631 QUERTINMONT Jules 25.03.13
77487 QUINET Marcel 03.01.18
38386 RAMAEKERS Eduard 03.07.06
21287 REMACLE Aimé 19.01.26
20071 RENIERS René 24.05.22
31366 REYNKIERS Albert 07.06.17
43327 RIOLLOT Guy 30.06.07
49662 RIOU René 22.11.21
2118 ROUSSEL Laurent 30.09.23
78154 SCHANDEL René 26.10.18
40459 SCHEURMANS Pierre 13.02.23
15886 STASSART Armand 02.01.13
76855 STASSART Louis 31.07.98
20449 STOEFS Louis 28.04.19
53367 TENEAU Alfred 30.05.10
30262 THIJS Léon 14.06.23
38688 THONON Ernest 11.09.15
44077 TODOR Jean‑Pierre 12.12.21
44100 TOLOCHE Joseph 15.04.12
89632 TRIECKELS Jakobus 14.07.14
20147 TROQUET Thomas 25.11.23
76979 VAN AAL Henri 16.02.05
22801 VAN BEUKHOUT Fern. 12.11.20
21527 VANDECASTEELE Alfons 19.04.12
42653 VANDECASTEELE Lucien 01.05.04
21157 VAN DEN BERG Walter 11.09.17
27712 VANDEN BERGHE Edm. 03.08.23
28921 VANDEPUTTE Omer 14.12.19
20859 VANDERBRUGGEN Luc 26.03.23
30978 VANDER ELST Jean 03.07.19
21442 VANDERHAEGHEN Pierre 13.03.22
22642 VAN DER HAGEN Armand 03.11.23
5523 VANDER ZYPEN Frans 24.03.23
38828 VANGUCHT Pierre 22.09.08
30705 VAN HERCK J.Baptiste 12.05.23
20370 VAN HULLE Jan 14.06.23
42877 VAN NERUM Louis 30.08.09
77369 VANRUSELT Arnold 07.09.88
5848 VAN VLIET Ary 22.03.19
43855 VAN WAEYENBERGHE H. 16.03.09
30258 VAN ZELE Joseph 22.05.22
34259 VERRIEST Marcel 25.03.44
22017 VERTENEUIL Jean 24.12.16
15528 VERVAKE Georges 06.07.22
38955 WAGNER Robert 21.08.01
44418 WAYAFFE Joseph 16.12.12
91776 WONOERMANS Fidel 17.05.11
30060 WOUSSEN Joseph 17.10.93
38194 WOUTERS Gerard 29.05.05
    
3. Lijst-"Arolsen"

Deze lijst is opgesteld in het hoofdkwartier van de internationale Opzoekingsdienst van het Internationale Rode Kruis, dat tot op heden zijn zetel heeft in Arolsen, een Duits stadje op een kleine 50 km ten westen van Kassel (adres: Grosse Allee 5-9, D 3548 Arolsen). In deze diensten zijn alle mogelijke gegevens omtrent de concentratiekampen en de gevangenen samengebracht.

De lijst-"Arolsen" waarover we beschikken is opgesteld aan de hand van Dora-fiches en werd op 19 mei 1950 overgemaakt aan dhr. Ghilain, hoofd van de Belgische Opzoekingsdienst. In een begeleidende nota lezen we:

"We moeten vaststellen dat de fiches door het I.T.S. beschouwd worden als de originele uit het fichenbestand van Dora-Mittelbau, daar ze gevonden werden tussen ander materiaal betreffende het kamp en ook omdat een vergelijkend onderzoek heeft aangetoond dat het merendeel van deze namen ook voorkomen in de andere archiefstukken van Dora en Buchenwald.

Normaal zou men geen al te groot belang moeten hechten aan dergelijke fiches, maar bij afwezigheid van een Dora-Häftlingkartei, Effektenkartei, enzovoort vormen deze fiches in vele gevallen het enige bewijs dat sommige gevangenen zich in Dora-Mittelbau bevonden.

Deze Dora-fiches schijnen een verzameling te zijn van 5 tot 6 verschillende aanwijzingen, waarschijnlijk ten dienste van de Arbeitskommando-chefs, de hospitaal- of dispensariumreceptionist, de Block-oversten enzovoort, maar het is onmogelijk voor ons om met zekerheid te zeggen wie bij wat hoort of over hoeveel soorten fiches het hier gaat.

Wij menen dat de fiches die diagnoses aangeven bij de fiches van het Revier hoorden... en deze die verband hielden met het beroep voorzeker bij de Arbeitseinsatz hoorden. Fiches voorzien van een A verwezen naar het Revier, en die met een B verwezen naar de Arbeitseinsatz. Deze twee types vormen de basis van deze gemengde lijst, maar het is ook mogelijk dat er fiches bij zijn die niet tot deze twee categorieën behoren of andere die deels tot één van beide horen." (einde citaat)

In totaal komen hier 1.710 namen voor. Bij nader toezien, hebben wij opgemerkt dat sommige personen een tweede (en zelfs een derde) maal vermeld werden onder een andere schrijfwijze.

Het merendeel van de namen vinden we weer terug in de lijsten van de vier grote konvooien zodat we die geen tweede maal opnemen in deze lijst.

Buiten de vier grote konvooien konden we in deze lijst nog 356 namen van Belgen terugvinden, die we in drie groepen onderbrengen:

A.- 57 namen met nummers onder de 48000;
B.- 11 namen met nummers tussen de vier konvooien;
C.- 288 namen met nummers boven de vier konvooien.

Deze laatste groep omvat overwegend gevangenen die in februari 1945 overgebracht waren vanuit Gross-Rosen. Zij ontvingen in Dora een nieuw nummer dat boven de 100 000 lag. Voor de meesten onder hen hebben we het nieuwe nummer kunnen achterhalen.

We hebben helaas ook in deze lijst vastgesteld dat er onnauwkeurigheden zijn wat de juiste schrijfwijze van sommige namen of de opgave van de geboortedatum en het kampnummer betreft. Voor zover mogelijk hebben we in onze lijst de nodige correcties aangebracht.

a. Nummers onder de 48000

Nr. Naam, voornaam  Geboortedatum
29922 ABSIL Paul 09.01.22
28929 ANTOINE Nikolas 27.12.04
38352 BARBASON André 10.08.23
18922 BARILLE Iwan 07.07..5
22237 BAUER Erich 26.05.94
8045 BERTHELOT J.Pierre 20.05.93
30043 BRANTS Alfred 03.10.88
30706 BUDTS Jozef 27.06.00
28822 BYLOOS Remy 25.07.25
28304 BYRON Raymond 21.03.24
22636 CAMUS August 26.06.25
12700 CHAVATE Victor 28.08.26
43931 CHEVRIER Paul 08.10.25
10903 COLETTE François 23.10.21
21740 DE CORTE Gilbert 24.03.23
9075 DELAERT Jakob 09.01.12
44425 DE LA HOYE Emile 14.05.16
7394 DELESCOLE Jozef 15.12..3
13967 DENIS Joseph 09.07.21
1730 DETILLEUL Oscar 21.11.20
8259 DEVIGNEZ Gerard 02.05.24
28920 DUFRANE Vitale 21.05.24
28919 FLAMENT Achile 25.07.11
38683 FRAIPONT Jules 21.01.22
43717 FRUYT Jozef 16.04.24
29088 GLORIEUX Romelio 11.06.08
14922 GODAL Georges 24.04.01
34095 GRAUSBERG Johan 09.10.08
43866 HERMES Jean 05.07.88
30759 HOSCH Albert 07.03.05
35864 HAUBA André 
24896 HEMETZ Andrei 05.05.25
41797 ILKO Kowatch 13.06.19
44417 KAYEUY Paul 12.05.99
16068 LAONEU Jean 13.03.11
28943 LAMBERT Marcel 18.01.74
34584 LEBOUTTE Max 31.10.14
6453 LIEWEHOUSE Ivo 30.10.22
20474 LISON Lucien 09.07.25
13323 LOUCKE Omer 27.07.21
11818 LORENT Louis 25.08.06
27713 LUX Frans 17.07.11
41143 MARIEN Willem 14.06.08
30124 MICHIELS Egide 27.07.95
28925 MUSIQUE Michel 19.09.18
28085 ORKUS Theofiel 18.02.20
21389 PARENT Roger 25.04.24
22921 POMME Marcel 15.01.09
29823 PONIVIERA François 19.08.19
20379 PROOST Jozef 07.04.08
28918 ROBERT Emile 24.12.24
598 SAFAIRE Victor 24.09.05
30256 SMETS Jozef 04.05.20
6144 TILGER Karel 23.10.11
22010 VALENTIN Jean 05.11.22
21618 VAN DEN BOSSCHE P. 08.04.23
14236 VOSS Ferdinand 01.07.12
30978 WANCLER Ernest 03.07.19
28916 WUYCHENS Ferdinand 10.06.16
28917 WUYCHENS Léon 18.07.12

b. Nummers tussen de 4 konvooien.

Nr. Naam, voornaam  Geboortedatum
67474 BARBIALE André 03.06.27
52259 CORDIER Robert 17.04.06
51309 COLIN Marcel 25.03.98
61983 GRUNDINSKI Marien 25.07.25
61909 HANDEL Clémens 17.11.12
62928 VAN HEES Paul 09.04.20
74704 LARK Anton 16.06.93
52073 MARCHAL Aimé 05.02.97
52068 MICOLO Jacques 15.10.27
52349 MIRON Marcel 20.08.09
51968 VERPILLAT Jean 07.04.11

c. Nummers boven de 76254 (meestal van Gross-Rosen komende P.G.)

Nr. Naam, voornaam  Geboortedatum
112952 ADRIANSENS Félix 21.08.19
113033 AERCUS Maurits 11.04.01
116781 ALENATOURS Lube 30.11.21
113311 ANDRE Georges 31.01.89
104254 ANGIUS Antoine 20.01.16
91773 ANTSON Julius 04.05.26
88614 APATIENKE Viktor
112782 AUSSEMS Pierre 21.03.12
112867 BAETEN Paul 23.03.26
80099 BALICKI Franz 18.10.08
115094 BASSLEER Marcel 26.05.24
90744 BAURGAIN Ludwig 16.08.12
116799 BAUWENS François 16.09.14
117992 BEERNAERT Eugène 16.06.02
93046 BELGE Michel 
111976 BELLETTE Lambert 21.08.13
116820 BERBERS François 28.04.20
118412 BIEFNACH Clothaire 16.11.21
118927 BIEFNOT Clotaire 18.01.10
107615 BLAUSTEIN Seib 15.10.18
112534 BLEUARD Jozef 12.12.10
113332 BODART François 18.07.12
115126 BOEL Louis 12.07.16
111854 BOILEAU René 18.09.02
115088 BOROSAN Juro 04.07.24
111293 BOUFLETTE Emile 27.04.12
117615 BOURGAIN Louis 16.08.12
90918 BRAWERS Raymond 29.08.17
115092 BROHET Alfred 18.10.98
116800 BURGUN Robert 05.04.20
112523 BURSTEN Jozef 10.09.17
116823 BURION Eugène 09.08.14
113850 BUYSSE Georges 12.06.08
113918 CAES Sadisik 20.05.24
112868 CALLAERTS Willem 12.01.97
116966 CAPPELIEZ André 20.03.04
116869 CARTON Serge 14.06.21
113297 CASMAN Raymond 20.05.87
115090 CASSE Vital 29.06.13
113683 CHRISTIAENS Guy 24.08.20
81825 CHROMOWITZ Albert 20.03.17
115161 CLERINX Jean‑Léon 13.05.05
113497 COGNIAUX René 24.06.96
115095 COLLIN Armand 18.11.03
112512 COLSON Armand 14.06.13
113919 COMMERS Guillaume 16.03.16
113626 CORNELIS Frans 17.04.11
118960 CREVITS Gerard 18.08.11
116264 CROMBEZ Albert 20.03.17
116878 DANDOY Aimé 03.11.08
112918 DANIELS Geo 22.02.08
115191 DAWAGNE Joseph 05.06.25
113280 DE BACKER Frans 26.01.13
116290 DE BAETS Georges 11.10.12
113308 DEBAL Aimé 23.02.08
116290 DEBATS Georges 30.10.16
117974 DEBROCK Walter 13.02.11
117689 DECAILLATS Jean 02.01.11
110120 DECAT Franciscus 24.04.97
112641 DECAUTER Lucien 11.11.24
115099 DE COEN Florent 30.03.03
113284 DECROIX Georges 25.05.09
115358 DEGRANDE Marcel 18.04.19
112535 DE GREEF Gustave 26.11.09
113579 DE GROOTE Gauthier 03.10.06
112619 DEHEEGHER Maurice 25.05.20
112661 DEKEYSER Louis‑Jean 25.12.96
113430 DEKEYSER Marcel 18.07.96
116896 DELBART François 20.06.13
113676 DELCROIX Ghislain 10.11.03
102676 DELEEUW Herman 30.09.12
116888 DELMOTTE Jules 28.01.14
101435 DE MAERE Lucien 30.11.22
81944 DE MEIER Jan 30.03.19
102079 DEMEULEMEESTER Fr. 12.01.12
113790 DEMOULIN Gilbert 03.08.18
112508 DEN HAERYNCK Gast. 07.01.18
115160 DENIS Gustave 11.12.07
113997 DENIS Joseph 09.07.21
102089 DEPESSEMIER Achille 02.12.04
118907 DEPRAETERE Julien
113301 DESCHRYVERE Roger 14.05.14
102080 DESIRANT Alexis 19.07.25
115162 DE SMIT Pierre 27.07.99
110700 DESPIEGELAERE Jozef 09.04.14
117498 DEVISSCHER Frederik 11.08.20
117496 DEVOS Joseph 13.04.04
110325 DE VRIESE Georges 15.08.19
115012 DEVUYST Prosper 12.07.10
115166 DE WILDE Theofiel 01.01.22
102113 DE WINTER Maurice 23.05.21
110735 DE WIT Ant.Joseph 21.06.97
102882 DEWIT Gaston 09.08.27
104742 DIAMANTI Bruno 29.09.19
115091 DIEU Victor 06.06.93
112887 DILLEN Joseph 14.02.10
118964 DOCK Jean 24.02.25
113993 DOCKX Alfons 29.09.11
81931 DOR Anton 12.12.20
93174 DOUCKERS Isidoor 15.06.13
115131 Druart Charles 07.06.20
110237 DULLIER Marc 23.02.04
115030 DURAY Adhemar 16.08.85
113292 DUSTIN Adolphe 29.03.22
82598 DUVIGNIER Gerard 02.05.24
104353 EECKHOUT Jérome 05.03.04
115043 EHMANN Hubert 16.12.04
117866 ELSEN August 08.07.23
91772 ERAERST Antoine 23.12.03
113603 EVERAERT Thomas 24.07.11
115376 EYCKMANS Lodewijk 07.05.24
110339 FALONY Eduard 13.12.96
112531 FALQUE Victor 31.07.20
106212 FEIG Lazar 12.12.09
113353 FERTMAN Boris 23.11.91
113562 FISENER Corneille 15.03.20
116903 FLOTTE André 30.06.21
115038 FOCCROULLE Henri 09.12.11
112625 FOSSAERT Gustave 24.12.16
102094 FRANCOIS Adonis 08.02.07
113655 FRANCOIS Renaat 10.11.20
109870 GAUDY Léon 17.04.10
115439 GENDRIN Edmond 31.09.21
113605 GERARD Jules 30.03.05
116321 GEUNS Joseph 07.12.08
115433 GHELEN Joseph 26.06.16
90979 GIELEN Albert 12.11.18
116333 GILLIS François 27.03.21
112527 GLOUDEMANS Nicolas 10.04.21
116946 GOFFIN Albert 11.08.20
112932 GOUDMAN Gustaaf 21.05.26
82089 GUILLAUME Marcel 02.04.26
110259 HALKIN Léon 11.05.06
.91773 HANTSON Xavier 04.05.26
104273 HARDI Joseph 24.07.03
112566 HEREMANS Jan‑Jozef 08.05.10
109947 HERMAN Joh. 02.10.93
118624 HERMAN Paul 29.10.27
113955 HIERDEGOM Albert 12.10.16
91841 HUMER Joseph 07.08.11
111889 HUTSEBAUT Albert 29.11.21
109936 INBRECHTS Bert 10.09.11
94539 JACOBS Camille 02.07.17
113915 JACOBS Charles 04.06.22
113833 JANSSENS Joseph 24.06.01
113322 JAUQUET Jos. Louis 08.05.04
112795 JENET Roger 02.04.11
110336 JOLY Marcel 18.01.20
117020 JONST Alfred 24.03.04
111328 JONXIS Louis 15.05.21
115143 JOORIS Emmanuel 18.05.14
113736 KASIER Roger 11.01.18
117587 KENNIS Ludovicus 12.09.15
117041 KINTZIGER Frans 17.04.16
109853 KNAP Henri 12.03.28
110974 KOEK Ludovicus 11.05.03
112769 KOFFERSCHLAGER Peter 28.06.10
106188 KOLBERG Harold 05.06.26
111598 LAFAIRE Victor 24.09.05
113834 LAHAUT Emile 02.05.08
111843 LAMBERT Albert 12.02.15
118457 LAMBERT Julien 18.01.74
115123 LAMBERT Paul 12.11.21
 8221. LAMBILOTTE Herman 16.11.19
109935 LAMBRECHTS René 27.04.23
109664 LAMMERTYN Georges 21.06.00
113424 LANGENAKENS Julien 08.07.24
117001 LANSENS Michel 12.12.11
104257 LANTIN Paul 14.11.21
117631 LAUWERES Maurice 06.03.13
102083 LACHAT Camille 07.12.24
110942 LEBLANC Hector 11.01.10
90817 LEEMANS Jean 18.05.08
82268 LENAERTS Henri 20.11.03
117051 LONNOY André 13.06.22
110715 LOUIS Henri 08.02.15
82309 MAES Frans 04.03.21
94575 MARCHAL Albert 12.12.20
118252 MARCHAL Voltaire 20.03.09
82313 MARIJNS Levi 11.05.24
115796 MARLET Anselme 06.06.23
113529 MARLIENS Frans 21.03.01
113329 MASUY Gustave 19.02.95
111311 MATHU Georges 29.09.05
113634 MATHYS Victor 07.01.21
106400 MATTEZ Albert 21.10.94
113841 MELIS Frans 20.12.00
113039 MINTEN René 05.11.03
113066 MOENS Leonard 25.01.07
117553 MONTRAIX Jean 27.12.23
103123 MOTTARD Alfred 11.08.92
108959 MUNK Abraham 10.11.15
113312 NEYRINCK Emile 01.10.04
115198 NIEMEGEERS Camille 30.04.12
113796 OLLEVIER Camille 29.03.23
113260 OLLUYN Walter 08.08.12
117221 OREE Auguste 06.06.09
115193 PASSCHYN Robert 10.04.09
113710 PASSELECQ Jean 26.06.04
118328 PAUWELS Fernand 02.04.12
82410 PEERAER Félix 09.06.12
113957 PELFRENER Roger 02.02.15
82411 PIRSOUL Joseph 14.12.11
115816 PLAESANT Paul 22.02.21
115075 PLINCK Getzel 18.02.07
113400 POLFLIET Louis 01.03.15
115771 PUCHET Hippolyte 15.01.19
112636 QUAGEBEUR Frans 06.09.02
82452 REICHLER Julius 31.04.18
110688 RENARD Louis 18.11.00
115159 RENET Maurice 06.11.00
112548 RESTENNE Emile 06.06.06
115025 RODER Pierre 17.05.97
116617 ROLAND Victor 06.03.09
118415 ROOSEMONT Emiel 01.03.23
90938 ROOTHOOFT Jules 15.07.09
110241 ROSE Paul 13.12.17
102090 RUBENS Charles 20.09.08
113697 RUWES Serge 10.10.08
109427 RUYSSCHAERT Peter 07.04.25
112465 SALVENIAC Hector 01.05.12
82478 SAMYN Emile 13.10.21
113382 SCHAERLAKEN Peter 30.12.23
113320 SCHARTERT Jean 05.01.06
101817 SCHEERS Emiel 17.10.23
109908 SCHELKENS Leopold 24.07.21
115007 SCHULTZ Henry 30.08.22
115027 SCLAVANS Henry 14.09.14
116687 SILVERSMIT Aimé 14.07.14
112972 SIMON Georges 17.08.11
82502 STEENBRUGGE Oleg 19.08.18
104312 STEENWINKEL Gustaf 07.06.14
112585 STEFFENS Ferdinand 18.07.19
118429 STORME Benoit 20.07.19
115199 TANGHE Albert 06.09.19
82525 THEUNIS Henri 21.07.20
104303 THOMAS Maurice 16.08.19
113283 THYS Frits 05.08.04
117460 TIERENTYN Guillaume 11.04.10
113627 TSOJEZ Hippolyte 14.02.98
113998 VANDECASTEELE Petr. 08.06.89
108932 VEN DELFT Barend 05.05.27
116738 VANDEDRYNCK Jozef 03.01.01
113904 VAN DEN BRIL Léon 14.07.08
117497 VANDEN EEDE Ephrem 24.04.98
113774 VANDERKINDEREN Fr. 04.02.15
115144 VAN DER TAELEN Wil. 14.09.21
113946 VANDER VAABE Adolph 09.01.23
82499 VANDESTEENE Maurice 05.10.24
113094 VANDEVELDE Léopold 13.01.12
110707 VANDEVELDE Maurice 14.03.22
110746 VANDEVOORDE Henri 18.08.12
113749 VANDEVYVERE Arthur 24.12.92
82560 VANGELBERGE Maurice 03.02.22
113022 VANHACHTER Gustave 06.04.13
82579 VANHOOREN Hector 08.11.05
110751 VAN LAETHEM Maurice 19.02.15
82242 VAN LEEUWEN Henri 25.11.08
113333 VAN MEENEN Marcel 18.05.21
104708 VANNERUM Marcel 15.06.12
94550 VAN OOTEGHEM Albert 21.12.19
104795 VAN PRAAG Maxime 26.09.10
115046 VAN ROOSEL Karl 29.08.24
82581 VANSNICK Oscar 04.05.94
113267 VAN TICHELEN Jozef 22.05.00
113515 VANZAALEN Petrus 20.12.19
116026 VASTENAEKEN Domien 25.11.19
115200 VEERMAN Josephus 23.05.05
110758 VERBEEK Johannes 08.02.95
82611 VERCAMMEN Alfons 07.01.20
82634 VERHAEGHE André 10.01.14
113345 VERHAERT Armand 27.01.24
90951 VERHOEVEN Joseph 09.05.90
113705 VERVIDERE Henri 28.06.91
115196 VERMERGE Paul 03.09.17
115509 VERRYCKE Gustave 23.07.04
116737 VERSTICHEL Robert 16.11.22
107098 VERWES Abraham 20.09.18
113625 VIVIS Louis 26.10.25
112953 VUNCK Evarist 21.08.08
115158 VYT Constant 24.05.10
111554 WALGRAEVE Joannes 01.12.94
93173 WANDERSTOCK Chremout 21.05.21
82124 WAUTUMBERG Petrus 04.10.25
116057 WEEGSCHAELLE Fer. 28.02.18
91776 WOUVERMANS Fidèle 17.04.11
113263 WOBBEN Jean 06.09.14
107089 WOLF Elias 24.05.20
117510 WUYTS Frans 31.01.25

4. Uit de transportlijst Gross-Rosen/Dora (12.02.45)

Van een medewerker van de Mahn- und Gedenkstätte Mittelbau-Dora ontvingen wij, samen met een schrijven van 15 oktober 1990, een lijst van Belgische Häftlinge des Transportes vom 12 Februar 1945 aus dem KZ Gross-Rosen.

Hierin worden 84 namen vermeld van Belgische politieke gevangenen met hun oud en nieuw nummer, geboortedatum en -plaats en beroep. Terwijl we 56 namen terugvinden in de lijst-"Arolsen", krijgen we hier toch nog 28 nieuwe namen die we dan ook in onze D-lijst weergeven... met enig voorbehoud voor de juiste schrijfwijze en aanvullende gegevens. Als kampnummer nemen we het Dora-nummer.

Nr. Naam, voornaam  Geboortedatum
119301 BARBASON André 10.08.23
116837 BAVIER Alfred 14.04.07
113992 BEGAULT Louis 15.07.91
116879 DENKERS François 15.06.13
116921 FANDERSTOCKER Raym. 21.03.21
117502 VAN GILS Jan 01.05.14
117503 VAN GOTSEN Albert 21.12.19
118455 GREWITS Gerard 18.08.11
117550 HENDRYCKX Albert 15.11.14
116960 HENSSEN Robert 07.12.02
113949 KEMPENEERS Jozef 21.12.20
117053 LAJUSSE Michel 23.12.29
118192 LUYTEN Willem 10.11.13
117115 LEFEBRE Esselberge 16.06.09
113916 LIENHARD Henri 30.08.22
118193 VAN LOO Cereline 01.11.07
116898 DE MARTELAERE Désir 02.02.16
113964 MEXHER Henri 09.03.06
116925 MOSCH Albert 08.03.15
116615 ROYCHERR Julian 31.07.18
117586 SILZ Albert 12.11.10
115194 TILMAN Maurice 25.05.10
117551 VANAUDEK Oskar 04.09.84
113969 VAN EECKHOUT Pros. 14.05.02
113973 VANHULLE Joseph 01.02.03
117975 DE WACHTER Jules 27.10.24
117511 WAUTERS Robert 19.08.19
110727 WILLEMOT Gérard 15.05.01
  

5. Fichebestand van de Belgen in het Dora-archief (niet eerder vermelde namen)

Op ons verzoek ontvingen we een kopie van de fiches die door de diensten van het Dora-archief (vooral dhr. Zeidler) werden opgemaakt omtrent de Belgen die in Dora & Commando's verbleven. Hierin konden we nog enkele namen opdiepen die we in de eerder genoemde bronnen niet konden terugvinden.

Omdat deze fiches ook opgemaakt werden aan de hand van lijsten die soms van slechte kwaliteit waren, kunnen we niet borg staan voor de juiste schrijfwijze van de namen.

Nr. Naam, voornaam  Geboortedatum
 40 687 BULS Victor‑Louis 06.05.21
 89 008 CEGIELKE Jozef 27.06.02
 20 032 CHARLIER Stefan 04.02.24
 .7 954 CLEMENS Nicolas 25.01.23
 35 702 COOL Jozef 24.04.92
 20 380 DE GROETZ Charles 17.07.23
 78 143 DUBOIS Pierre 10.07.23
 28 947 GAILLY Aimé 26.11.08
102 082 GORET René 15.08.12
 44 177 HALEWIJCK Robert 25.01.24
 44 916 JANSSEN Gaspard 07.10.13
 74 276 KAROLI Solo 05.03.21
102 086 LECLERCQ René 23.02.07
102 087 MARCAZZAN Guiseppe 31.08.23
 44 087 MARCHAND Roger 18.02.24
  6 569 MEGERODE Theofil 07.07.98
  6 573 VAN VLEYMEN Mathile 20.07.00
831 VEREECKEN Lucien 23.12.26
Slotbeschouwing

We wezen er reeds op dat deze lijsten een paar onvolmaaktheden vertonen, onafhankelijk van onze inspanningen. We bieden onze verontschuldigingen hiervoor aan.

Toch zijn we ervan overtuigd dat de lijsten in hun totaliteit voor de overlevende gevangenen, maar ook voor de familie van de overleden makkers, een rijke en blijvende bron van gegevens bevatten. Die kunnen dan op hun beurt nieuwe gegevens en betere inzichten opleveren ten bate van de historische kennis van het hele KZ-drama. Ze zouden ook de basis kunnen vormen van een nieuwe studie omtrent de datum, de plaats en de aard van het overlijden van de Belgische Dora-slachtoffers.

Uit andere studies kunnen we berekenen dat voor het geheel van het Dora-complex ongeveer 1.400 makkers (dus meer dan de helft) door de KZ-verschrikking het leven verloren.

Door de publikatie van deze lijsten willen we hun nagedachtenis in ere houden. Daarbij willen we ook dank betuigen voor het levensoffer dat ze brachten ten bate van een nieuwe, vrije wereld.

Beste lezer, met dit alles voor ogen durven we U ook vragen om desgevallend die mensen die in onze lijsten voorkomen (of hun familie) in kennis te brengen met dit Dora-Memoriaal. Het zou in sommige gevallen onverwachte "sporen" kunnen opleveren. Dank bij voorbaat voor uw welwillende medewerking.

Ellrich - Stärkemeldung

W A F F E N -                        O.U., den 28.November 1944
K. L. Mittelbau
Arbeitslager Erich
Abteilung III

S t ä r k e m e l d u n g :  

                               Sollstärke : ......... 7574
                               Zugange : ............    1
                               Abgange : ............    8
                               ___________________________
                               Ist.stärke : ......... 7567
________________________________________________________
A u f s t e l l u n g :

Schutzhäftlinge... 6076  Geistliche...   1  Berufsverbrecher. 167
Homosexuelle......    6  Rotspanier...   1  Sich.Verwahrte...  29
Bibelförscher.....    6  Juden........ 499  Zigeuner......... 397
Aus der Wehrmacht.    5  Asoziale..... 138  Kriegsgefangene.. 242

Zusammen : 7567 Häftlinge
_________________________________________________________
N a t i o n a l i t ä t e n :

Reichsdeutsche... 449  Kroaten......    2  Russen........... 2270
Belgier..........      632  Letten.......    3  Serben...........     30
Dänen............        1  Litauer......   12  Spanier..........       9
Engländer........       3  Lothringer...    1  Tsechen..........  319
Esten............        5  Luxemburger..  5  Ungarn...........   507
Franszosen....... 1437  Niederlander.  38  Jugoslaven.......   62
Griechen.........       3  Polen........ 1587  Schweizer........     6
Italiener........      180  Rumänen......  4  Iraner...........         2

Zusammen : 7567 Häftlinge
____________________________________________________
davon sind beschäftigt in Arbeitskommandos : .............. 5053
unbeschäftigt in Arbeitskommandos :
                                   Revier..................  680
                                   Tote....................    4
                                   Blockschonung...........  459
                                   Zum Abtransport (Invaliden232
                                   Bedingttaugliche........   81
                                   Ohne Bekleidung.........  639
                                   Leichte Arbeit..........  419
                                   _____________________________
                                   Zusammen : ............. 7567
___________________________________________________

Flüchtig : 57 Häftlinge
___________________________________________________
                                   Der Schutzlagerführer :

                                        (Ritz)
Verteiler :                        Untersturmführer.
1 x Abteilung II
2 x K.L.Mittelbau
1 x Arbeitseinsatz
1 x Rapportführer
1 x Abt.III ‑ ?.d.A.

OPBOUW VAN HET DORA-MITTELBAU-C O M P L E X

In de ontwikkeling van dit COMPLEX kunnen we drie fasen vaststellen,
 die we in volgend OVERZICHT samenvatten :

1. DORA START op 28.08.43 als BUCHENWALD‑KOMMANDO 
en krijg
zijn eerste "Aussenkommandos".

   ‑ ROSSLA                                     ... 31.08.44  ( 100)/doorsnee
   ‑ QUEDLINBURG                             ... 17.09.44  (  40) bezetting
   ‑ TRAUTENSTEIN                           ... 18.09.44  (  30)
   ‑ KLEINBODUNGEN (Emmi)                ... 02.10.44  ( 620)
   ‑ BLEICHERODE                              ... 26.10.44  (  15)  

2. DORA WORDT ZELFSTANDIG & NEEMT 
BUCHENWALD-ANNEXEN OVER(28.10.44)

 A:AUSSENKOMMANDOS :

   ELLRICH (Erich=B3)                       ... 01.05.44  (7000)
   ‑ HARZUNGEN(Hans=Mitt.3)              ... 01.04.44  (4000)
   ‑ NIEDEERSACHSWERFEN(B11)          ... 12.05.44  ( 500)
   ‑ BLANKENBURG(Kloserwerk)             ... 25.08.44  ( 500)
   ‑ OSTERODE(Fa.Heber)                    ... 28.09.44  ( 500)
   ‑ ROTTLEBERODE(Heinrich/A5)                ...03.44  ( 450)
   ‑ STEMPEDA                                   ... ...03.44  ( 500)
   ‑ ROTTLEBERODE(Thyra/B4)               ... ...08.44  (1000)  

   B:SS-BAUBRIGADEN :

   ‑ SOLLSTEDT (1 = I)                        ... 22.09.44  ( 550)
   ‑ WIEDA     (3 = III)                         ... 11.05.44  ( 250)
       NUXEI                                          ... ...05.44  ( 300)
       OSTERHAGEN                                 ... ...05.44  ( 300) 
       MACKENRODE
   ‑TETTENBORN                                   ... ...05.44  ( 150)
   ‑ ELLRICH(Bürgergarten/4=IV)                  ...05.44  (1200)
   ‑ HALLE/SAALE (5=V)                         ... ...09.44  (2000)

  C:SS‑EISENBAHN-BAUBRIGADEN :

   ‑ BERGA (1 = B.Br.VI)                      ... Sommer44  ( 450)
   ‑ STUTTGART(2=B.Br.VII)                     ... ......44  ( 470)
   ‑ HERINGEN (3=B/Br/VIII)                   ... 08.10.44  ( 430)

3. DORA STICHT ZELF AUSSENKOMMANDOS.

  
‑ KELBRA                                         ... 02.11.44  (  60)
   ‑ BISCHOFFERODE                             ... 04.11.44  (  60)
   ‑ NIEDEERGEBRA                               ... 05.11.44  (  40)
   ‑ ARTERN                                        ... 20.11.44  ( 250)
   ‑ GUNZERODE(Baubr.4)                      ... 13.11.44  ( 150)
   ‑ OSTERODE(Dachs IV)                      ... 25.11.44  ( 300)
   ‑ HOHLSTEDT                                   ... 31.12.44  ( 200)
   ‑ WOFFLEBEN(B 12)                           ... 03.01.45  ( 800)
   ‑ NORDHAUSEN(Boelcke Kaserne)             08.01.45  (2000)
   ‑ ILFELD                                          ... 09.01.45  (  80)
   ‑ WICKERODE                                    ... 15.01.45  (  30)
   ‑ BLANKENBURG(Turmalin)                    ... 01.02.45  ( 400)
   ‑ ILSENBURG                                      ... 01.03.45  (  15)
   ‑ ILFELD/NETZKATER                           ...
16.03.45  (  20)
   ‑ BALLENSTEDT(Napola)                       ... 17.03.45  (  50)
   ‑ ??? (Alfred I)                                   ... 26.03.45  (  60)
   ‑ GROSS‑WERTHER(Frauen)                  ... ...
02.45  ( 100)
   ‑ WALKENRIED(Baubr.3)‑?                       ... ........  ( 300)
_______________________________________________________

Deze lijst is opgemaakt aan de hand van het staatsexamen‑werk van Manfred PAUTZ/1966, onder leiding van Prof. Dr. Walter BARTEL, in de "von Humboldt‑universiteit/Berlijn" onder de titel : "EIN ARBEITSLAGER DER SS : Der Aufbau und die Häftlings‑ und SS‑
Organisation des Konzentrationslagers "DORA" und seine Aussenkommandos".  
  

TER GEDACHTENIS AAN DE DODENMARSEN

Ter gedachtenis aan de meer dan 3500 gevangenen van DORA en zijn Kommando's, welke in april 1945, langsheen de straten van de Kreis NORDHAUSEN, laffelijk door de SS‑bewakers werden neergeschoten, omdat ze het tempo van de evacuatiemarsen niet konden volgen, werden op 11 plaatsen GEDENKSTENEN (Stèles) opgericht. 

Ze dragen onder meer het opschrift : HUN ERFENIS LEEFT IN ONZE DADEN VOORT.

Deze gedenkstenen worden goed onderhouden en talrijke bloemstukken getuigen van de voortdurende eerbetuigingen en de zorg om de gedachtenis aan deze slachtoffers in ere te houden

  

Achterflap

 

Vernoemd

Vangermeersch Daniel

Kampen  Evacuatie Dora en commando's


   Ellrich
   Harzungen
   Blankenburg
   Nordhausen
   (Boelcke-kazerne)
   Artern
   Wieda